Uitspraak 201400627/2/R2


Volledige tekst

201400627/2/R2.
Datum uitspraak: 11 februari 2015

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te [plaats] (Duitsland),

en

de raad van de gemeente Berkelland,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 3 december 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Eibergen, Centrum 2011, herziening 2013-1 (Kerkstraat 30 en
J.W. Hagemanstraat 36-38)" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft onder meer [appellant] beroep ingesteld.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 augustus 2014, waar onder meer [appellant], bijgestaan door [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door H. Heideveld, zijn verschenen.

Bij tussenuitspraak van 10 september 2014, in zaak nr. 201400627/1/R2, heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen zestien weken na verzending van deze tussenuitspraak het daarin omschreven gebrek in het besluit van 3 december 2013 te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.

Bij brief van 15 december 2014 heeft de raad medegedeeld dat hij op
2 december 2014 een nieuw besluit heeft genomen.

[appellant] heeft, daartoe in de gelegenheid gesteld, zijn zienswijze over de wijze waarop het gebrek is hersteld naar voren gebracht.

De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De Afdeling heeft in de tussenuitspraak onder meer overwogen dat het bestreden besluit van 3 december 2013 in strijd is met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) voor zover dat betrekking heeft op het plandeel met de bestemming "Waarde - Archeologische verwachting 1" ter plaatse van het perceel J.W. Hagemanstraat 36-38. Daartoe heeft de Afdeling overwogen dat de raad heeft beoogd te regelen dat in het geval dat een nieuw te bouwen bouwwerk is geprojecteerd op gronden waarop deels de ene en deels de andere dubbelbestemming voor archeologische (verwachtings)waarden geldt, alleen het zwaardere regime voor archeologische waarden van toepassing is, maar dat in de planregels het voorgaande niet is geregeld. De raad heeft in zoverre dan ook niet bestemd hetgeen hij heeft beoogd te bestemmen.

2. Bij de tussenuitspraak heeft de Afdeling de raad opgedragen voornoemd gebrek in het besluit van 3 december 2013 binnen zestien weken na verzending van de tussenuitspraak te herstellen door dat besluit te wijzigen met inachtneming van hetgeen in de tussenuitspraak onder 9.4 is overwogen.

3. Naar aanleiding van de tussenuitspraak heeft de raad bij besluit van 2 december 2014 het besluit van 3 december 2013 gedeeltelijk gewijzigd. Bij het wijzigingsbesluit is aan artikel 23.1 Bestemmingsomschrijving toegevoegd:

Indien een bouwwerk wordt gebouwd, of een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden worden uitgevoerd binnen verschillende archeologische dubbelbestemmingen op een bouwperceel, gelden de meest strenge regels voor het hele bouwperceel.

4. Het besluit van 2 december 2014 is ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb van rechtswege mede onderwerp van het geding.

5. [appellant] heeft in zijn reactie op het besluit van 2 december 2014 te kennen gegeven zich niet met dat besluit te kunnen verenigen. Daartoe voert hij aan dat onvoldoende is gemotiveerd dat aan zijn perceel verschillende archeologische (verwachtings)waarden zijn toegekend. Voorts betoogt hij dat dat het in het wijzigingsbesluit gebruikte begrip werkzaamheden rechtsonzeker is, nu dit begrip niet wordt toegelicht of nader wordt gedefinieerd.

Verder voert hij aan dat niet duidelijk is wat de raad heeft beoogd met zijn wijzigingsbesluit, nu een wethouder in een raadsvergadering heeft verklaard dat voor het gehele perceel J.W. Hagemanstraat 36-38 de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 2" zou moeten gelden en de raad volgens [appellant] op basis van die uitlating heeft besloten in te stemmen met het voorgestelde wijzigingsbesluit.

Tot slot betoogt [appellant] dat het wijzigingsbesluit in strijd is met het gelijkheidsbeginsel, nu de aan de planregels toegevoegde bepaling uitsluitend geldt voor zijn perceel en niet voor andere percelen in Eibergen waaraan verschillende archeologische dubbelbestemmingen zijn toegekend.

