Uitspraak 201305102/2/R1
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2014:4536
- Datum uitspraak
- 17 december 2014
- Inhoudsindicatie
- Bij besluit van 4 april 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Boekelermeer Noord" en het exploitatieplan "De Etalage" vastgesteld.
- Eerste aanleg - meervoudig
- RO - Noord-Holland
201305102/2/R1.
Datum uitspraak: 17 december 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Delta Onroerend Goed B.V., gevestigd te Beverwijk, en anderen,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Alkmaar,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 4 april 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Boekelermeer Noord" en het exploitatieplan "De Etalage" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben Delta en anderen beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 december 2013, waar Delta en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigde] en bijgestaan door mr. R.A.M. Schram, advocaat te Haarlem, en de raad vertegenwoordigd door drs. J.J.A. Feron, B.M.C. Bakker-Kramer, B.L. Schaafsma en P. Lobbes, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Taqa Piek Gas B.V., vertegenwoordigd door ing. J.A.T.J. Huismans, als partij gehoord.
Buiten bezwaren van partijen zijn ter zitting door de raad nadere stukken ingebracht.
Bij tussenuitspraak van 19 maart 2014, nr. 201305102/1/R1, heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen zestien weken na verzending van de tussenuitspraak de daarin omschreven gebreken in het besluit van 4 april 2013 te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.
Het college van burgemeester en wethouders heeft bij brief van 2 juli 2014 te kennen gegeven dat de gebreken in het besluit van 4 april 2013 met een nadere motivering zijn hersteld.
Daartoe in de gelegenheid gesteld hebben Delta en anderen een zienswijze naar voren gebracht. Het college van burgemeester en wethouders heeft bij brief van 3 september 2014 gereageerd op deze zienswijze. Bij brief van 15 oktober 2014 hebben Delta en anderen gereageerd op de brief van het college van burgemeester en wethouders van 3 september 2014.
De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Tussenuitspraak
1. Bij de tussenuitspraak van 19 maart 2014 heeft de Afdeling de raad opgedragen om met inachtneming van hetgeen is overwogen onder 15.4, 16.5 en 17.2 de ramingen voor de onderzoekskosten, de kosten voor de aanleg van de ecozone en de extra ontsluiting op de A9, en de kosten voor het bouw- en woonrijp maken inzichtelijk te maken.
2. Ter uitvoering van de tussenuitspraak van 19 maart 2014 heeft het college van burgemeester en wethouders per brief van 2 juli 2014 een nadere motivering gegeven.
Het bestemmingsplan
3. Gezien overwegingen 5.4 en 6.3 tot en met 8 van de tussenuitspraak is het beroep van Delta en anderen tegen het bestreden besluit, voor zover gericht tegen de vaststelling van het bestemmingsplan, ongegrond.
Het exploitatieplan
4. Delta en anderen stellen dat de raad op geen enkele wijze is betrokken bij het herstellen van de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken. Reeds hierom kunnen de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken met de nadere motivering van 2 juli 2014 volgens hen niet worden geacht te zijn hersteld.
4.1. Met de nadere motivering van 2 juli 2014 is beoogd de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken in het bestreden besluit van 4 april 2013 te herstellen. De nadere motivering is namens het college van burgemeester en wethouders ondertekend door de unitmanager E&A 2, vakgroep planeconomie. Nu de bevoegdheid tot het vaststellen van een exploitatieplan ingevolge artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) bij de raad ligt, is in de tussenuitspraak uitdrukkelijk de raad opgedragen de geconstateerde gebreken in het bestreden besluit te herstellen. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 21 augustus 2013 in zaak nr. 201200992/1/R1. Dit betekent dat bij het herstellen van de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken van betrokkenheid of instemming van de raad moet zijn gebleken. Uit de brief van het college van burgemeester en wethouders van 3 september 2014 blijkt dat de raad op generlei wijze betrokken is geweest bij het herstellen van de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken. Reeds hierom zijn de geconstateerde gebreken in het bestreden besluit met de nadere motivering van 2 juli 2014 niet hersteld. Het betoog van Delta en anderen slaagt.
Gelet hierop behoeven de overige beroepsgronden van Delta en anderen tegen het bestreden besluit, voor zover gericht tegen de vaststelling van het exploitatieplan, geen bespreking meer.
Conclusie
5. In hetgeen Delta en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het besluit tot het vaststellen van het exploitatieplan, wat betreft de in overwegingen 15.4, 16.5 en 17.2 van de tussenuitspraak genoemde delen van het exploitatieplan, zijn genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Het beroep van Delta en anderen is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd. Gelet op de samenhang tussen de in overwegingen 15.4, 16.5 en 17.2 van de tussenuitspraak genoemde delen van het exploitatieplan en de overige delen van het exploitatieplan, ziet de Afdeling aanleiding het besluit tot vaststelling van het exploitatieplan voor het overige eveneens te vernietigen.
