Uitspraak 201402260/1/A3


Volledige tekst

201402260/1/A3.
Datum uitspraak: 22 oktober 2014

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 4 februari 2014 in zaak nr. 13/3035 in het geding tussen:

[appellante]

en

de burgemeester van Schijndel.

Procesverloop

Bij besluit van 25 maart 2013 heeft de burgemeester aan Stichting Paaspop een vergunning verleend voor het houden van een popfestival op vrijdag 29, zaterdag 30 en zondag 31 maart 2013 op het terrein van manege de Molenheide aan de Heikampen 5 te Schijndel.

Bij uitspraak van 4 februari 2014 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.

De Stichting heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 september 2014, waar [appellante], en de burgemeester, vertegenwoordigd door J.F.P.P. Mathijsen en R.J.J. Janssen, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord, de Stichting, vertegenwoordigd door [bestuursleden] van de Stichting, en mr. R.G. Meester, advocaat te Amsterdam.

Overwegingen

1. De Stichting voert aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat [appellante] belanghebbende is bij het besluit van 25 maart 2013.

1.1. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), kan uitsluitend een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen.

Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, wordt onder een belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

1.2. Zoals volgt uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 1:2 van de Awb (Kamerstukken II 1988-1989, 21 221, nr. 3, p. 32) wordt met de woorden 'wiens belang rechtstreeks is betrokken' een zekere begrenzing beoogd. Een louter subjectief gevoel van betrokkenheid bij een besluit is, hoe sterk dat gevoel ook moge zijn, niet voldoende om te kunnen spreken van een rechtstreeks bij het besluit betrokken belang. Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient een natuurlijk persoon een voldoende objectief bepaalbaar belang bij het besluit te hebben.

1.3. Het popfestival waarvoor vergunning is verleend, is een jaarlijks terugkerend festival dat plaatsvindt gedurende drie dagen in het weekend van Pasen. [appellante] woont op een afstand van 3,2 kilometer van het terrein waar het popfestival wordt gehouden. Niet in geschil is dat [appellante] daar, afhankelijk van de windrichting, geluid kan horen dat van dit terrein afkomstig is. Een ambtenaar van de gemeente heeft te kennen gegeven dat hij dit geluid heeft waargenomen toen hij op enig moment tijdens het in 2013 gehouden popfestival in de tuin van [appellante] stond. De Afdeling maakt evenwel uit het door hem verklaarde ter zitting op dat het door hem waargenomen geluid niet erg luid was. Gelet op voornoemde omstandigheden is naar het oordeel van de Afdeling niet aannemelijk dat [appellante], naar objectieve maatstaven gemeten, als gevolg van het popfestival hinder van enige betekenis ondervindt. [appellante] wordt dan ook niet geraakt in een objectief bepaalbaar belang dat rechtstreeks bij het besluit tot vergunningverlening is betrokken. Zij kan niet worden aangemerkt als een belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb. De rechtbank heeft het door [appellante] ingestelde beroep ten onrechte niet niet-ontvankelijk verklaard.

2. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 25 maart 2013 van de burgemeester alsnog niet-ontvankelijk verklaren.

3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 4 februari 2014 in zaak nr. 13/3035;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep niet-ontvankelijk;

IV. verstaat dat de griffier van de Raad van State aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 246,00 (zegge: tweehonderdzesenveertig euro) voor de behandeling van het hoger beroep terugbetaalt.

Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. J. Kramer en mr. J.W. van de Gronden, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.A. Binnema, griffier.

w.g. Borman w.g. Binnema
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 22 oktober 2014

589.