Uitspraak 200105821/1


Volledige tekst

200105821/1.
Datum uitspraak: 3 april 2002

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de raad voor rechtsbijstand te ‘s-Gravenhage,
appellant,

tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van 19 oktober 2001 in het geding tussen:

[verzoeker],

en

appellant.

1. Procesverloop

Bij besluit van 27 maart 2000 heeft het bureau rechtsbijstandvoorziening van de raad voor rechtsbijstand te 's-Gravenhage een verzoek van [verzoeker] (hierna: [verzoeker]) om een toevoeging, als bedoeld in de Wet op de rechtsbijstand, afgewezen.

Bij besluit van 15 augustus 2000 heeft appellant het daartegen door [verzoeker] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van Commissie bezwaar en beroep, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.

Bij uitspraak van 19 oktober 2001, verzonden op 23 oktober 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door [verzoeker] ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, doch bepaald dat de rechtsgevolgen ervan in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij faxbericht, bij de Raad van State ingekomen op 22 november 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 20 december 2001 heeft [verzoeker] van antwoord gediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 maart 2002, waar appellant, vertegenwoordigd door M.A.H. de Pagter, werkzaam bij appellant, en [verzoeker] in persoon zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Het hoger beroep richt zich uitsluitend tegen de overwegingen 4 tot en met 7 van de aangevallen uitspraak.

2.2. Hetgeen de rechtbank daarin heeft overwogen, heeft betrekking op een rechtzoekende die in gemeenschap van goederen is gehuwd, zoals waarvan de raad in zijn besluit is uitgegaan, doch die situatie doet zich niet voor. [verzoeker] heeft op het aanvraagformulier de vraag of zij in gemeenschap van goederen is gehuwd, met “nee” beantwoord. Ook hetgeen overigens is gesteld en gebleken laat geen andere conclusie. Dit betekent dat de raad de aanvraag onvoldoende zorgvuldig heeft onderzocht en zijn besluit een deugdelijke feitelijke grondslag ontbeert.

2.3. De conclusie is dat het hoger beroep ongegrond is en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd, doch niet zonder verbetering van de gronden waarop die rust.

2.4. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. B. van Wagtendonk en mr. M.G.J. Parkins-de Vin, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.E.E. Wolff, ambtenaar van Staat.

w.g. Loeb w.g. Wolff
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 3 april 2002

238.