Uitspraak 201308756/1/R3


Volledige tekst

201308756/1/R3.
Datum uitspraak: 22 oktober 2014

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Beheermaatschappij Contact Lieshout B.V., gevestigd te Lieshout, gemeente Laarbeek,
2. de raad van de gemeente Laarbeek,
3. [appellant sub 3], wonend te Lieshout, gemeente Laarbeek,
4. [appellant sub 4], wonend te Mariahout, gemeente Laarbeek,
5. [appellante sub 5], gevestigd te Lieshout, gemeente Laarbeek,
6. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Limado Autobanden Recycling B.V., gevestigd te Lieshout, gemeente Laarbeek, en anderen,
7. de stichting Stichting Parkmanagement Laarbeek, gevestigd te Laarbeek, en anderen,
8. [appellant sub 8a], wonend te Laarbeek, en [appellante sub 8b], gevestigd te Eindhoven,
9. [appellante sub 9], gevestigd te Lieshout, gemeente Laarbeek,
appellanten,

en

het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 6 augustus 2013, kenmerk C2123967/3448129, heeft het college besloten de raad van de gemeente Laarbeek een aantal aanwijzingen te geven als bedoeld in artikel 3.8, zesde lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) met betrekking tot het door de raad bij besluit van 27 juni 2013 vastgestelde bestemmingsplan "Kom Lieshout".

Tegen dit besluit hebben Beheermaatschappij Contact Lieshout, de raad, [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellante sub 5], Limado en anderen, de stichting en anderen, [appellant sub 8a] en [appellante sub 8b] en [appellante sub 9] beroep ingesteld.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 augustus 2014, waar Beheermaatschappij Contact Lieshout, vertegenwoordigd door mr. B.F.J. Bollen, advocaat te Tilburg, de raad, vertegenwoordigd door M.I.L. van Heugten en M.A.G. Rovers, [appellant sub 4], bijgestaan door drs. H.P.W. Havens, die ook [appellant sub 3] en [appellante sub 9] vertegenwoordigde, [appellante sub 5], vertegenwoordigd door M.J.W. Slits-van Roosmalen en M.B.A. Slits, bijgestaan door voornoemde drs. H.P.W. Havens, [appellant sub 8a] en [appellante sub 8b], in de persoon van [appellant sub 8a], bijgestaan door mr. J.W. de Rijk, advocaat te Helmond, Limado en anderen, vertegenwoordigd door mr. P.M. de Vries, de stichting en anderen, vertegenwoordigd door mr. N.M.C.H. Crooymans, advocaat te Helmond, en het college, vertegenwoordigd door F.M. Jeths en A.J. Vos, beiden werkzaam bij de provincie, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Het college heeft de bevoegdheid een reactieve aanwijzing te geven die het ter bescherming van provinciale belangen met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk acht. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het college in redelijkheid van de noodzaak van het geven van een reactieve aanwijzing heeft kunnen uitgaan. De Afdeling toetst de beslissing van het college om van de bevoegdheid gebruik te maken terughoudend. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

Bedrijfswoningen

2. Bij het bestreden besluit heeft het college aan de raad aanwijzingen gegeven met betrekking tot de aanduiding "bedrijfswoning" voor een strook grond aan de noordzijde van De Stater en artikel 6, lid 6.2.1, onder e, van de planregels, voor zover deze bepaling betrekking heeft op deze strook, ertoe strekkende dat deze onderdelen geen deel meer uitmaken van het plan.

2.1. Aan de gronden van de bestaande bedrijventerreinen Beekseweg-Zuid, Bavaria en Papenhoef is in het bestemmingsplan de bestemming "Bedrijventerrein" toegekend. Een strook grond aan de noordzijde van De Stater ligt op het bedrijventerrein Beekseweg-Zuid. Aan deze strook is voorts de aanduiding "bedrijfswoning" toegekend.

