Uitspraak 201404587/1/A4


Volledige tekst

201404587/1/A4.
Datum uitspraak: 4 maart 2015

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellanten], beiden wonend te Velp,

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 24 april 2014 in zaak nr. 13/2367 in het geding tussen:

[appellanten]

en

het college van burgemeester en wethouders van Rheden.

Procesverloop

Bij besluit van 7 september 2012 heeft het college aan [vergunninghouder] een omgevingsvergunning verleend voor het veranderen van een pand ten behoeve van kamerverhuur en commerciële ruimten en het bouwen van een trappenhuis op de percelen [locatie A], [locatie B] en [locatie C] te Velp.

Bij besluit van 20 maart 2013 heeft het college het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar deels niet-ontvankelijk en deels gegrond verklaard, het besluit van 7 september 2012 herroepen en de gevraagde omgevingsvergunning opnieuw verleend.

Bij tussenuitspraak van 21 november 2013 heeft de rechtbank het college in de gelegenheid gesteld het in het besluit van 20 maart 2013 geconstateerde motiveringsgebrek te herstellen.

Bij besluit van 6 december 2013 heeft het college opnieuw op het door [appellanten] gemaakte bezwaar beslist, dat bezwaar deels gegrond en deels ongegrond verklaard, het besluit van 7 september 2012 herroepen en de gevraagde omgevingsvergunning opnieuw verleend.

Bij uitspraak van 24 april 2014 heeft de rechtbank het door [appellanten] tegen het besluit van 20 maart 2013 ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen het besluit van 6 december 2013 ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellanten] en het college hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 januari 2015, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door Y. Soepenberg, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Ter zitting hebben [appellanten] hun beroepsgrond over de geluidsbelasting ter plaatse ingetrokken.

2. Het bouwplan heeft betrekking op de percelen [locatie A], [locatie B] en [locatie C] te Velp en voorziet in het veranderen ten behoeve van kamerverhuur en commerciële ruimten van de aan elkaar grenzende gebouwen aan de [locatie A] en [locatie B] en van het gebouw aan de [locatie C]. Voorts voorziet het bouwplan in de bouw van een trappenhuis van 6,80 m hoog tussen de gebouwen aan de [locatie B] en [locatie C]. De gebouwen liggen ten opzichte van de President Kennedylaan achter elkaar en parallel aan een spoorweg. Voor het gebouw aan de [locatie C] heeft het college bij besluit van 21 september 2010 reeds een bouwvergunning verleend voor het veranderen/vergroten van een garage in/tot een woonhuis en praktijk.

Bij het naar aanleiding van de tussenuitspraak van de rechtbank genomen besluit van 6 december 2013 heeft het college de gevraagde omgevingsvergunning opnieuw verleend en bepaald dat de gewaarmerkte bijlagen bij de omgevingsvergunning van 7 september 2012 als ingelast dienen te worden beschouwd.

[appellanten] wonen aan de [locatie D]. Deze woning is ten opzichte van de spoorlijn direct achter de gebouwen gelegen.

3. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk en het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.

Ingevolge artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c, wordt, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, de omgevingsvergunning geweigerd indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan.

Ingevolge het tweede lid wordt in gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.

Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2, kan, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen.

Ingevolge artikel 4, aanhef en eerste lid, onderdeel a, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor) komt voor verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2, van de wet van het bestemmingsplan wordt afgeweken, in aanmerking een bijbehorend bouwwerk binnen de bebouwde kom.

Ingevolge artikel 5, eerste lid, blijft bij de toepassing van de artikelen 2, 3 en 4 het aantal woningen gelijk.

Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Veld-Midden" rust op de percelen [locatie A], 10 en 12 de bestemming "Wonen". Het in het bouwplan opgenomen trappenhuis is voorzien op gronden met de aanduiding "bijgebouwen".

Ingevolge artikel 2.1, lid C2, onder a, van de bij dit plan behorende voorschriften zijn bijgebouwen met een hoogte van maximaal 3,5 m dan wel 5 m voor een kapconstructie binnen de zone bijgebouwen toegestaan, mits het snijpunt van het dakvlak en de buitenzijde van de gevel aan ten minste één zijde op maximaal 3,5 m boven het maaiveld ligt.

Ingevolge hetzelfde lid, onder c, mag de zone behorende bij het bouwperceel voor maximaal 40% worden bebouwd tot een maximum van 75 m2.

4. Niet in geschil is dat het bouwplan, voor zover het de bouw van het trappenhuis betreft, in strijd is met het bestemmingsplan, nu het de in artikel 2.1, lid C2, onder a onderscheidenlijk c, van de planvoorschriften opgenomen maximaal toegestane bouwhoogte en het maximaal toegestane bebouwingspercentage overschrijdt. Om de realisering van het trappenhuis niettemin mogelijk te maken, heeft het college omgevingsvergunning met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2, van de Wabo en artikel 4, aanhef en eerste lid, onderdeel a, van bijlage II bij het Bor

verleend.