5.1. Zoals ook in de tussenuitspraak is overwogen, heeft de raad aan het plan een archeologische landschappen- en beleidskaart ten grondslag gelegd. Deze kaart is ontstaan door het inventariseren van de reliëf- en bodemkenmerken, de ontstaansgeschiedenis van het landschap, archeologische vindplaatsen en andere cultuurhistorische relicten. Op deze kaart zijn gebieden weergegeven waar archeologische waarden of archeologische verwachtingswaarden aanwezig zijn. De raad heeft toegelicht dat in overeenstemming met de op de archeologische verwachtingskaart aangegeven gebieden in bestemmingsplannen van de gemeente Berkelland verschillende dubbelbestemmingen voor archeologische waarden zijn opgenomen en dat dit evenzeer geldt voor het perceel van [appellant]. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zijn keuze voor het toekennen van verschillende archeologische dubbelbestemmingen aan het perceel van [appellant] onvoldoende heeft gemotiveerd.

[appellant] heeft betoogd dat niet duidelijk is wat moet worden verstaan onder het begrip werkzaamheden dat in de bij het wijzigingsbesluit ingevoegde planregel wordt gebruikt. In de planregels wordt niet uiteengezet wat moet worden verstaan onder het begrip werkzaamheden, maar in het betoog van [appellant] ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat dit begrip zo onbepaald is dat het gebruik van dit begrip de planregeling rechtsonzeker maakt.

Voor zover [appellant] heeft betoogd dat niet duidelijk is wat de raad met het wijzigingsbesluit heeft beoogd, omdat een wethouder tijdens een raadsvergadering een bepaalde uitleg heeft gegeven aan het wijzigingsvoorstel, overweegt de Afdeling dat een dergelijke uitlating van een wethouder, wat daar ook van zij, niet met zich brengt dat voor de raad niet inzichtelijk is met welk wijzigingsvoorstel hij besluit in te stemmen. Naar het oordeel van de Afdeling heeft [appellant] dan ook niet aannemelijk gemaakt dat niet duidelijk is wat de raad heeft beoogd met het wijzigingsbesluit.

Tot slot bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het wijzigingsbesluit in strijd is met het gelijkheidsbeginsel, omdat de aan de planregels toegevoegde bepaling alleen geldt voor het perceel van [appellant]. De tussenuitspraak en de daarin gegeven opdracht zagen immers alleen op dat perceel. In dit kader behoefde de raad dan ook alleen het ten aanzien van het perceel van [appellant] geconstateerde gebrek te herstellen.

De betogen falen.

6. Gelet op de tussenuitspraak is het beroep van [appellant] tegen het besluit van 3 december 2013 gegrond. Dit besluit dient wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd, voor zover dat betrekking heeft op het plandeel met de bestemming "Waarde - Archeologische verwachting 1" ter plaatse van het perceel J.W. Hagemanstraat 36-38.

Het beroep van [appellant] tegen het besluit van 2 december 2014 is gelet op rechtsoverweging 5.1 ongegrond.

7. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het beroep tegen het besluit van de raad van de gemeente Berkelland van 3 december 2013, waarbij het bestemmingsplan "Eibergen, Centrum 2011, herziening 2013-1 (Kerkstraat 30 en J.W. Hagemanstraat 36-38)" is vastgesteld gegrond;

II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Berkelland van 3 december 2013, voor zover dat betrekking heeft op het plandeel met de bestemming "Waarde - Archeologische verwachting 1" ter plaatse van het perceel J.W. Hagemanstraat 36-38;

III. verklaart het beroep tegen het besluit van de raad van de gemeente Berkelland van 2 december 2014 ongegrond;

IV. veroordeelt de raad van de gemeente Berkelland tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 383,44 (zegge: driehonderddrieëntachtig euro en vierenveertig cent);

V. gelast dat de raad van de gemeente Berkelland aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.J. de Jager, griffier.

w.g. Van Sloten w.g. De Jager
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 11 februari 2015

726.