Ingevolge artikel 6, lid 6.1.1, aanhef en onder a, van de planregels zijn de voor "Bedrijventerrein" aangewezen gronden bestemd voor het uitoefenen van industriële en ambachtelijke bedrijven en groothandelsbedrijven, voor zover deze bedrijven voorkomen in de categorieën 2, 3.1 en 3.2 van de Lijst van Bedrijfsactiviteiten, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 4.2", waar genoemde bedrijven voorkomend in de categorieën 2, 3.1, 3.2, 4.1 en 4.2 van de Lijst van Bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan.

Ingevolge artikel 6, lid 6.2.1, aanhef en onder e, mag ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning" per bouwperceel maximaal één bedrijfswoning worden gebouwd, onder de in dit artikelonderdeel vermelde voorwaarden.

2.2. Het college heeft aan de aanwijzingen ten grondslag gelegd dat in strijd met artikel 3.6, in samenhang gelezen met artikel 3.7, van de Verordening ruimte 2012 van de provincie Noord-Brabant (hierna: Verordening 2012), in de plantoelichting een verantwoording ontbreekt dat het toestaan van nieuwe bedrijfswoningen op de bedrijfspercelen aan De Stater niet leidt tot oneigenlijk ruimtegebruik.

2.3. Beheermaatschappij Contact Lieshout, de raad, [appellante sub 5], Limado en anderen, de stichting en anderen en [appellant sub 8a] en [appellante sub 8b] betogen dat de aanwijzingen ten onrechte zijn gegeven.

[appellante sub 5] betoogt dat artikel 3.7, in samenhang gelezen met artikel 3.6, derde en vierde lid, van de Verordening 2012 onverbindend is, omdat niet duidelijk is wat onder een middelzwaar en zwaar bedrijventerrein wordt verstaan. De definitiebepaling van een middelzwaar en zwaar bedrijventerrein van artikel 1, onder 1.14, van de Verordening 2012 geeft evenmin duidelijkheid. Daarnaast betogen de raad, [appellante sub 5], Limado en anderen en de stichting en anderen dat de regeling in het plan voor nieuwe bedrijfswoningen niet in strijd met artikel 3.7 van de Verordening 2012 is vastgesteld. De raad voert aan dat deze bepaling niet van toepassing is, omdat het bedrijventerrein aan De Stater niet als een verouderd bedrijventerrein kan worden aangemerkt.

Voorts voeren de raad, [appellante sub 5], Limado en anderen en de stichting en anderen aan dat de toelichting op het plan geen verantwoording hoeft te bevatten over het gebruik van de gronden aan de noordzijde van De Stater voor bedrijfswoningen. Dit gebruik kan niet worden aangemerkt als oneigenlijk ruimtegebruik als bedoeld in artikel 3.6, vierde lid, van de Verordening 2012, omdat deze gronden niet op een middelzwaar en zwaar bedrijventerrein liggen. Ter plaatse van de gronden zijn alleen bedrijven toegestaan van ten hoogste milieucategorie 3. Verder voeren de raad, [appellante sub 5] en de stichting en anderen aan dat de toelichting op het plan niettemin een verantwoording bevat als bedoeld in artikel 3.7 van de Verordening 2012, omdat in deze toelichting staat dat bestaande rechten worden gerespecteerd.

2.3.1. Ingevolge artikel 1.1, aanhef en onder 14, van de Verordening 2012 wordt onder een bedrijventerrein verstaan: aaneengesloten terrein met een bruto oppervlakte van ten minste één hectare, ten behoeve van de bedrijfsmatige uitoefening van industriële, logistieke, ambachtelijke en dienstverlenende bedrijven en groothandel met de daarbij behorende voorzieningen.

Ingevolge onderdeel 53 wordt onder een middelzwaar en zwaar bedrijventerrein verstaan: een bedrijventerrein, waar geheel of in overwegende mate de bedrijfsmatige uitoefening van middelzware en zware industriële activiteiten en grootschalige logistieke activiteiten plaatsvindt met de daarbij behorende voorzieningen.

