Uitspraak 201403091/1/A3


Volledige tekst

201403091/1/A3.
Datum uitspraak: 24 december 2014

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Rotterdam,

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 6 maart 2014 in zaak nr. 13/4166 in het geding tussen:

[appellant]

en

het dagelijks bestuur van de deelgemeente Charlois (thans: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam).

Procesverloop

Bij besluit van 5 december 2012 heeft het dagelijks bestuur [appellant] de verplichting opgelegd diens reu, een wit gevlekte Stafford (hierna: de hond), aangelijnd en gemuilkorfd te houden, indien de hond zich op de openbare weg, en binnen hondenuitrenzones in de deelgemeente Charlois, bevindt.

Bij besluit van 22 mei 2013 heeft het dagelijks bestuur het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 6 maart 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 december 2014, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. F.S. Jansen, advocaat te Rotterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.A. Karreman, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 87, eerste lid van de Gemeentewet, zoals die luidde ten tijde van belang, kunnen de raad, het college en de burgemeester gezamenlijk één of meer deelgemeenten instellen.

Ingevolge het tweede lid kunnen de raad, het college en de burgemeester gezamenlijk bij verordening voor een deelgemeente een deelgemeentebestuur instellen, bestaande uit een deelraad en een dagelijks bestuur, waaraan de behartiging van een aanzienlijk deel van de belangen van deze deelgemeente wordt opgedragen.

Ingevolge het derde lid worden in de verordening bevoegdheden van het college ten aanzien van de deelgemeente uitsluitend overgedragen aan het dagelijks bestuur.

1.1. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder d, van de tot 1 januari 2009 geldende Regeling agressieve dieren werd onder muilkorf verstaan: een muilkorf vervaardigd van stevige kunststof, of van stevig leer of van beide stoffen, die door middel van een stevige leren riem rond de hals zodanig is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is en die zodanig is ingericht dat de drager geen mens of dier kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn.

1.2. Ingevolge artikel 2.4.10b, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening Rotterdam (hierna: de Apv) 2008 kan het college de eigenaar of houder van een hond die naar het oordeel van het college hinderlijk of gevaarlijk is, een verbod opleggen die hond op of aan de weg te laten verblijven of te laten lopen, anders dan:

a. aangelijnd aan een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, van niet meer dan 1,50 meter, of

b. voorzien van een muilkorf, als bedoeld in artikel 1, onder d, van de Regeling agressieve dieren.

1.3. Ingevolge artikel 2:59, eerste lid, van de Apv 2012 kan het college, indien het een hond in verband met zijn gedrag gevaarlijk of hinderlijk acht, de eigenaar of houder van die hond een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod opleggen voor zover die hond verblijft of loopt op een openbare plaats of op het terrein van een ander.

Ingevolge het tweede lid houdt een aanlijngebod in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond aangelijnd te houden met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, van ten hoogste 1,50 m.

Ingevolge het derde lid houdt een muilkorfgebod in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond voorzien te houden van een muilkorf die:

a. vervaardigd is van stevige kunststof, van stevig leer of van beide stoffen;

b. door middel van een stevige leren riem zodanig rond de hals is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is; en

c. zodanig is ingericht dat de hond niet kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn.

Ingevolge artikel 7:1 van de Apv 2012 wordt de Apv 2008 ingetrokken.

Ingevolge artikel 7:3, tweede lid, van de Apv 2012 wordt op een bezwaarschrift of beroep tegen een besluit, krachtens de Apv 2008 genomen voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening, totdat de beslissing daarop onherroepelijk is geworden, beslist overeenkomstig het ten tijde van het nemen van dat besluit geldende recht. In de Apv 2012 wordt deze bepaling als overgangsbepaling voor vergunningen en ontheffingen aangeduid.

Ingevolge artikel 7:4 van de Apv 2012 treedt de Apv 2012, voor zover thans van belang, op 1 januari 2013 in werking.

1.4. Ingevolge artikel 45, eerste lid, van de Deelgemeenteverordening 2010 draagt het college zijn bevoegdheden, genoemd in bijlage 1 van deze verordening, over aan het dagelijks bestuur.

