Uitspraak 201406313/1/A2


Volledige tekst

201406313/1/A2.
Datum uitspraak: 11 maart 2015

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], gevestigd te [plaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 19 juni 2014 in zaak nr. 14/117 in het geding tussen:

[appellante]

en

het bestuur van het Faunafonds (hierna: het Faunafonds).

Procesverloop

Bij besluit van 23 oktober 2013 heeft het Faunafonds het verzoek van [appellante] om een tegemoetkoming in schade aan percelen blijvend grasland afgewezen.

Bij besluit van 27 november 2013 heeft het Faunafonds het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 19 juni 2014 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

Het Faunafonds heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 februari 2014, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door R.C. Tump, en het Faunafonds, vertegenwoordigd door mr. W. van Dijk en K. Maasbach, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 83, eerste lid, aanhef en onder b van de Flora- en faunawet is er een Faunafonds, dat tot taak heeft het in de daarvoor in aanmerking komende gevallen verlenen van tegemoetkomingen in geleden schade, aangericht door dieren behorende tot beschermde inheemse diersoorten.

Ingevolge artikel 84, eerste lid, wordt een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 83, eerste lid, aanhef en onder b, slechts verleend voor zover een belanghebbende schade lijdt of zal lijden aangericht door dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, en die schade redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven. Een tegemoetkoming wordt naar billijkheid bepaald.

Volgens artikel 9, aanhef en onder l, van de Beleidsregel tegemoetkoming faunaschade wordt geen tegemoetkoming verleend indien de schade is aangericht aan blijvend grasland in de maand oktober.

2. [appellante] heeft het Faunafonds op 17 oktober 2013 verzocht om een tegemoetkoming in schade aan percelen blijvend grasland. [appellante] heeft deze schade op 11 oktober 2013 geconstateerd.

Het Faunafonds heeft aan het besluit van 27 november 2013 ten grondslag gelegd dat ingevolge artikel 9, aanhef en onder l, van de Beleidsregel geen tegemoetkoming wordt verleend voor schade aan blijvend grasland in de maand oktober. Het Faunafonds heeft voorts geen aanleiding gezien om van de Beleidsregel af te wijken. Dit is volgens het Faunafonds niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel omdat de eenmalige regeling van het Ganzenakkoord van het Interprovinciaal Overleg (hierna: IPO) losstaat van het beleid van het Faunafonds.

3. [appellante] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat in artikel 9, aanhef en onder l, van de Beleidsregel ten onrechte is bepaald dat geen tegemoetkoming wordt verleend voor schade aan blijvend grasland in de maand oktober. De grasopbrengst levert voor [appellante] een substantiële bijdrage aan de ruwvoedervoorziening. Voorts heeft het Faunafonds in het besluit van 27 november 2013 een ongerechtvaardigd onderscheid gemaakt tussen agrariërs die een beroep kunnen doen op de eenmalige regeling van het IPO en agrariërs die daarop geen beroep kunnen doen. Verder wordt in de regeling van het IPO een ongerechtvaardigd onderscheid gemaakt omdat alleen agrariërs in een foerageergebied een beroep op deze regeling kunnen doen, aldus [appellante].

3.1. Het Faunafonds heeft in het kader van zijn wettelijke taak ingevolge artikel 83, eerste lid, aanhef en onder b, van de Flora- en faunawet op 5 september 2012 besloten geen tegemoetkomingen meer te verstrekken voor grasschade in de maand oktober en daartoe de Beleidsregel gewijzigd. Dit vanwege de besparingen die als gevolg van de afspraken tussen het Rijk en het IPO moeten worden doorgevoerd. Het Faunafonds heeft daarbij getracht de versobering door te voeren op plekken die in de gangbare bedrijfsvoering de minste impact hebben. De grasopbrengst van de maand oktober levert volgens het Faunafonds geen substantiële bijdrage aan de ruwvoedervoorziening van een agrarisch bedrijf. Voorts wordt de kans dat vanwege weersomstandigheden percelen niet meer worden beweid of gemaaid later in het jaar steeds groter.

3.2. De Afdeling acht het beleid van het Faunafonds neergelegd in artikel 9, aanhef en onder l, van de Beleidsregel niet onredelijk en dit beleid is door het Faunafonds in het besluit van 27 november 2013 juist toegepast. Voorts zijn er geen omstandigheden aangevoerd op grond waarvan het Faunafonds behoorde af te wijken van dit beleid.

De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de regeling van de gezamenlijke provincies, die op verzoek van het IPO door het Faunafonds wordt uitgevoerd, losstaat van de wettelijke taak die ingevolge artikel 83, eerste lid, aanhef en onder b, van de Flora- en faunawet aan het Faunafonds is opgedragen. Ter zitting is namens het Faunafonds toegelicht dat bij de uitvoering van de regeling van het IPO niet wordt beoordeeld of er schade is geleden, maar of op grond van de bij het Faunafonds rustende gegevens een bedrag kan worden uitgekeerd. Ook in die gevallen zou op grond van de Beleidsregel geen tegemoetkoming in schade als bedoeld in artikel 83, eerste lid, aanhef en onder b, van de Flora- en faunawet worden toegekend. Nu het besluit van 23 oktober 2013, dat is gehandhaafd bij het besluit van 27 november 2013, niet is genomen ter uitvoering van de provinciale regeling kan in deze procedure niet aan de orde komen of in die regeling een ongerechtvaardigd onderscheid wordt gemaakt. Reeds daarom is het gelijkheidsbeginsel niet geschonden.

3.3. Het betoog faalt.

4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, griffier.

w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 11 maart 2015

17-809.