Ingevolge artikel 3.6 (Regels voor aan te leggen of uit te breiden bedrijventerreinen), eerste lid, aanhef en onder c, bevat de toelichting bij een bestemmingsplan dat voorziet in een ontwikkeling of een uitbreiding van een bedrijventerrein een verantwoording over de wijze waarop door middel van regels zorgvuldig ruimtegebruik wordt bevorderd.

Ingevolge het derde lid, aanhef en onder e, betreft de wijze waarop zorgvuldig ruimtegebruik bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt bevorderd in het bijzonder regels welke beogen oneigenlijk ruimtegebruik, gelet op de aard van het bedrijventerrein, tegen te gaan.

Ingevolge het vierde lid, wordt onder oneigenlijk ruimtegebruik als bedoeld in het derde lid, onder e, voor wat betreft een middelzwaar en zwaar bedrijventerrein verstaan, het gebruik voor:

a. bedrijfswoningen;

b. bedrijfsmatige uitoefening van administratieve diensten, detailhandel, horeca, maatschappelijke voorzieningen en leisurevoorzieningen, tenzij deze direct verband houden met een of meer op het desbetreffende terrein gelegen bedrijven en zoveel mogelijk geclusterd zijn gesitueerd.

Ingevolge artikel 3.7 (Regels voor bestaande bedrijventerreinen) bevat de toelichting bij de herziening van een bestemmingsplan gelegen in bestaand stedelijk gebied, waarbij een bestemming voor een bedrijventerrein is aangewezen, een verantwoording over:

a. de financiële, juridische of feitelijke mogelijkheden voor herstructurering alsmede voor zorgvuldig ruimtegebruik bedoeld in artikel 3.6, derde lid;

b. de vraag in hoeverre het al dan niet in stand houden van de geldende bestemming, met inbegrip van de regels inzake het tegengaan van oneigenlijk ruimtegebruik, als bedoeld in artikel 3.6, derde en vierde lid, zich verhoudt tot de afspraken die in het regionaal ruimtelijke overleg zijn gemaakt over de ontwikkeling van nieuwe bedrijventerreinen of de uitbreiding van zodanige terreinen bedoeld in artikel 12.4, onder c.

2.3.2. Aan een algemeen verbindend voorschrift, als neergelegd in artikel 3.7 van de Verordening 2012, kan verbindende kracht worden ontzegd indien het in strijd is met een hoger wettelijk voorschrift dan wel indien het in strijd is met een algemeen rechtsbeginsel.

De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat artikel 3.7, in samenhang gelezen met artikel 3.6, van de Verordening 2012 onverbindend is wegens strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. Nu uit deze algemene regels, gelezen in samenhang met pagina 32 van de toelichting van de Verordening 2012, volgt dat middelzware en zware bedrijventerreinen terreinen zijn waar in overwegende mate bedrijven in de milieucategorieën 3 en 4 of hoger worden gevestigd, is duidelijk wat onder een middelzwaar en zwaar bedrijventerrein als bedoeld in artikel 1.1, onder 53, van de Verordening 2012 wordt verstaan. Voorts overweegt de Afdeling dat artikel 3.7 van de Verordening van toepassing is op bestemmingsplannen voor bestaande bedrijventerreinen. Daarbij speelt geen rol of een bedrijventerrein verouderd is. Nu in het plan bestaande bedrijventerreinen zijn opgenomen heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat deze bepaling ook van toepassing is op het plan.

