Uitspraak 201403485/1/A2


Volledige tekst

201403485/1/A2.
Datum uitspraak: 11 februari 2015

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats] (Zwitserland),
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 10 maart 2014 in zaak nr. 13/4828 in het geding tussen:

[appellant]

en

het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad).

Procesverloop

Bij besluit van 2 juli 2013 heeft de raad een aanvraag om een toevoeging voor rechtsbijstand ten behoeve van [appellant] afgewezen.

Bij besluit van 27 augustus 2013 heeft de raad, beslissend op het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar, het besluit van 2 juli 2013 herzien en het verzoek om een vergoeding van de door [appellant] gemaakte kosten in verband met het bezwaar afgewezen.

Bij uitspraak van 10 maart 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

Bij brief van 7 november 2014 heeft de raad de door de Afdeling gestelde vragen beantwoord. Bij brief van 8 december 2014 heeft [appellant] hierop gereageerd.

De Afdeling heeft de zaak samen met zaken nrs. 201403468/1/A2 en 201404416/1/A2 gevoegd ter zitting behandeld op 18 december 2014, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. C.W. Wijnstra, werkzaam bij de raad, is verschenen.

Na de zitting heeft de Afdeling de zaken weer gesplitst.

Overwegingen

1. Bij aanvraagformulier van 14 juni 2013 heeft [appellant] verzocht om een toevoeging voor een strafprocedure bij de politierechter.

Bij besluit van 2 juli 2013 heeft de raad dit verzoek afgewezen, omdat de aangevraagde rechtsbijstand betrekking heeft op een rechtsbelang ter zake waarvan aanspraak kan worden gemaakt op rechtsbijstand op grond van de eerder verstrekte toevoeging met nummer [.......].

In het bezwaarschrift heeft [appellant] naar voren gebracht dat de eerder verstrekte toevoeging was gerelateerd aan een dagvaarding voor de zitting van de politierechter van 14 maart 2013, maar dat deze dagvaarding door de politierechter nietig is verklaard. Daarop heeft zijn gemachtigde de vergoeding voor de in het kader van die toevoeging verrichte werkzaamheden aangevraagd en heeft de raad deze vastgesteld. Vervolgens is [appellant] enige maanden later voor hetzelfde strafbare feit opnieuw gedagvaard voor de zitting van de politierechter op 25 juni 2013 en heeft hij in overeenstemming met het beleid van de raad opnieuw een toevoeging aangevraagd. Nu het beleid noopte tot de afgifte van een nieuwe toevoeging had de raad positief moeten beslissen op zijn aanvraag, aldus [appellant].

Bij het besluit op bezwaar heeft de raad het besluit van 2 juli 2013 herzien. Bij besluit van 4 oktober 2013 heeft de raad ter uitvoering van het besluit op bezwaar alsnog een toevoeging afgegeven. Aan de afwijzing van het verzoek om een vergoeding van de door [appellant] gemaakte kosten in bezwaar heeft de raad ten grondslag gelegd dat het besluit van 2 juli 2013 niet in strijd is met de wet of de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waardoor het besluit niet is herzien wegens een aan de raad te wijten onrechtmatigheid. Noch uit het verzoek om een vergoeding ter zake van de eerder verstrekte toevoeging noch uit de aanvraag om een toevoeging blijkt dat de eerdere dagvaarding nietig is verklaard, aldus de raad.

2. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de raad hem geen vergoeding van de door hem gemaakte kosten in bezwaar hoefde toe te kennen. [appellant] voert daartoe aan dat de rechtbank onvoldoende heeft meegewogen dat de eerdere toevoeging al was gedeclareerd en vastgesteld, nadat de eerste aan hem uitgereikte dagvaarding door de politierechter nietig was verklaard en voordat de tweede toevoeging is aangevraagd. Volgens [appellant] beschikte de raad hierdoor over alle benodigde informatie, zodat de raad niet van hem kon verlangen dat hij de raad erop zou wijzen dat de eerder uitgereikte dagvaarding nietig was. Voor zover er niettemin onduidelijkheid bestond bij de raad, lag het op de weg van de raad nadere inlichtingen in te winnen, aldus [appellant].

2.1. De kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken worden ingevolge artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) uitsluitend door het bestuursorgaan vergoed voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.

[appellant] heeft op het aanvraagformulier voor de tweede toevoeging vermeld dat er eerder een toevoeging is afgegeven met nummer [.......] voor dezelfde strafzaak. Voorts heeft hij hierop de nieuwe zittingsdatum vermeld. Als bijlage heeft hij de dagvaarding voor de nieuwe zitting meegezonden. Op het aanvraagformulier heeft hij niet aangegeven dat de dagvaarding, waarvoor de eerdere toevoeging is afgegeven, nietig is verklaard. Evenmin heeft hij gegevens overgelegd over de nietigverklaring.

De raad heeft ter zitting nader toegelicht dat uit de bij de aanvraag verstrekte informatie niet valt af te leiden dat de eerdere dagvaarding nietig is verklaard, omdat de officier van justitie ook een nieuwe dagvaarding kan uitreiken indien een eerdere dagvaarding vóór de zitting is ingetrokken. In laatstgenoemde situatie geeft de raad volgens zijn beleid geen nieuwe toevoeging af. Dat de eerdere toevoeging al was gedeclareerd en vastgesteld impliceert evenmin zonder meer dat de eerdere dagvaarding nietig is verklaard, aldus de raad.

Aangezien uit de door [appellant] overgelegde gegevens niet blijkt dat de eerdere dagvaarding nietig is verklaard en een toevoeging moest worden verstrekt, heeft de rechtbank terecht overwogen dat het, gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb, op de weg van [appellant] lag om bij de aanvraag uit eigen beweging aan te geven dat de eerdere dagvaarding nietig is verklaard. Nu [appellant] dat heeft nagelaten, beschikte de raad ten tijde van het nemen van het besluit van 2 juli 2013 niet reeds over de relevante informatie, terwijl er voor de raad geen aanleiding was nadere informatie op te vragen bij [appellant] dan wel zijn raadsman. De rechtbank heeft terecht overwogen dat aannemelijk is dat de raad eerst in bezwaar bekend is geworden met de omstandigheid dat de aanvraag voor de tweede toevoeging zag op een nieuwe dagvaarding nadat de eerdere dagvaarding nietig was verklaard.

Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het besluit van 2 juli 2013 niet is herroepen wegens een aan de raad te wijten onrechtmatigheid.

Het betoog faalt.

3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. van Dokkum, griffier.

w.g. Van Ettekoven w.g. Van Dokkum
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 11 februari 2015

480-680.