Uitspraak 201310065/1/A1


Volledige tekst

201310065/1/A1.
Datum uitspraak: 21 januari 2015

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 31 oktober 2013 in zaak nr. 13/1161 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Haaksbergen.

Procesverloop

Bij besluit van 19 december 2012 heeft het college aan [vergunninghouder] omgevingsvergunning verleend voor het oprichten van een woning op het perceel [locatie] ongenummerd te Haaksbergen (hierna: het perceel).

Bij besluit van 23 april 2013 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar, onder verbetering van de motivering, ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 31 oktober 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting, gevoegd met zaken nrs. 201310067/1/A1 en 201311223/1/A1, behandeld op 18 augustus 2014, waar [appellant], bijgestaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door G.E.M. Willemsen en mr. L.G. Hartman, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting [vergunninghouder], vertegenwoordigd door mr. D.P.M. Buysrogge, als partij gehoord. Na de zitting zijn de zaken gesplitst.

Overwegingen

1. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de Commissie bezwaarschriften ten onrechte zijn verzoek tot wraking heeft verworpen. Hij voert daartoe aan dat er een advocaat deel uitmaakte van die commissie waardoor sprake kan zijn van partijdigheid.

Volgens [appellant] is dat in strijd met artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

1.1. Artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is niet van toepassing op deze procedure. Overigens is er geen regeling op grond waarvan leden van een adviescommissie als bedoeld in artikel 7:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kunnen worden gewraakt.

[appellant] heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat een van de leden van de Commissie bezwaarschriften die op 8 april 2013 een advies over het bezwaarschrift van [appellant] heeft uitgebracht, vooringenomen zou zijn.

De enkele omstandigheid dat een advocaat deel uitmaakt van een adviescommissie als hiervoor bedoeld leidt niet tot een ander oordeel.

Het betoog faalt.

2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied, partiële herziening [locatie] ongenummerd te Haaksbergen" rust op het perceel de bestemming "Wonen".

Ingevolge artikel 3.1, aanhef en onder a, van de planregels zijn de aldus aangewezen gronden bestemd voor wonen.

Ingevolge artikel 3.2 mogen op de voor 'Wonen' aangewezen gronden uitsluitend bouwwerken ten dienste van die bestemming worden gebouwd.

Ingevolge artikel 3.2.1, aanhef en onder d, geldt voor het bouwen van een hoofdgebouw onder meer de regel dat de inhoud niet meer dan 750 m³ mag bedragen.

Ingevolge artikel 5.1, aanhef en onder a, kunnen burgemeester en wethouders bij omgevingsvergunning afwijken van de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages.

Ingevolge artikel 5.2 vindt een in 5.1 genoemde afwijking slechts plaats indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

a. het straat- en bebouwingsbeeld;

b. de milieusituatie;

c. de verkeersveiligheid;

d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

e. de sociale veiligheid;

f. de externe veiligheid.

3. De beoogde woning (hierna: het bouwplan) heeft een inhoud van ongeveer 774 m³. Dit is in strijd met artikel 3.2.1, aanhef en onder d, van de planregels. Teneinde in afwijking van het bestemmingsplan omgevingsvergunning te kunnen verlenen heeft het college met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, aanhef en onderdeel 1°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo), gelezen in samenhang met artikel 5.1, aanhef en onder a van de planregels omgevingsvergunning verleend voor het bouwplan.

4. Op 8 april 2008 heeft de raad van de gemeente de beleidsnota "Rood voor rood met gesloten beurs in de gemeente Haaksbergen" vastgesteld.

Volgens dit beleid moet de ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied worden verbeterd door de sloop van landschap ontsierende agrarische bedrijfsgebouwen en het op een juiste wijze inpassen van compensatiekavels.

Op 6 februari 2008 heeft de gemeente met de eigenaar van de intensieve veehouderij Landbouwbedrijf Hemel B.V. een overeenkomst gesloten waarin toepassing wordt gegeven aan dit beleid.

Volgens deze overeenkomst wordt de intensieve veehouderij beëindigd en de bedrijfsbebouwing gesloopt. In ruil voor de sloop van deze bedrijfsbebouwing wordt de eigenaar van de veehouderij de mogelijkheid geboden om op twee percelen een woning te realiseren.

In verband daarmee heeft de raad van de gemeente het geldende bestemmingsplan "Buitengebied, partiële herziening [locatie] ongenummerd te Haaksbergen" vastgesteld en daarin voor elk van deze percelen een bouwvlak en een woonbestemming opgenomen.

Vervolgens heeft de eigenaar van Landbouwbedrijf Hemel B.V. één van deze percelen verkocht aan [vergunninghouder]. Het bouwplan voorziet in de bouw van een woning op dat perceel.

5. De rechtbank heeft overwogen dat voor zover eiseres de onverbindendheid van het bestemmingsplan heeft aangevoerd onder verwijzing naar een arrest van het Gerecht van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 12 september 2013, T-347/09, Duitsland tegen Commissie EU:T:2013:418, (www.curia.europa.eu) deze beroepsgrond wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing dient te blijven nu zij ter zitting voor het eerst is ingebracht. Volgens de rechtbank is niet gebleken dat eiseres dit niet eerder naar voren had kunnen brengen.