Uit de verbeelding volgt dat de in het plan opgenomen bedrijventerreinen een aaneengesloten terrein vormen. Aan de gronden op deze bedrijventerreinen is de bestemming "Bedrijventerrein" toegekend. Ingevolge artikel 6, lid 6.1, onder 6.1.1, van de planregels zijn deze gronden onder meer bestemd voor het uitoefenen van industriële en ambachtelijke bedrijven en groothandelsbedrijven. Gelet hierop vormen deze bedrijventerreinen gezamenlijk een bedrijventerrein als bedoeld in artikel 1.1, onder 14, van de Verordening 2012. Uit de verbeelding volgt voorts dat op het grootste deel van dit bedrijventerrein bedrijfsactiviteiten tot en met categorie 4.2 zijn toegestaan. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 6 november 2013, in zaak nr. 201207075/1/R2, heeft het college het bedrijventerrein daarom terecht aangemerkt als een middelzwaar en zwaar bedrijventerrein als bedoeld in artikel 1.1, onder 53, van de Verordening 2012. Dat op de gronden aan de noordzijde van De Stater geen bedrijfsactiviteiten van categorie 4.2 zijn toegestaan en dat deze activiteiten ter plaatse ook niet plaatsvinden leidt niet tot een ander oordeel, omdat deze gronden een relatief klein deel vormen van het bedrijventerrein en voor de typering van het bedrijventerrein de planologische situatie bepalend is en niet de feitelijke. Gelet op het voorgaande dient de toelichting op het plan ingevolge artikel 3.7, in samenhang gelezen met artikel 3.6, van de Verordening 2012, een verantwoording te bevatten over regels die het gebruik van het bedrijventerrein voor bedrijfswoningen tegengaan. Dat in de toelichting op het plan staat vermeld dat bestaande rechten worden gerespecteerd is geen verantwoording als bedoeld in artikel 3.7 van de Verordening 2012.

De betogen falen.

2.4. Voorts voeren Beheermaatschappij Contact Lieshout en de raad aan dat het college geen rekening heeft gehouden met de omstandigheid dat het vorige bestemmingsplan nieuwe bedrijfswoningen aan De Stater toestond.

[appellant sub 8a] en [appellante sub 8b] voeren aan dat de aanwijzingen in strijd zijn met het verbod van détournement de pouvoir. Zij stellen daartoe dat het college met deze aanwijzingen niet beoogt oneigenlijk ruimtegebruik tegen te gaan, maar de bouw van nieuwe geluidgevoelige objecten te verhinderen ten behoeve van de aanleg van een nieuwe verkeersweg langs het Wilhelminakanaal.

Beheermaatschappij Contact Lieshout en de raad voeren aan dat het college willekeurig heeft gehandeld, omdat geen reactieve aanwijzing is gegeven met betrekking tot nieuwe bedrijfswoningen op het westelijke deel van het bedrijventerrein Papenhoef. Ook is geen reactieve aanwijzing gegeven met betrekking tot nieuwe bedrijfswoningen op het bedrijventerrein Bemmer dat is opgenomen in het bestemmingsplan "Kom Beek en Donk".

2.4.1. Het college heeft nieuwe bedrijfswoningen aan de noordzijde van De Stater in strijd geacht met de Verordening 2012 en aan het provinciale belang bij het geven van de aanwijzingen een zwaarder gewicht toegekend dan aan het belang bij de mogelijkheid van nieuwe bedrijfswoningen op deze locatie. In de omstandigheid dat het vorige bestemmingsplan uit 1996 voor de gronden aan de noordzijde van De Stater wel in nieuwe bedrijfswoningen voorzag, heeft het college in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien om af te zien van het geven van een reactieve aanwijzing.

De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat het college de aanwijzingen in strijd met het verbod van détournement de pouvoir heeft gegeven. [appellant sub 8a] en [appellante sub 8b] hebben niet aannemelijk gemaakt dat het college met deze aanwijzing uitsluitend heeft beoogd de bouw van nieuwe geluidgevoelige objecten te verhinderen ten behoeve van de aanleg van een nieuwe verkeersweg langs het Wilhelminakanaal. Daarbij is van belang dat de afstand tussen De Stater en het Wilhelminakanaal ongeveer 650 m bedraagt en de nieuwe weg zich niet in de nabijheid van De Stater zal bevinden.