Deze bijlage, zoals die op achtereenvolgende tijden van belang luidde, vermeldt de in artikel 2.4.10b, eerste lid, van de Apv 2008 onderscheidenlijk artikel 2:59, eerste lid, van de Apv 2012 neergelegde bevoegdheden van het college.

2. Bij besluit van 5 december 2012 heeft het dagelijks bestuur aan [appellant], woonachtig aan de [locatie] te Rotterdam een aanlijn- en muilkorfgebod, bedoeld in artikel 2.4.10b, eerste lid onder a onderscheidenlijk b, van de Apv 2008, voor de hond opgelegd, omdat de hond in de periode van 13 november 2012 tot en met 23 november 2012, door toedoen dan wel nalaten van [appellant], bij drie bijtincidenten betrokken is geweest en het dagelijks bestuur het risico op meer bijtincidenten groot acht. Bij besluit van 22 mei 2013 heeft het dagelijks bestuur voormeld aan [appellant] opgelegd aanlijn- en muilkorfgebod gehandhaafd. Het in dit besluit herhaalde en ingelaste advies van de bezwaarschriftencommissie van 11 februari 2013 vermeldt dat, gezien voormelde bijtincidenten, waarvan er één niet in voormelde periode, maar op 27 mei 2012 heeft plaatsgevonden, aan het door [appellant] gestelde belang om zijn hond los te laten lopen binnen de daartoe bestemde zones minder gewicht toekomt dan aan het belang van bescherming van de openbare orde, meer in het bijzonder het voorkomen van een nieuw door de hond veroorzaakt bijtincident. Voorts vermeldt dit advies dat er geen aanknopingspunten zijn om uit te gaan van de eenmaligheid van deze bijtincidenten en dat het dagelijks bestuur in dit geval, wegens hinderlijk en gevaarlijk geacht gedrag van de hond, een aanlijn- en muilkorfgebod heeft kunnen opleggen, welk gebod het dagelijks bestuur ook ingevolge artikel 2:59 van de Apv 2012 kan opleggen.

3. Het geanonimiseerde mutatierapport van de politie Rotterdam-Rijnmond van 13 november 2012 vermeldt dat op 13 november 2012 de melding bij de politie is binnengekomen dat de hond op deze dag op de hondenuitlaatplaats Zwartewaalstraat te Rotterdam een jonge hond heeft aangevallen en verwond. Verder vermeldt dit mutatierapport: "Aannametijd: 12 november 2012, 19:17:24". Voorts vermeldt dit mutatierapport dat contact met de melder is opgenomen, dat de melder heeft aangegeven vaker problemen met [appellant] te hebben gehad en dat de hond afgelopen week op haar jonge hond kwam afgelopen, meer dan een keer heeft gegromd en toen haar hond op verschillende plaatsen heeft gebeten. Voorts vermeldt dit mutatierapport dat de melder met haar hond naar de dierenarts heeft moeten gaan en dat haar hond aan dit bijtincident mogelijk blijvend letsel aan spieren en pezen zal overhouden.

Het geanonimiseerde mutatierapport van de politie Rotterdam-Rijnmond van 23 november 2012 vermeldt dat de rapporteurs op de Zwartewaalstraat te Rotterdam twee vrouwen hebben aangesproken, direct nadat deze vrouwen met hun hond bij een vechtpartij met de hond betrokken waren geweest. Een van de vrouwen had een bijtwond aan haar linkerhand en haar hond was gewond aan de poten. Deze vrouwen vertelden desgevraagd dat zij hun hond op de hondenuitlaatplaats aangelijnd hielden, omdat hun hond niet goed met andere honden kan, dat zij aan [appellant] hebben gevraagd de hond aan te lijnen om problemen te voorkomen, dat [appellant] dit weigerde, dat beide honden daarop begonnen te vechten en dat de hond een van de vrouwen in haar hand heeft gebeten. Dit mutatierapport vermeldt voorts dat de hond een witte vacht heeft met donkerbruine vlekken en dat de vrouwen zijn weggelopen toen de rapporteurs met [appellant] stonden te praten. Kennelijk waren zij bang dat er iets met hun hond zou gebeuren, aldus de rapporteurs.

