Uitspraak 201406629/2/R6
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2014:4012
- Datum uitspraak
- 31 oktober 2014
- Inhoudsindicatie
- Bij besluit van 9 juli 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Glasparel+" vastgesteld.
- Voorlopige voorziening
- RO - Zuid-Holland
201406629/2/R6.
Datum uitspraak: 31 oktober 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
1. [appellant sub 1A] en [appellante sub 1B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 1]), beiden wonend te Waddinxveen,
2. de publiekrechtelijke rechtspersoon gemeente Lansingerland, de raad en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lansingerland, de Gemeenschappelijke regeling Bleizo en de Gemeenschappelijke regeling Bedrijvenschap Hoefweg (hierna: gemeentebestuur van Lansingerland),
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Prisma Bleiswijk Beheer B.V., gevestigd te Bleiswijk, gemeente Lansingerland, en de vereniging Vereniging tot behoud van landelijk Waddinxveen, gevestigd te Waddinxveen,
verzoekers,
en
de raad van de gemeente Waddinxveen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 9 juli 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Glasparel+" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], het gemeentebestuur van Lansingerland en Prisma en de vereniging beroep ingesteld.
[appellant sub 1], het gemeentebestuur van Lansingerland en Prisma en de vereniging hebben de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld hebben [belanghebbende] en andere een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 14 oktober 2014, waar verzoekers zijn verschenen en/of zich hebben doen vertegenwoordigen. De raad heeft zich doen vertegenwoordigen. Voorts is een aantal belanghebbenden als partij gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het plan voorziet in het kader van de uitvoering van het programma Glasparel+ in glastuinbouw, logistiek, agribusiness, kleinschalige bedrijvigheid, woningen en woonwerkkavels ter plaatse van de Zuidplaspolder.
Ontvankelijkheid
3. De voorzitter gaat er vooralsnog van uit dat van ieder der verzoekers ten minste één partij als belanghebbende bij het bestreden besluit kan worden aangemerkt, zodat aanleiding bestaat de verzoeken inhoudelijk te beoordelen.
Spoedeisend belang
4. Door de rechtspersoon naar Duits recht Lidl Nederland GmbH (hierna: Lidl) is een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend voor de bouw van een distributiecentrum ter plaatse. Ten aanzien van het plandeel met de bestemming "Bedrijventerrein - 1" voor de gronden waar die aanvraag betrekking op heeft (hierna: het plandeel), is met het verzoek om voorlopige voorziening derhalve een spoedeisend belang gemoeid.
Wat de overige plandelen betreft is ter zitting vast komen te staan dat geen aanvragen om omgevingsvergunning zijn ingediend. Ook overigens is in zoverre niet van een spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening gebleken. Hierbij betrekt de voorzitter dat de hoofdzaak op korte termijn ter zitting zal worden behandeld.
Nadere gronden
5. De voorzitter laat daar of Prisma en de vereniging in hun nadere stuk, dat na afloop van de termijn voor het instellen van beroep is binnengekomen, nieuwe beroepsgronden hebben aangevoerd, die gelet op artikel 1.6a van de Crisis- en herstelwet buiten beschouwing moeten blijven. Ten aanzien van de plandelen waarop die gronden betrekking hebben bestaat geen spoedeisend belang, waardoor deze gronden in de onderhavige procedure hoe dan ook buiten beschouwing blijven.
Essentie verzoeken
6. Hetgeen partijen in deze procedure hebben aangevoerd, komt er in essentie op neer dat het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland (hierna: het college van gedeputeerde staten) ten onrechte ontheffing heeft verleend van het bepaalde in artikel 3, tweede lid, aanhef en onder g, van de Verordening Ruimte 2010, alsook dat het plan is vastgesteld in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro). [appellant sub 1] vreest voorts dat zijn perceel niet verkoopbaar is, omdat de op het plandeel voorziene bebouwing schaduwhinder meebrengt voor onder meer zijn perceel.
Schaduwwerking
7. [appellant sub 1] heeft niet aannemelijk gemaakt dat als gevolg van het plandeel zodanige schaduwhinder optreedt, dat de raad daaraan bij de vaststelling van het plandeel in redelijkheid doorslaggevende betekenis had moeten toekennen. Hierbij betrekt de voorzitter dat ter zitting is komen vast te staan dat de gronden waar als gevolg van het plandeel voornamelijk schaduwhinder kan worden ondervonden, niet in eigendom van [appellant sub 1] zijn.
