Uitspraak 200104259/1


Volledige tekst

200104259/1.
Datum uitspraak: 3 april 2002

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], postadres houdend te [woonplaats]

tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te ‘s-Hertogenbosch van 26 juni 2001 in het geding tussen:

appellante

en

de raad voor rechtsbijstand te ‘s-Hertogenbosch.

1. Procesverloop

Bij besluit van 30 december 1999 heeft het bureau rechtsbijstandvoorziening van de raad voor rechtsbijstand te ‘s-Hertogenbosch een verzoek van appellante, als bedoeld in de Wet op de rechtsbijstand, afgewezen.

Bij besluit van 14 juni 2000 heeft de raad voor rechtsbijstand te
‘s-Hertogenbosch (hierna: de raad) het door appellante daartegen ingestelde bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.

Bij uitspraak van 26 juni 2001, verzonden op 9 juli 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te ‘s-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 augustus 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 9 oktober 2001 heeft de raad van antwoord gediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 maart 2002, waar appellante in persoon, en de raad, vertegenwoordigd door mr. A.E.M. van den Hoff, werkzaam bij de raad, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Appellante heeft om toevoeging verzocht om de gemeente Eindhoven in kort geding te dagvaarden tot afgifte van een schriftelijke verklaring dat zij van 7 oktober tot 3 november 1997 in de gemeentelijke basisadministratie te Eindhoven stond ingeschreven. Met de aldus verkregen verklaring meent appellante haar kansen om zich in Eindhoven te kunnen vestigen, te kunnen vergroten.

2.2. Vast staat dat aan appellante op 11 oktober 2001 voor dezelfde procedure een toevoeging is verleend. Niet kan worden geoordeeld dat appellante nog belang heeft bij het hoger beroep. Dat, naar appellante stelt, op het door een advocaat ingediende verzoek wél een toevoeging is verleend en op het door haarzelf ingediend verzoek niet, levert geen zodanig belang op.

2.3. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.

2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. B. van Wagtendonk en mr. M.G.J. Parkins?de Vin, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.E.E. Wolff, ambtenaar van Staat.

w.g. Loeb w.g. Wolff
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 3 april 2002

238.