Het geanonimiseerde mutatierapport van de politie Rotterdam-Rijnmond van 24 november 2012 vermeldt dat op 1 juni 2012 melding is gemaakt van een bijtincident bij de hondenuitlaatplaats aan de Zwartewaalstraat te Rotterdam dat op 27 mei 2012 heeft plaatsgevonden. De rapporteurs hebben een van de daarbij betrokkenen personen bezocht die hen heeft verteld dat hij afgelopen zondag zijn herdershond uitliet toen zijn hond werd aangevallen door een wit gevlekte hond, een soort pitbull, dat de eigenaar van die hond een Surinaamse man is die een pet droeg, dat deze eigenaar niet ingreep, dat de eigenaar van de herdershond, toen hij de honden uit elkaar probeerde te halen, ten val kwam, zijn rechter enkel verstuikte en dat de wit gevlekte hond hem in zijn linker bovenbeen heeft gebeten en ook zijn eigen hond heeft verwond. Voorts vermeldt dit mutatierapport dat hij zich onder doktersbehandeling heeft moeten stellen en dat hij met zijn eigen hond naar de dierenarts heeft moeten gaan.

Het op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van de politie Rotterdam-Rijnmond van 24 november 2012 vermeldt dat uit nader onderzoek is gebleken dat [appellant] bij de bijtincidenten, vermeld in voormelde mutatierapporten van 13 november 2012 en 23 november 2012, betrokken is geweest. Over het mutatierapport van 13 november 2012 meldt dit proces-verbaal onder meer dat het desbetreffende bijtincident op 13 november 2012 heeft plaatsgevonden en dat de melder naast een beschrijving van de ligging van de woning van [appellant] in de [locatie] heeft verklaard dat het [locatie a], maar ook [b] kan zijn, en dat de hond wit met bruin gevlekt is.

Het op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van de politie Rotterdam-Rijnmond van 16 september 2013 vermeldt dat de melder van het bijtincident van 13 november 2012 bij de later door haar ingediende aangifte duidelijk heeft aangegeven dat het om [locatie] gaat. Voorts vermeldt dit proces-verbaal onder meer dat de bij de meldingen van de bijtincidenten opgegeven signalementen van de desbetreffende eigenaar en hond, volgens meer dan één medewerker van het wijkteam van de politie Rotterdam in de desbetreffende wijk, duidelijk genoeg zijn om [appellant] daaraan te koppelen.

4. [appellant] betoogt dat de rechtbank bij de beoordeling van zijn beroepsgrond dat de hond niet bij voormelde bijtincidenten betrokken is geweest, ten onrechte niet gemotiveerd is ingaan op hetgeen hij ter toelichting bij deze beroepsgrond heeft aangevoerd, te weten dat in zijn directe woonomgeving soms een vrouw rondloopt met twee honden van hetzelfde ras als de hond en dat zijn adres en het signalement van de hond, vermeld in onder meer het besluit van 5 december 2012 en het daaraan voorafgaande verzoek van de dierenpolitie aan het dagelijks bestuur, niet overeenkomen met hetgeen de melder van het op 13 november 2012 gemelde bijtincident daarover, gezien voormeld proces-verbaal van 24 november 2012, heeft verklaard. Verder heeft hij bij deze beroepsgrond aangevoerd dat, anders dan het proces-verbaal van 24 november 2012 vermeldt, uit het mutatierapport van 13 november 2012 niet blijkt dat op 13 november 2012 een bijtincident heeft plaatsgevonden. Voorts heeft hij bij deze beroepsgrond aangevoerd dat het signalement van de hond, vermeld in onder meer het besluit van 5 december 2012 en voormeld daaraan voorafgaande verzoek, niet overeenkomt met het in het mutatierapport van 23 november 2012 vermelde signalement en dat dit mutatierapport niet uitsluit dat het bijtincident door de hond van de twee vrouwen is veroorzaakt. Gelet hierop voldoet de aangevallen uitspraak niet aan de ingevolge artikel 8:77, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) en artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) geldende motiveringsvereisten, aldus [appellant]. Ter zitting bij de Afdeling heeft [appellant] nog aangevoerd dat hij wegens twee van voormelde drie bijtincidenten strafrechtelijk is vervolgd en dat de strafrechter hem van alle in dat kader aan hem ten laste gelegde strafbare feiten heeft vrijgesproken.