5.1. Hoewel tussen een bestemmingsplan en een gelijktijdig vastgesteld exploitatieplan een samenhang bestaat, bestaat naar het oordeel van de Afdeling thans geen aanleiding om vanwege de vernietiging van het exploitatieplan eveneens het bestemmingsplan te vernietigen. Hiertoe overweegt de Afdeling dat de wet daartoe niet verplicht. Bovendien geldt ingevolge artikel 3.5 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) in samenhang bezien met artikel 2.1, eerste lid, onder a en b, van de Wabo, een aanhoudingsverplichting wat betreft het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen en aanleggen ten behoeve van een activiteit waarop een exploitatieplan van toepassing is, indien er geen grond is de vergunning te weigeren en het exploitatieplan, dat voor de in de aanvraag begrepen grond is vastgesteld, nog niet onherroepelijk is. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 9 februari 2011, zaaknr. 200904489/1/R1 is artikel 3.5 van de Wabo niet alleen van toepassing in geval van een gedeeltelijk vernietigd exploitatieplan, maar ook in geval van een geheel vernietigd exploitatieplan. Een andere opvatting zou ertoe leiden dat het bestemmingsplan in werking zou zijn terwijl het kostenverhaal via de bouwvergunning, als bedoeld in artikel 6.17 van de Wro, niet meer verzekerd is. Steun voor deze uitleg van artikel 3.5 van de Wabo wordt gevonden in de memorie van antwoord op de Wijziging van de Wet ruimtelijke ordening inzake de grondexploitatie (Kamerstukken I 2006/2007, 30 218, D, p. 17) waarin het volgende is vermeld: "Een bouwvergunningaanvraag moet worden aangehouden totdat een exploitatieplan onherroepelijk is. Na vernietiging van het exploitatieplan loopt de aanhoudingsplicht gewoon door. Het maakt voor deze aanhoudingsplicht niet uit of het bestemmingsplan ondertussen onherroepelijk is geworden." Het college van burgemeester en wethouders kan op grond van artikel 3.5, derde lid, van de Wabo de aanhoudingsplicht doorbreken en een omgevingsvergunning verlenen. Het instrument van aanhouding en doorbreking geeft het college van burgemeester en wethouders de mogelijkheid de omgevingsvergunning voor bouwen alleen te verlenen als het kostenverhaal is verzekerd.
6. Gelet op de vernietiging van het exploitatieplan en gelet op artikel 6.12 van de Wro dient de raad ofwel een nieuw exploitatieplan vast te stellen ofwel te besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, bijvoorbeeld omdat de gemeente inmiddels eigenaar is van alle gronden in het bestemmingsplan waarop een aangewezen bouwplan is voorgenomen of erin is geslaagd met betrekking tot die gronden ook exploitatieovereenkomsten tot stand te brengen waarbij het kostenverhaal anderszins is verzekerd en tevens is geoordeeld dat het stellen van een tijdvak, fasering, eisen, regels of een uitwerking als bedoeld in artikel 6.12, tweede lid, onder b en c, van de Wro niet noodzakelijk is. De Afdeling zal een termijn bepalen waarbinnen de raad een nieuw besluit dient te nemen.
Proceskosten
7. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten van Delta en anderen te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Delta Onroerend Goed B.V. en anderen tegen het besluit van de raad van de gemeente Alkmaar van 4 april 2013, voor zover gericht tegen de vaststelling van het bestemmingsplan "Boekelermeer Noord", ongegrond;
II. verklaart het beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Delta Onroerend Goed B.V. en anderen tegen het besluit van de raad van de gemeente Alkmaar van 4 april 2013, voor zover gericht tegen de vaststelling van het exploitatieplan "De Etalage", gegrond;
III. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Alkmaar van 4 april 2013 voor zover daarbij het exploitatieplan "De Etalage" is vastgesteld;
IV. draagt de raad van de gemeente Alkmaar op om binnen 26 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen;
V. veroordeelt de raad van de gemeente Alkmaar tot vergoeding van bij de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Delta Onroerend Goed B.V. en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1217,50 (zegge: twaalfhonderdzeventien euro en vijftig cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
VI. gelast dat de raad van de gemeente Alkmaar aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Delta Onroerend Goed B.V. en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 318,00 (zegge: driehonderdachttien euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, voorzitter, en mr. J. Hoekstra en mr. J. Kramer, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, griffier.
w.g. Hagen w.g. Melse
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 december 2014
191-749.