5. [appellanten] betogen dat het college, gelet op artikel 5, eerste lid, van bijlage II bij het Bor, niet bevoegd was de omgevingsvergunning te verlenen, nu het bouwplan leidt tot een toename van het aantal wooneenheden.

5.1. Onder verwijzing naar de uitspraak van 27 maart 2013 in zaak nr. 201205601/1/A1 overweegt de Afdeling dat bij het beantwoorden van de vraag of het in artikel 5, eerste lid, van bijlage II bij het Bor neergelegde vereiste dat het aantal woningen gelijk blijft aan vergunningverlening in de weg staat, aansluiting moet worden gezocht bij de bebouwingsmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt en niet bij de feitelijke situatie. Dat, zoals [appellanten] aanvoeren, het bouwplan leidt tot een feitelijke toename van het aantal wooneenheden, is dan ook in dit opzicht niet relevant.

De Afdeling stelt vast dat het bestemmingsplan geen beperkingen stelt aan het aantal wooneenheden op de betrokken percelen. Gelet hierop bestaat geen grond voor het oordeel dat het college ingevolge artikel 4, aanhef en eerste lid, onderdeel a, in samenhang met artikel 5, eerste lid, van bijlage II bij het Bor niet bevoegd was de omgevingsvergunning te verlenen.

Het betoog faalt.

6. [appellanten] betogen verder dat de rechtbank heeft miskend dat de vergunning niet kon worden verleend omdat voor het college niet duidelijk kon zijn of het bouwplan voorziet in een transparant of een niet transparant trappenhuis. In dit verband wijzen zij erop dat het besluit van 7 september 2012 vermeldt dat het trappenhuis volledig transparant zou worden uitgevoerd, terwijl in het besluit op bezwaar van 20 maart 2013, waarnaar het college in het besluit van 6 december 2013 heeft verwezen, staat dat het trappenhuis wordt voorzien van ondoorzichtig glas. [appellanten] wijzen erop dat in het aan voornoemde besluiten ten grondslag gelegde positieve welstandsadvies van het Gelders Genootschap van 17 juli 2012 ook is uitgegaan van een transparant trappenhuis.

6.1. Het college is gehouden te beslissen op de aanvraag zoals deze is ingediend. Volgens het bouwplan wordt de naar de Pastoor Koenestraat gerichte zijde van het trappenhuis voorzien van niet transparant glas met nylonstructuur. De naar de spoorweg gerichte zijde wordt voorzien van transparant isolatieglas. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het college niet het bouwplan tot uitgangspunt heeft genomen bij het bij de rechtbank bestreden besluit.

Het betoog faalt.

7. [appellanten] betogen tot slot dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet in redelijkheid omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen voor het bouwplan. Daartoe voeren zij aan dat het dak van het gebouw aan de [locatie C], dat inmiddels is gerealiseerd, hoger is dan waarvoor vergunning is verleend. Voorts heeft het college volgens [appellanten] onvoldoende rekening gehouden met de veiligheidsrisico’s vanwege het gebruik van de nabijgelegen spoorweg. Ter verduidelijking van de aard en omvang van deze risico’s hebben zij gewezen op een advies van de Brandweer Rijn-IJssel van 30 januari 2012.

7.1. Het college heeft bij besluit van 21 september 2010 bouwvergunning verleend voor het veranderen/vergroten van een garage in/tot woonhuis met dakkapellen op het perceel [locatie C]. Zoals de rechtbank met juistheid heeft vastgesteld, ziet de bij het besluit van 6 december 2013 verleende omgevingsvergunning niet op wijziging van de dakconstructie. De door [appellanten] aangevoerde omstandigheid dat is gebouwd in afwijking van de eerder verleende vergunning, wat daar ook van zij, betreft een kwestie van handhaving van die bouwvergunning.

7.2. Ingevolge artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) vernietigt een bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.

Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de appellant.

7.3. Voor zover [appellanten] beogen te stellen dat een goed woon- en leefklimaat bij de woningen aan de [locatie A], [locatie B] en [locatie C] in verband met veiligheidsrisico’s niet is verzekerd, overweegt de Afdeling dat dit betoog gelet op het in artikel 8:69a van de Awb neergelegde relativiteitsvereiste geen grond kan zijn voor vernietiging van de thans verleende omgevingsvergunning. Het betoog ziet in zoverre niet op een belang waarin zij dreigen te worden geschaad. Voor zover [appellanten] stellen dat ten gevolge van de realisering van het bouwplan in relatie tot de veiligheidsrisico’s vanwege het gebruik van de spoorweg een goed woon- en leefklimaat bij hun eigen woning niet is verzekerd, hebben zij dit niet aannemelijk gemaakt.

7.4. Gezien het voorgaande heeft de rechtbank in hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen.

Het betoog faalt.

8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, voorzitter, en mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck en mr. D.J.C. van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, griffier.

w.g. Wortmann w.g. Van Heusden
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 4 maart 2015

163-732.