Uitspraak 201404132/1/A1


Volledige tekst

201404132/1/A1.
Datum uitspraak: 11 februari 2015

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Almere,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 7 april 2014 in zaak nr. 13/344 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Almere.

Procesverloop

Bij besluit van 16 juni 2011 heeft het college aan [vergunninghouder] omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een dakopbouw op het perceel [locatie] te Almere (hierna: het perceel).

Bij besluit van 9 januari 2012 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 7 april 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 december 2014, waar [appellant], bijgestaan door [gemachtigde] en mr. R. Zwiers, advocaat te Almere, en het college, vertegenwoordigd door C.L. Aben, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:51d van de Awb, voor zover hier van belang, kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.

2. Het bouwplan voorziet in de bouw van een dakopbouw aan de achtergevel van een twee-onder-een-kapwoning (hierna: de woning). Het grondvlak voor de dakopbouw is het platte dak van de eerste verdieping aan de achterzijde van de woning. De woning maakt deel uit van een rij van zestien vrijstaande en twee-onder-een-kapwoningen. In deze rij zijn bij verschillende woningen aan de achterzijde veranderingen gerealiseerd.

3. [appellant] heeft ter zitting zijn hogerberoepsgrond over het bestaan van een privaatrechtelijke belemmering die aan realisering van het bouwplan in de weg staat, ingetrokken.

4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college het welstandsadvies van 8 juni 2011 en het ongedateerde nadere welstandsadvies aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag mocht leggen. Daartoe voert hij aan dat de rechtbank, door te overwegen dat niet is gebleken van gebreken met betrekking tot de wijze van totstandkoming van deze adviezen, heeft miskend dat in het besluit op bezwaar in strijd met artikel 3:8 van de Awb niet de adviseur is vermeld die zich een oordeel omtrent de welstand heeft gevormd. Voorts is het nadere welstandsadvies niet voorzien van een datum, zodat niet controleerbaar is wanneer het tot stand is gekomen, aldus [appellant]. De mail van 10 februari 2014 van de secretaris van de Welstandscommissie Almere (hierna: de welstandscommissie), F. Keuls, aan het college, waarin het nadere welstandsadvies is vervat, betreft volgens [appellant] geen reactie op het door hem ingebrachte advies van [architect A] van 14 september 2011 (hierna: het tegenadvies), nu daarin alleen wordt ingegaan op de gang van zaken rondom en voorafgaand aan de welstandstoetsing, de overwegingen bij de totstandkoming van het welstandsadvies van 8 juni 2011 en de toegepaste toetsingscriteria.

Voorts kleven volgens [appellant] aan het welstandsadvies van 8 juni 2011 en het nadere ongedateerde welstandsadvies inhoudelijke gebreken, nu daarin niet wordt onderkend dat volgens de ontwerper van de woning, [architect B], door realisering van het bouwplan het karakter van het oorspronkelijke ontwerp van de woning wordt aangetast. Bovendien wordt daarin volgens [appellant] ten onrechte vermeld dat de invloed van de beoogde dakopbouw op de openbare ruimte onvoldoende aanleiding geeft voor een negatief welstandsadvies, nu uit het tegenadvies valt op te maken dat de opbouw vanaf de openbare weg duidelijk zichtbaar is en de eenvormige uitstraling van de woningen ter plekke ernstig verstoort.

4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 1 mei 2013 in zaak nr. 201112865/1/A1), mag het college, hoewel het niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, aan een dergelijk advies in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen. Tenzij het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het college dit niet - of niet zonder meer - aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen, behoeft het overnemen van een welstandsadvies in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie dan wel gemotiveerd aanvoert dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de welstandsnota geldende criteria.

4.2. Het college heeft aan zijn besluit op bezwaar het advies van de bezwaarschriftencommissie van 3 januari 2012 ten grondslag gelegd, waaruit volgt dat, naar aanleiding van het bezwaarschrift van [appellant] en het daarbij gevoegde tegenadvies, een heroverweging van het welstandsadvies van 8 juni 2011 heeft plaatsgevonden. Volgens de bezwaarschriftencommissie zijn de welstandsadviezen op de juiste wijze tot stand gekomen en kleven daaraan geen motiveringsgebreken, zodat het college deze aan zijn oordeel, dat het bouwplan voldoet aan redelijke eisen van welstand, ten grondslag mocht leggen.

4.3. Ter zitting heeft het college toegelicht dat de welstandscommissie als zodanig slechts een nader advies uitbrengt als een tegenadvies daartoe aanleiding geeft. Nu in dit geval het tegenadvies daartoe geen aanleiding gaf, heeft de secretaris van de welstandscommissie in het ongedateerde nadere advies, dat is vervat in de mail van 10 februari 2014, het welstandsadvies van 8 juni 2011 toegelicht. In het besluit op bezwaar is van dat nadere advies geen melding gemaakt, hetgeen volgens het college de gebruikelijke gang van zaken is als een tegenadvies geen aanleiding vormt om het oordeel omtrent de welstand te wijzigen.

4.4. De rechtbank heeft, door te overwegen dat niet is gebleken van gebreken met betrekking tot de inhoud en wijze van totstandkoming van het welstandsadvies van 8 juni 2011 en het ongedateerde nadere advies en voorts door te overwegen dat uit het kopje in de mail van 10 februari 2014 "reactie op het deskundigenrapport" volgt dat de welstandscommissie van het tegenadvies kennis heeft genomen, niet onderkend dat in het ongedateerde nadere advies niet wordt ingegaan op het tegenadvies. Evenmin heeft de rechtbank onderkend dat het ongedateerde nadere advies niet is opgesteld door of namens de welstandscommissie, maar door de secretaris van de welstandscommissie, die geen deel uitmaakt van deze commissie.

Het betoog slaagt.

5. De conclusie is dat het besluit op bezwaar is genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb. De Afdeling ziet in het belang van een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding om het college met toepassing van artikel 8:51d van de Awb op te dragen het gebrek in het besluit op bezwaar te herstellen. Daartoe dient het college uiterlijk binnen dertien weken na verzending van deze tussenuitspraak, met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen, in het bijzonder in overweging 4.4., een nieuw besluit op bezwaar te nemen.

6. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

draagt het college van burgemeester en wethouders van Almere op om binnen dertien weken na verzending van deze tussenuitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen het gebrek in het besluit op bezwaar van 9 januari 2012 te herstellen door een nieuw besluit te nemen en dit tevens aan de Afdeling toe te zenden.

Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, voorzitter, en mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck, en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, griffier.

w.g. Wortmann w.g. Graaff-Haasnoot
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 11 februari 2015

531-757.