Uitspraak 201405779/1/A2


Volledige tekst

201405779/1/A2.
Datum uitspraak: 28 januari 2015

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 26 mei 2014 in zaak nr. 14/946 in het geding tussen:

[appellant]

en

het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad).

Procesverloop

Bij besluit van 8 oktober 2013 heeft de raad de aanvraag van [appellant] om een toevoeging afgewezen.

Bij besluit van 6 januari 2014 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 26 mei 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 december 2014, waar [appellant], bijgestaan door mr. H.J. Menger, advocaat te Amsterdam, en de raad, vertegenwoordigd door mr. C.W. Wijnstra, werkzaam aldaar, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 12, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: Wrb) wordt rechtsbijstand niet verleend indien het rechtsbelang waarop de aanvraag betrekking heeft, de uitoefening van een zelfstandig beroep of bedrijf betreft.

2. [appellant] heeft aan zijn aanvraag ten grondslag gelegd dat hij op de website van AT5 ten onrechte wordt beschuldigd van oplichting, waarvoor hij in een procedure rectificatie wil eisen. Aan het besluit van 8 oktober 2013, gehandhaafd bij dat van 6 januari 2014, heeft de raad ten grondslag gelegd dat het verzoek van [appellant] betrekking heeft op de uitoefening van een zelfstandig beroep of bedrijf. Daartoe heeft de raad in aanmerking genomen dat het geschil waarop de aanvraag om een toevoeging ziet is ontstaan in het kader van de door de stichting "MB Stichting" (hierna: de stichting) gedreven onderneming. Dat [appellant] ook privé hinder zou ondervinden, doet daaraan niet af, aldus de raad.

3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het belang waarop de aanvraag om een toevoeging ziet de uitoefening van een zelfstandig beroep of bedrijf betreft. Hij betoogt daartoe dat hij door de publicatie van AT5 is geraakt in een zuiver privébelang, nu het hierdoor onmogelijk is geworden om succesvol te solliciteren. [appellant] voert voorts aan dat niet hij, maar de stichting een onderneming heeft gedreven. Weliswaar had hij als bestuurder van de stichting zeggenschap over de onderneming, maar hij was niet gerechtigd tot het resultaat daarvan, aldus [appellant].

3.1. Zoals ook blijkt uit de uitspraak van de Afdeling van 9 april 2008 (in zaak nr. 200707244/1/A2) is voor de beantwoording van de vraag of artikel 12, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wrb toepassing vindt, bepalend of het rechtsbelang waarop de aanvraag betrekking heeft ziet op een belang dat is ontstaan in het kader van de uitoefening van een zelfstandig beroep of bedrijf.

[appellant] was de enige bestuurder van de stichting en zou de in de beschuldigingen genoemde activiteiten in het kader van de door de stichting gedreven onderneming hebben verricht. De rechtbank heeft daarom terecht geoordeeld dat de raad zich op het standpunt mocht stellen dat het belang waarop de aanvraag ziet, is ontstaan in het kader van de uitoefening van een zelfstandig beroep of bedrijf. De rechtbank heeft terecht niet van belang geacht of [appellant] gerechtigd was tot het resultaat van de door de stichting gedreven onderneming, nu dit niet kan afdoen aan de hoedanigheid van bestuurder waarin [appellant] bij de procedure betrokken is.

Het betoog faalt.

4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. van Dokkum, griffier.

w.g. Borman w.g. Van Dokkum
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 28 januari 2015

480-799.