Ter zitting heeft het college verklaard dat de mogelijkheid een bedrijfswoning te bouwen op het in het bestemmingsplan "Kom Beek en Donk" opgenomen bedrijventerrein hem is ontgaan. Dat het geven van een reactieve aanwijzing met betrekking tot die mogelijkheid achterwege is gelaten, betekent echter niet dat hij had moeten afzien van het geven van een reactieve aanwijzing met betrekking tot de in het plan voorziene mogelijkheid om bedrijfswoningen aan De Stater te bouwen.

Wat betreft de door Beheermaatschappij Contact Lieshout en de raad gemaakte vergelijking met het westelijke deel van het bedrijventerrein Papenhoef heeft het college zich op het standpunt gesteld dat deze situatie verschilt van de aan de orde zijnde situatie. Het westelijke deel van het bedrijventerrein Papenhoef ligt in de directe nabijheid van woonbebouwing en op dit deel doet zich een menging van functies voor. Op basis van de toelichting op het plan stelt het college voorts dat het westelijke deel van het bedrijventerrein Papenhoef in de toekomst niet behouden zal blijven als bedrijventerrein en in aanmerking komt voor herprofilering en transformatie.

In hetgeen Beheermaatschappij Contact Lieshout en de raad hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door Beheermaatschappij Contact Lieshout en de raad genoemde situatie niet overeenkomt met de thans aan de orde zijnde situatie.

De betogen falen.

2.5. De raad en [appellant sub 8a] en [appellante sub 8b] stellen dat een bouwvergunning voor een bedrijfswoning op het bedrijfsperceel [locatie 2] is verleend die in rechte onaantastbaar is geworden. Het college heeft erkend dat het bestreden besluit in zoverre niet met de te betrachten zorgvuldigheid is voorbereid, omdat met deze bouwvergunning geen rekening is gehouden.

Het betoog slaagt.

2.6. Gelet op het voorgaande is het aanwijzingsbesluit in zoverre in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). De beroepen van de raad en [appellant sub 8a] en [appellante sub 8b] zijn gegrond. Het bestreden besluit, voor zover daarbij aanwijzingen zijn gegeven met betrekking tot de aanduiding "bedrijfswoning" voor een strook grond aan de noordzijde van De Stater, voor zover het betreft het bedrijfsperceel aan [locatie 2], en artikel 6, lid 6.2.1, onder e, van de planregels, voor zover deze bepaling betrekking heeft op deze strook, dient te worden vernietigd.

De beroepen van Beheermaatschappij Contact Lieshout, [appellante sub 5], Limado en anderen, de stichting en anderen zijn ongegrond.

Perifere detailhandel

3. Voorts heeft het college aan de raad aanwijzingen gegeven met betrekking tot artikel 6, lid 6.1.3, en lid 6.5, onder b, van de planregels, voor zover onder gebruik van gronden en bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan niet wordt verstaan het gebruik voor perifere detailhandel. De Afdeling begrijpt de aanwijzing met betrekking tot artikel 6, lid 6.5, onder b, van de planregels aldus dat deze ziet op de woorden "en met uitzondering van perifere detailhandel".

3.1. Ingevolge artikel 1, onder 1.37, van de planregels wordt verstaan onder detailhandel: het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor eigen gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps-of bedrijfsactiviteit.

Ingevolge onderdeel 1.67, wordt verstaan onder perifere detailhandel: detailhandel in auto’s, boten, caravans, tuininrichtingsartikelen, bouwmarkten met een minimale verkoopvloeroppervlakte van 1.000 m², grove bouwmaterialen, keukens en sanitair alsmede woninginrichting waaronder meubels, die vanwege de omvang en aard van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig hebben voor de uitstraling (en uit dien hoofde niet binnen de aangewezen winkelconcentratiegebieden gevestigd kunnen worden).

Ingevolge artikel 6, lid 6.1, onder e, zijn de voor "Bedrijventerrein" aangewezen gronden bestemd voor detailhandel, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "detailhandel".

