Uitspraak 201408520/1/V1


Volledige tekst

201408520/1/V1.
Datum uitspraak: 11 februari 2015

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,

tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 29 september 2014 in zaak nr. 14/14964 in het geding tussen:

[de vreemdeling]

en

de staatssecretaris.

Procesverloop

Bij besluit van 11 november 2013 heeft de staatssecretaris de aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ingetrokken met terugwerkende kracht tot 28 oktober 2011.

Bij besluit van 27 mei (lees: 17 juni) 2014 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Dit besluit is aangehecht.

Bij mondelinge uitspraak van 29 september 2014 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een inhoudelijk besluit op het gemaakte bezwaar neemt. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.

De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.

Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. In de grieven klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat het besluit van 11 november 2013 op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt en dat een deugdelijke verzendadministratie hem niet kan baten, omdat de vreemdeling de ontvangst van dat besluit op niet ongeloofwaardige wijze heeft ontkend. De staatssecretaris voert daartoe aan dat de vreemdeling niet heeft bestreden dat het besluit naar het laatst bekende adres van de vreemdeling in de gemeentelijke basisadministratie (hierna: de GBA; thans: de Basisregistratie Personen) is verzonden en aldaar is ontvangen.

1.1. De vreemdeling heeft in beroep niet aangevoerd dat het besluit van 11 november 2013 niet op haar laatst bekende adres is ontvangen. Zij heeft betoogd dat de staatssecretaris haar bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard, en daartoe slechts aangevoerd dat naast verzending van het besluit naar haar laatst bekende adres, tevens publicatie van het besluit in de Staatscourant was vereist, alsmede dat de staatssecretaris nader onderzoek had moeten doen naar de reden waarom de vreemdeling was uitgeschreven uit de GBA met de aantekening "verblijf onbekend". De grieven slagen reeds daarom.

2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Hetgeen de staatssecretaris overigens in de grieven aanvoert behoeft geen bespreking. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het besluit van 17 juni 2014 toetsen in het licht van de daartegen in eerste aanleg aangevoerde beroepsgronden, voor zover daarop, na hetgeen hiervoor is overwogen, nog moet worden beslist.

3. Ingevolge artikel 3.104, vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: het Vb 2000), zoals dit luidde ten tijde van belang en voor zover thans van belang, maakt de staatssecretaris de beschikking die niet of niet mede strekt tot het verlenen, wijzigen of verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 of 20 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), bekend door toezending naar het laatst bekende adres van een vreemdeling. Anders dan de vreemdeling heeft betoogd, heeft deze bepaling ook betrekking op een ambtshalve genomen besluit als het onderhavige. Publicatie in de Staatscourant was derhalve niet vereist.

3.1. Anders dan de vreemdeling voorts heeft aangevoerd, verplichtte geen rechtsregel de staatssecretaris tot nader onderzoek naar de reden waarom de vreemdeling was uitgeschreven uit de GBA met de aantekening "verblijf onbekend". Ingevolge artikel 4.37 van het Vb 2000, zoals dit luidde ten tijde van belang en voor zover thans van belang, is een vreemdeling die rechtmatig in Nederland verblijft, verplicht om in geval van verandering van woon- of verblijfplaats hiervan de staatssecretaris in kennis te stellen, onder opgave van het nieuwe adres. Nu de vreemdeling die op haar rustende verplichting niet is nagekomen, komen de gevolgen van de door haar gestelde omstandigheid dat zij pas op 5 maart 2014 kennis heeft genomen van het besluit van 11 november 2013 voor haar risico. Vergelijk de uitspraken van de Afdeling van 26 juli 2013 in zaak nr. 201202258/1/V4 en van 17 maart 2014 in zaak nr. 201308056/1/V1.

De beroepsgronden falen.

4. Gelet op het voorgaande zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 17 juni 2014 alsnog ongegrond verklaren.

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 29 september 2014 in zaak nr. 14/14964;

III. verklaart het bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. H.G. Sevenster en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.J. Können, griffier.

w.g. Lubberdink w.g. Können
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 11 februari 2015

301-814.