De datum van het arrest biedt hiervoor geen aanknopingspunt, aldus de rechtbank.

6. [appellant] betoogt, onder verwijzing naar een arrest van het Gerecht van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 12 september 2013, T-347/09, Duitsland tegen Commissie EU:T:2013:418, (www.curia.europa.eu), dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het bestemmingsplan onverbindend moet worden geacht.

Hij voert daartoe aan dat de rechtbank deze beroepsgrond ten onrechte wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing heeft gelaten.

Verder voert hij aan dat voormelde toepassing van het Rood voor rood beleid met betrekking tot de eigenaar van de intensieve veehouderij Landbouwbedrijf Hemel B.V. is aan te merken als ten onrechte niet bij de Europese Commissie aangemelde staatssteun.

Volgens [appellant] heeft Landbouwbedrijf Hemel B.V. dankzij de bestemmingswijziging landbouwgrond kunnen doorverkopen als bouwgrond en heeft zij zich aldus ongerechtvaardigd verrijkt.

De omstandigheid dat de Afdeling deze beroepsgrond bij uitspraak van 27 maart 2013 in zaak nr. 201206935/1/R1 heeft verworpen, is volgens [appellant] niet van belang, nu eerder genoemd arrest van het Gerecht van 12 september 2013, T-347/09 tot een ander oordeel noopt.

6.1. Behoudens in geschillen waar de wet anders bepaalt, kunnen ook na afloop van de beroepstermijn en, indien die termijn is gegeven, na de termijn als bedoeld in artikel 6:6 van de Awb, nieuwe gronden worden ingediend, zij het dat die mogelijkheid wordt begrensd door de goede procesorde. Voor het antwoord op de vraag of de goede procesorde zich daartegen verzet, is in het algemeen bepalend een afweging van de proceseconomie, de reden waarom de desbetreffende beroepsgrond pas in een laat stadium is aangevoerd, de mogelijkheid voor de andere partijen om adequaat op die beroepsgrond te reageren en de processuele belangen van de partijen over en weer.

6.2. De rechtbank heeft terecht overwogen dat [appellant] eerst ter zitting op 17 oktober 2013 heeft aangevoerd, onder verwijzing naar eerdergenoemd arrest van het Gerecht van 12 september 2013, dat het bestemmingsplan onverbindend is. De feiten en omstandigheden waarop deze beroepsgrond berust heeft [appellant] evenwel al aangevoerd bij brief aan de rechtbank van 16 juli 2013. Hierin heeft hij gesteld dat de toepassing van het Rood voor rood beleid met betrekking tot de eigenaar van de intensieve veehouderij Landbouwbedrijf Hemel B.V. is aan te merken als ten onrechte niet bij de Europese Commissie aangemelde staatssteun.

Aangezien [appellant] voormelde omstandigheden ongeveer drie maanden voor de behandeling van de zaak ter zitting op 17 oktober 2013 heeft aangevoerd, heeft hij niet gehandeld in strijd met de goede procesorde door onder verwijzing naar die omstandigheden ter zitting een beroep te doen op de onverbindendheid van het bestemmingsplan.

[appellant] draagt derhalve terecht voor dat de rechtbank voormelde beroepsgrond ten onrechte niet heeft beoordeeld.

Dit kan evenwel niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak, gelet op hetgeen hierna wordt overwogen.

6.3. De Afdeling heeft bij uitspraak van 27 maart 2013 in zaak nr. 201206935/1/R1 de beroepsgrond dat het Rood voor rood beleid met betrekking tot de eigenaar van de intensieve veehouderij Landbouwbedrijf Hemel B.V. is aan te merken als ten onrechte niet bij de Europese Commissie aangemelde staatssteun verworpen.

De Afdeling ziet geen reden daar thans anders over te oordelen.

Het arrest van het Gerecht van 12 september 2013 kan hierin geen verandering brengen nu uit voormelde uitspraak van 27 maart 2013 volgt dat ook indien de toepassing van het Rood voor rood beleid zou moeten worden aangemerkt als staatsteun, dit niet zou leiden tot onverbindendheid van het bestemmingsplan.

Het betoog faalt.

7. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college de gevraagde omgevingsvergunning, waarbij wordt afgeweken van het bestemmingsplan, in redelijkheid niet heeft kunnen verlenen. Hij voert daartoe aan dat met die omgevingsvergunning een inbreuk wordt gemaakt op het met zekerheden en waarborgen omklede bestemmingsplan, hetgeen strijd oplevert met artikel 1 van het eerste protocol bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM).