Ontheffing
8. [appellant sub 1], het gemeentebestuur van Lansingerland en Prisma en de vereniging betogen dat het college van gedeputeerde staten geen ontheffing kon verlenen van artikel 3, tweede lid, aanhef en onder g, van de Verordening Ruimte 2010. Hierin is bepaald dat binnen de begrenzing van het glastuinbouwbedrijvengebied naast glastuinbouw de vestiging of uitbreiding mogelijk is van bedrijven en andere functies die een directe binding hebben met de glastuinbouw en noodzakelijk zijn voor het functioneren van de glastuinbouw. Een deel van de door het plan mogelijk gemaakte functies behoort niet tot die categorie. Het gemeentebestuur van Lansingerland en Prisma en de vereniging voeren met name aan dat niet is voldaan aan de eisen van artikel 21, eerste lid, van de Verordening Ruimte 2010, nu de ontwikkeling van Glasparel+ volgens hen geen bijzondere omstandigheid vormt. Zij wijzen er in dit kader op dat deze ontwikkeling bij de vaststelling van de Verordening Ruimte 2010 reeds bekend was.
8.1. Het college van gedeputeerde staten heeft bij besluit van 1 april 2014 ontheffing verleend van het bepaalde in artikel 3, tweede lid, onder g, van de Verordening Ruimte 2010. Aan dit besluit heeft het college van gedeputeerde staten ten grondslag gelegd dat het nooit de bedoeling is geweest dat de Verordening Ruimte 2010 in de weg zou staan aan de ontwikkeling van Glasparel+. Hiertoe wijst het college van gedeputeerde staten erop dat Glasparel+ onderdeel uitmaakt van het Integraal Ruimtelijk Project Zuidplaspolder, dat door de provincie wordt ondersteund. Gelet daarop is het college van gedeputeerde staten van mening dat zich een bijzondere situatie voordoet. Verder worden de provinciale belangen met verlening van de ontheffing niet geschaad, aldus het college van gedeputeerde staten.
8.2. Daargelaten of de verlening van de ontheffing in strijd is met de Verordening Ruimte 2010, stelt de voorzitter vast dat in artikel 2.1.5, vierde lid, van de op 1 augustus 2014 in werking getreden Verordening Ruimte 2014 een afwijkingsmogelijkheid is opgenomen. Ingevolge deze bepaling kan een bestemmingsplan nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen toelaten die niet behoren tot de keten glastuinbouw, voor zover het gronden betreft binnen glastuinbouwgebied Glasparel, en de ruimtelijke ontwikkeling plaatsvindt met toepassing van efficiënt en meervoudig grondgebruik door een combinatie met glastuinbouw. De raad heeft toegelicht dat de logistieke bedrijvigheid ter plaatse wordt gecombineerd met het opvangen en ondergronds opslaan van hemelwater, waardoor een naast de kassen gelegen gietwaterbassin niet langer noodzakelijk is. Gelet op het voorgaande acht de voorzitter het niet onaannemelijk dat indien in de hoofdzaak zou worden geoordeeld dat het besluit dient te worden vernietigd vanwege strijd met de Verordening Ruimte 2010, de rechtsgevolgen van dat besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht in stand kunnen worden gelaten.
Conclusie verzoek [appellant sub 1]
9. Gezien het voorgaande ziet de voorzitter aanleiding het verzoek van [appellant sub 1] af te wijzen.
Artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro
10. Het gemeentebestuur van Lansingerland en Prisma en de vereniging betogen voorts dat er geen actuele regionale behoefte aan een logistiek bedrijventerrein is, waardoor het plan is vastgesteld in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro.
10.1. Aan de vaststelling van het plan ligt een onderzoek van de Stec-groep naar de behoefte aan een logistiek bedrijventerrein in de regio Midden-Holland ten grondslag. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het rapport van december 2013 (hierna: Stec-rapport). Het gemeentebestuur van Lansingerland en Prisma en de vereniging betogen dat het Stec-rapport onjuiste uitgangspunten en conclusies bevat. Ter onderbouwing van dit betoog hebben zij een tegenrapport laten opstellen door Ecorys (hierna: Ecorys-rapport). Naar aanleiding van dat tegenrapport heeft de raad het Bureau Stedelijke Ontwikkeling verzocht onderzoek te doen naar de behoefte aan een logistiek bedrijventerrein. Vervolgens heeft de raad het Bureau Stedelijke Ontwikkeling gevraagd een ‘second opinion’ uit te brengen over het Ecorys-rapport.