Ingevolge artikel 6, lid 6.1.3, is het uitoefenen van perifere detailhandel toegestaan, met dien verstande dat:

a. de perifere detailhandel past binnen het lokale voorzieningenpatroon;

b. is aangetoond dat er binnen de kern Lieshout geen geschikte alternatieve locatie voorhanden is;

c. op eigen terrein wordt voorzien in voldoende ruimte voor de benodigde parkeervoorzieningen en laden en lossen.

Ingevolge lid 6.5, aanhef en onder b, wordt onder gebruik in strijd met het bestemmingsplan in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor detailhandel met uitzondering van een beperkte verkoop van ter plaatse vervaardigde, geproduceerde of bewerkte goederen en met uitzondering van perifere detailhandel.

Ingevolge artikel 29, lid 29.1 mag het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is worden voortgezet.

3.2. Het college stelt zich op het standpunt dat in de plantoelichting ten onrechte niet is verantwoord dat het toestaan van perifere detailhandel niet leidt tot oneigenlijk ruimtegebruik, zodat het plan in zoverre in strijd met artikel 3.7, in samenhang gelezen met artikel 3.6, van de Verordening 2012, is vastgesteld. Voorts stelt het college zich op het standpunt dat het bestaande legale gebruik van bedrijfspercelen voor perifere detailhandel wordt gerespecteerd ingevolge artikel 1.2, derde lid, van de Verordening 2012 en dat de artikelen 3.6 en 3.7 niet van toepassing zijn.

3.3. Beheermaatschappij Contact Lieshout, de raad, [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellante sub 5], Limado en anderen, [appellant sub 8a] en [appellante sub 8b], de stichting en anderen en [appellante sub 9] betogen dat de aanwijzingen ten onrechte zijn gegeven. Zij willen de mogelijkheid uit het vorige bestemmingsplan om hun bedrijfspercelen voor perifere detailhandel te gebruiken behouden. Het plan is, wat betreft de regeling voor perifere detailhandel, niet in strijd met artikel 3.7 van de Verordening 2012 vastgesteld, omdat de raad wel aan zijn verantwoordingsplicht uit deze bepaling heeft voldaan. Het gebruik voor perifere detailhandel kan niet als oneigenlijk ruimtegebruik worden aangemerkt, omdat de bedrijven aan De Stater niet op een middelzwaar en zwaar bedrijventerrein liggen en perifere detailhandel alleen onder voorwaarden is toegestaan.

[appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellante sub 5], Limado en anderen, de stichting en anderen, [appellant sub 8a] en [appellante sub 8b] en [appellante sub 9] stellen dat hun bedrijfspercelen in gebruik zijn voor perifere detailhandel en dat dit gebruik in het plan had moeten worden toegestaan. Daarbij wijzen [appellante sub 5] en [appellant sub 4] erop dat voor dit gebruik op hun bedrijfspercelen een vrijstelling van het voorheen geldende bestemmingsplan is verleend.

Beheermaatschappij Contact Lieshout, de raad, [appellant sub 3] en [appellant sub 4] betogen tevens dat de aanwijzingen willekeurig zijn. Daartoe stellen zij dat het college geen reactieve aanwijzing heeft gegeven met betrekking tot de mogelijkheid van perifere detailhandel op de bedrijventerreinen die in de bestemmingsplannen "Kom Beek en Donk" en "Kom Mariahoeve" zijn opgenomen.

Tot slot stellen [appellant sub 3], [appellant sub 4] en [appellante sub 9] dat zij schade zullen leiden zonder de mogelijkheid hun bedrijfspercelen voor perifere detailhandel te gebruiken.

3.4. Voor een weergave van artikel 1.1, aanhef en onder 53, artikel 3.6, derde en vierde lid, voor zover van belang, en artikel 3.7, van de Verordening 2012 verwijst de Afdeling naar overweging 2.3.1.

3.5. Zoals overwogen onder 2.3.2 vormen de in het plan opgenomen bedrijventerreinen gezamenlijk een bedrijventerrein als bedoeld in artikel 1.1, onder 14, van de Verordening 2012 en dient dit bedrijventerrein te worden aangemerkt als een middelzwaar en zwaar bedrijventerrein als bedoeld in artikel 1.1, onder 53, van de Verordening 2012.