7.1. Ingevolge artikel 1 van het eerste Protocol bij het EVRM heeft iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon recht op het ongestoord genot van zijn eigendom. Aan niemand zal zijn eigendom worden ontnomen behalve in het algemeen belang en onder de voorwaarden voorzien in de wet en in de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Deze bepalingen tasten ingevolge dit artikel, voor zover hier verder van belang, op geen enkele wijze het recht aan dat een staat heeft om die wetten toe te passen, die hij noodzakelijk oordeelt om het gebruik van eigendom te reguleren in overeenstemming met het algemeen belang.

7.2. Artikel 1 van het eerste Protocol bij het EVRM garandeert het recht van eigendom. Als eigendom in de zin van dit artikel worden door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens beschouwd rechten en belangen die een vermogenswaarde vertegenwoordigen. In de eerste zin van de eerste alinea, is het principe van het recht op ongestoord genot van de eigendom neergelegd. De tweede zin van de eerste alinea heeft betrekking op de regels voor onteigening. In de tweede alinea wordt het recht van de staat erkend tot de regulering van gebruik van de eigendom in het algemeen belang.

7.3. In zoverre de gevraagde omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan al is aan te merken als aantasting van het recht op ongestoord genot van het eigendom van [appellant] laat artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM de toepassing van wetten die noodzakelijk kunnen worden geacht om het gebruik van eigendom te reguleren in overeenstemming met het algemeen belang, onverlet. Dit heeft de Afdeling ook overwogen in de uitspraak van 24 augustus 2011 in zaak nr. 201101494/1/H1. De ter plaatse geldende bestemmingsplanregeling, de toepassing daarvan en de vraag of al dan niet in afwijking daarvan omgevingsvergunning wordt verleend is een zodanige regulering. Met die regulering is naar het oordeel van de Afdeling een goede balans bereikt tussen de bescherming van de belangen van het individu en het algemeen belang. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat in het aangevoerde geen grond wordt gevonden voor het oordeel dat als gevolg van de realisatie van het bouwplan zich een onevenredige aantasting zal voordoen als bedoeld in artikel 5.2 van de planregels.

Het betoog faalt.

8. [appellant] betoogt voorts dat de realisering van het bouwplan een hogere belasting teweeg brengt voor Natura-2000 gebieden.

Volgens [appellant] moet de Afdeling bestuursrechtspraak ambtshalve toetsen of deze omstandigheid conflicteert met het recht van de Europese Unie en het door de Europese Unie bepaalde ten aanzien van de Natura-2000-wet en regelgeving.

8.1. In het aangevoerde kan geen grond worden gevonden voor het oordeel dat ambtshalve moet worden getoetst of de door [appellant] gestelde omstandigheid conflicteert met het Unierecht.

Ambtshalve toetsing door de bestuursrechter is beperkt tot voorschriften van openbare orde. Daarbuiten doet de rechter ingevolge artikel 8:69 van de Awb uitspraak op de grondslag van het beroepschrift, de overgelegde stukken, het verhandelde tijdens het vooronderzoek en het onderzoek ter zitting, waarbij hij ambtshalve de rechtsgronden aanvult en ambtshalve de feiten kan aanvullen. Zoals volgt uit het arrest van het Hof van Justitie van 7 juni 2007, gevoegde zaken C-222/05 tot en met C-225/05, EU:C:2007:318, Van der Weerd e.a., verplicht het Unierecht de nationale rechter niet om in een procedure in rechte betreffende de rechtmatigheid van een bestuurshandeling ambtshalve te toetsen aan gronden ontleend aan bepalingen van Unierecht, aangezien noch het gelijkwaardigheidsbeginsel noch het doeltreffendheidsbeginsel dit vereist.

8.2. Verder heeft [appellant] de grond dat de realisering van het bouwplan een hogere belasting teweeg brengt voor Natura-2000 gebieden en de daaraan ten grondslag liggende feiten voor het eerst in hoger beroep aangevoerd. Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de uitspraak van de rechtbank en er geen reden is waarom voormeld betoog niet reeds bij de rechtbank kon worden aangevoerd, en [appellant] dit uit een oogpunt van een zorgvuldig en doelmatig gebruik van rechtsmiddelen had behoren te doen, dient dit betoog buiten beschouwing te blijven.

Het betoog faalt.

9. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte niet heeft onderkend dat geen planschadeovereenkomst is opgesteld.

9.1. De omstandigheid dat geen planschadeovereenkomst is opgesteld is voor deze procedure niet relevant.

Het betoog faalt.

10. [appellant] betoogt verder dat het hoger beroep zich richt tegen alle rechtsoverwegingen van de rechtbank en tegen het feit dat de rechtbank deels geponeerde beroepsgronden niet in de rechtsoverwegingen heeft betrokken.

10.1. Dit betoog faalt. [appellant] heeft geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende gronden en argumenten in de aangevallen uitspraak onjuist, dan wel onvolledig zou zijn. In hetgeen [appellant] in zoverre heeft aangevoerd, bestaat dan ook geen aanleiding voor vernietiging van de aangevallen uitspraak.

11. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A.W. van Leeuwen, griffier.

w.g. Drupsteen w.g. Van Leeuwen
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 21 januari 2015

543.