4.1. Artikel 8:77, tweede lid, van de Awb noch artikel 6 van het EVRM vereist dat de rechtbank, indien zij oordeelt dat een beroepsgrond faalt, ieder in het kader van deze beroepsgrond aangevoerd argument gemotiveerd moet weerleggen. Door naar de hiervoor vermelde bijtincidenten en de inhoud van voormelde processen-verbaal, alsmede naar vaste jurisprudentie van de Afdeling waaruit volgt dat in beginsel van de juistheid en volledigheid van een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal moet worden uitgegaan, te verwijzen, heeft de rechtbank, in weerwil van hetgeen [appellant] aldus in beroep heeft aangevoerd, terecht en deugdelijk gemotiveerd overwogen dat aannemelijk is dat de hond bij drie bijtincidenten betrokken is geweest. Nu de rechtbank voorts terecht heeft overwogen dat het dagelijks bestuur beoordelingsvrijheid toekomt bij het bepalen of een hond hinderlijk of gevaarlijk is, heeft zij eveneens terecht overwogen dat het dagelijks bestuur in redelijkheid de hond hinderlijk en gevaarlijk heeft kunnen achten. Hetgeen [appellant] ter zitting over zijn vrijspraak door de strafrechter heeft aangevoerd, doet hieraan niet af, omdat uit het aldus aangevoerde niet volgt dat niet aannemelijk is dat de hond bij voormelde bijtincidenten betrokken is geweest, dan wel niet in redelijkheid gevaarlijk of hinderlijk kan worden geacht.

Het betoog faalt.

5. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank in strijd met het ingevolge artikel 6 van het EVRM geldende vereiste van een eerlijk proces heeft gehandeld. Doordat de rechtbank geen aanleiding heeft gezien een agressietest bij de hond te laten uitvoeren, is immers niet komen vast te staan dat dat de hond agressief is, aldus [appellant].

5.1. De omstandigheid dat [appellant] het oneens is met het door de rechtbank gegeven oordeel over de op het dagelijks bestuur rustende bewijslast, biedt geen grond voor de conclusie dat de rechtbank, door aldus te oordelen, in strijd met het ingevolge artikel 6 van het EVRM geldende vereiste van een eerlijk proces heeft gehandeld.

Dit betoog faalt eveneens.

6. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het aan hem opgelegde aanlijn- en muilkorfgebod ingrijpend en disproportioneel is. Een minder ingrijpende maatregel had meer voor de hand gelegen, aldus [appellant].

6.1. Gezien de in het besluit van 22 mei 2013 gemaakte belangenafweging en verwijzing naar artikel 2:59, eerste lid, van de Apv 2012, hiervoor onder 2 vermeld, heeft de rechtbank terecht overwogen dat het dagelijks bestuur, in redelijkheid aan [appellant] een aanlijn- en muilkorfgebod voor de hond heeft kunnen opleggen. De rechtbank had hierbij echter niet naar artikel 2.4.10b, eerste lid, van de Apv 2008, maar naar artikel 2:59, eerste lid, van de Apv 2012 moeten verwijzen, omdat het in artikel 7:3, tweede lid, van de Apv 2012 neergelegde overgangsrecht, dat alleen geldt voor vergunningen en ontheffingen, in dit geval niet van toepassing is en de Afdeling in de omstandigheden van dit geval geen grond ziet een uitzondering te maken op het uitgangspunt dat bij het nemen van een besluit op bezwaar het recht moet worden toegepast zoals dat op dat moment geldt.

Dit betoog faalt eveneens.

7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet, met verbetering van de gronden waarop deze rust, welke verbetering hiervoor onder 6.1 is vermeld, worden bevestigd.

8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.J.C. Robben, griffier.

w.g. Steendijk w.g. Robben
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2014

610.