10.2. In het Ecorys-rapport wordt geconcludeerd dat het Stec-rapport de vraag naar logistieke ruimte overschat en het concurrerend aanbod onderschat, onder meer omdat het gebied dat tot de regio behoort te beperkt is opgevat, alsook omdat het concurrerend aanbod onjuist in kaart is gebracht. Voorts is in de ‘second opinion’ van het Bureau Stedelijke Ontwikkeling - hoewel het wat de behoefte aan logistieke ruimte betreft niet tot een andere conclusie komt dan de Stec-groep - vermeld dat de marktanalyse door de Stec-groep op een aantal onderdelen gebreken vertoont. Gelet op het voorgaande is twijfel gezaaid over de vraag of de raad de behoefte aan logistieke ruimte op een juiste wijze in kaart heeft gebracht. Gezien deze twijfel, de complexiteit van de betogen en de aard en omvang van de beoogde ontwikkeling, vergt de beoordeling van de zaak nader onderzoek waarvoor deze procedure zich niet leent. De voorzitter zal daarom aan de hand van een belangenafweging bepalen of vooruitlopend op de beoordeling in de hoofdzaak een voorlopige voorziening moet worden getroffen.
11. In aanmerking genomen de betrokken belangen alsmede de onomkeerbare gevolgen die kunnen ontstaan door de inwerkingtreding van het plan voordat de Afdeling in de hoofdzaak uitspraak heeft gedaan, ziet de voorzitter aanleiding de verzoeken van het gemeentebestuur van Lansingerland en Prisma en de vereniging in zoverre toe te wijzen en een voorlopige voorziening te treffen ten aanzien van het bestreden besluit, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Bedrijventerrein - 1" voor het perceel zoals weergegeven op tekening B-3001, definitief ontwerp, behorende bij de aanvraag om een omgevingsvergunning van de rechtspersoon naar Duits recht Lidl GmbH van 21 juli 2014.
Proceskosten
12. De raad dient ten aanzien van het gemeentebestuur van Lansingerland en Prisma en de vereniging op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Ten aanzien van [appellant sub 1] bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Waddinxveen van 9 juli 2014, kenmerk RV/14/00305, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Bedrijventerrein - 1" voor het perceel zoals weergegeven op tekening B-3001, definitief ontwerp, behorende bij de aanvraag om een omgevingsvergunning van de rechtspersoon naar Duits recht Lidl GmbH van 21 juli 2014;
II. wijst de verzoeken van de publiekrechtelijke rechtspersoon gemeente Lansingerland, de raad en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lansingerland, de Gemeenschappelijke regeling Bleizo en de Gemeenschappelijke regeling Bedrijvenschap Hoefweg, alsmede de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Prisma Bleiswijk Beheer B.V. en de vereniging Vereniging tot behoud van landelijk Waddinxveen voor het overige af;
III. wijst het verzoek van [appellant sub 1A] en [appellante sub 1B] af;
IV. veroordeelt de raad van de gemeente Waddinxveen tot vergoeding van:
a. bij de publiekrechtelijke rechtspersoon gemeente Lansingerland, de raad en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lansingerland, de Gemeenschappelijke regeling Bleizo en de Gemeenschappelijke regeling Bedrijvenschap Hoefweg in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 974,00 (zegge: negenhonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de andere;
b. bij de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Prisma Bleiswijk Beheer B.V. en de vereniging Vereniging tot behoud van landelijk Waddinxveen in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 974,00 (zegge: negenhonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
V. gelast dat de raad van de gemeente Waddinxveen aan verzoekers het door hen voor de behandeling van de verzoeken betaalde griffierecht ten bedrage van:
a. € 328,00 (zegge: driehonderdachtentwintig euro) voor de publiekrechtelijke rechtspersoon gemeente Lansingerland, de raad en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lansingerland, de Gemeenschappelijke regeling Bleizo en de Gemeenschappelijke regeling Bedrijvenschap Hoefweg, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de andere;
b. € 328,00 (zegge: driehonderdachtentwintig euro) voor de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Prisma Bleiswijk Beheer B.V. en de vereniging Vereniging tot behoud van landelijk Waddinxveen vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kuipers, griffier.
w.g. Van Sloten w.g. Kuipers
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 31 oktober 2014
271-786.