In de toelichting op het plan staat dat het bedrijventerrein een goed alternatief is als vestigingslocatie voor perifere detailhandel. Bij een verplaatsing wordt beoordeeld of de perifere detailhandel passend is binnen het lokale voorzieningenpatroon of de verzorgingsstructuur, geschikte locaties aanwezig zijn binnen de kern Lieshout en of op eigen terrein kan worden voorzien in voldoende ruimte voor het parkeren en het laden en lossen. Deze aandachtspunten zijn ook als voorwaarden in de planregels opgenomen voor het toestaan van detailhandel, aldus de toelichting op het plan.

Gelet op het voorgaande heeft de raad slechts verantwoord onder welke voorwaarden perifere detailhandel op het bedrijventerrein kan worden toegestaan, zodat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de toelichting op het plan in zoverre niet aan artikel 3.7, onder a, van de Verordening 2012 voldoet. Daarbij is van belang dat onder oneigenlijk ruimtegebruik op dergelijke bedrijventerreinen onder meer detailhandel wordt verstaan en hieronder perifere detailhandel valt.

Het betoog faalt.

3.6. Niet in geschil is dat het perceel van [appellante sub 5] aan [locatie 1] in gebruik is voor perifere detailhandel in tuininrichtingsartikelen en dat dit gebruik legaal plaatsvindt. Het standpunt van het college dat dit gebruik ingevolge artikel 1.2, derde lid, van de Verordening 2012 wordt gerespecteerd, volgt de Afdeling niet, nu in deze bepaling slechts wordt omschreven wat onder een bestaande bebouwing, een bestaande planologische gebruiksactiviteit of een bestaande omvang wordt verstaan. Als gevolg van de aanwijzingen met betrekking tot artikel 6, lid 6.1.3, en lid 6.5, onder b, van de planregels is het gebruik van het bedrijfsperceel van [appellante sub 5] voor perifere detailhandel onder het overgangsrecht van artikel 29, lid 29.2, van de planregels gebracht. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 1 februari 2012 in zaak nr. 201004249/1/R3 overweegt de Afdeling dat deze omstandigheid niet maakt dat geen aanwijzingen kunnen worden gegeven met betrekking tot artikel 6, lid 6.1.3, en lid 6.5, onder b, van de planregels. Een reactieve aanwijzing kan er gelet op artikel 3.8, vijfde lid, van de Wro immers slechts toe strekken dat een onderdeel geen deel blijft uitmaken van het bestemmingsplan zoals dat is vastgesteld. Artikel 3.7 van de Verordening 2012 kan echter niet in de weg staan aan het als zodanig bestemmen van het gebruik van het perceel voor perifere detailhandel, nu het in zoverre een legaal bestaande situatie betreft, die door de raad in beginsel dient te worden gerespecteerd. De aanwijzingen mogen naar het oordeel van de Afdeling betrekking hebben op artikel 6, lid 6.1.3, en lid 6.5, onder b, van de planregels, gelet op de plansystematiek waarbij een algemene regeling voor perifere detailhandel in deze bepalingen is opgenomen en de aard van de aanwijzingen.

Gelet op het voorgaande kan ook het betoog van [appellant sub 3], [appellant sub 4], Limado en anderen, de stichting en anderen en [appellant sub 8a] en [appellante sub 8b] niet slagen, nog daargelaten de vraag of hun percelen in gebruik zijn voor perifere detailhandel omdat van perifere detailhandel volgens het plan alleen sprake kan zijn indien detailhandel plaatsvindt in de producten die in artikel 1, onder 1.67, van de planregels zijn vermeld en de vraag of dit gebruik legaal plaatsvindt.

Het betoog faalt.

3.7. Ter zitting heeft het college verklaard dat de mogelijkheid voor perifere detailhandel op de bedrijventerreinen die in de bestemmingsplannen "Kom Beek en Donk" en "Kom Mariahoeve" zijn opgenomen hem is ontgaan. De Afdeling ziet geen aanleiding deze verklaring onjuist te achten. Dat het geven van een reactieve aanwijzing met betrekking tot die mogelijkheid is nagelaten, betekent niet dat het college had moeten afzien van het geven van aanwijzingen voor de in het plan voorziene mogelijkheid voor perifere detailhandel.

Het betoog faalt.

3.8. Met betrekking tot het betoog van [appellant sub 3], [appellant sub 4] en [appellante sub 9] dat zij door de aanwijzing schade lijden, overweegt de Afdeling dat niet is gebleken dat deze mogelijke schade zodanig is dat het college, gelet op het provinciale belang van de ruimtelijke kwaliteit dat is gediend met deze aanwijzing, heeft moeten afzien van de aanwijzing.

Het betoog faalt.

3.9. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om een reactieve aanwijzing te geven met betrekking tot artikel 6, lid 6.1.3, en lid 6.5, onder b, van de planregels.

De beroepen zijn ongegrond.

Slotoverwegingen

4. Ter voorlichting aan partijen merkt de Afdeling het volgende op. Naar aanleiding van deze uitspraak dient het gemeentebestuur het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan, voor zover dat betrekking heeft op de aanduiding "bedrijfswoning" voor een strook grond aan de noordzijde van De Stater, voor zover het betreft het bedrijfsperceel aan [locatie 2] en artikel 6, lid 6.2.1, onder e, van de planregels, voor zover deze bepaling betrekking heeft op deze strook, onverwijld met inachtneming van de daarvoor geldende voorschriften bekend te maken, waarna daartegen, gedurende de in artikel 6:7 van de Awb genoemde termijn voor het indienen van een beroepschrift, voor belanghebbenden beroep bij de Afdeling openstaat.

5. Het college dient ten aanzien van het beroep van [appellant sub 8a] en [appellante sub 8b] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Ten aanzien van de beroepen van Beheermaatschappij Contact Lieshout, [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellante sub 5], Limado en anderen, de stichting en anderen, en [appellante sub 9] bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.

Ten aanzien van het beroep van de raad is van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, niet gebleken.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart de beroepen van de raad van de gemeente Laarbeek en [appellant sub 8a] en [appellante sub 8b] gegrond;

II. vernietigt het besluit het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 6 augustus 2013, kenmerk C2123967/3448129, voor zover daarbij ten aanzien van het op 27 juni 2013 door de raad van de gemeente Laarbeek vastgestelde bestemmingsplan "Kom Lieshout" aanwijzingen zijn gegeven met betrekking tot:

- de aanduiding "bedrijfswoning" voor een strook grond aan de noordzijde van De Stater, voor zover het betreft het bedrijfsperceel aan [locatie 2],

- artikel 6, lid 6.2.1, onder e, van de planregels, voor zover deze bepaling betrekking heeft op deze strook;

III. verklaart de beroepen van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Beheermaatschappij Contact Lieshout B.V., [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellante sub 5], de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Limado Autobanden Recycling B.V. en anderen, de stichting Stichting Parkmanagement Laarbeek en anderen, en [appellante sub 9] ongegrond;

IV. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant tot vergoeding van bij [appellant sub 8a] en [appellante sub 8b] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.020,14 (zegge: duizendtwintig euro en veertien cent), waarvan € 974,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan één van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

V. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant aan [appellant sub 8a] en [appellante sub 8b] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht vergoedt, ten bedrage van € 318,00 (zegge: driehonderdachttien euro), met dien verstande dat betaling aan één van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.

Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, voorzitter, en mr. M.A.A. Mondt-Schouten en drs. W.J. Deetman, leden, in tegenwoordigheid van mr. K.S. Man, griffier.

w.g. Van Sloten w.g. Man
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 22 oktober 2014

629.