Uitspraak 201311393/1/A1


Volledige tekst

201311393/1/A1.
Datum uitspraak: 1 oktober 2014

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Voorschoten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 13 november 2013 in zaak nr. 13/1824 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Voorschoten.

Procesverloop

Bij besluit van 16 juli 2012 heeft het college het verzoek van [appellant] om handhavend op te treden tegen het gebruik door kinderdagverblijf "Het Postkantoor" van het pand op het perceel aan de Voorstraat 21b te Voorschoten als kinderopvang, afgewezen.

Bij besluit van 21 januari 2013 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 13 november 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 juli 2014, waar [appellant], bijgestaan door mr. R. Brouwer, advocaat te Zoetermeer, en het college, vertegenwoordigd door mr. M. Hoppener, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge het ten tijde van het besluit van 16 juli 2012 ter plaatse geldende bestemmingsplan "Voorstraat na eerste herziening" heeft het perceel de bestemming "Bijzondere doeleinden, klasse B2 met bijbehorende erven".

Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de voor "Bijzondere doeleinden, klasse B2 met bijbehorende erven" aangegeven gronden bestemd voor gebouwen van bijzondere aard (zoals een verenigingsgebouw, gebouwen voor recreatieve, sociale en culturele doeleinden en horecabedrijven).

Ingevolge het ten tijde van het besluit van 21 januari 2013 ter plaatse geldende bestemmingsplan "Centrum" heeft het perceel bestemming "Dienstverlening" met de aanduiding "maatschappelijk".

Ingevolge artikel 8, lid 8.1, aanhef en onderdelen a en d, van de planregels zijn de voor "Dienstverlening" aangewezen gronden bestemd voor dienstverlening en ter plaatse van de aanduiding "maatschappelijk" voor kinderopvang op de begane grond.

2. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het gebruik van het pand als kinderopvang niet in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Daartoe voert hij aan dat de Afdeling bij uitspraak van 13 november 2013 in zaak nr. 201301518/1/R4 het plandeel van het bestemmingsplan "Centrum" dat betrekking heeft op het perceel, heeft vernietigd. Nu thans ter plaatse het voormalige bestemmingsplan geldt en de raad van de gemeente Voorschoten voorafgaand aan de vestiging van "Het Postkantoor" geen onderzoek heeft gedaan naar de ruimtelijke inpasbaarheid van kinderopvang op het perceel met inachtneming van zijn belangen, is het gebruik van het pand als kinderopvang in strijd met dat bestemmingsplan, aldus [appellant].

2.1. Ten tijde van het besluit van 21 januari 2013 gold ter plaatse het bestemmingsplan "Centrum". De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het college zich bij dat besluit terecht op het standpunt heeft gesteld dat het gebruik van het pand voor kinderopvang in overeenstemming is met dat plan, zodat het college niet bevoegd was wegens strijd met het bestemmingsplan tot handhavend optreden over te gaan. Dat de Afdeling het besluit van de raad tot vaststelling van het bestemmingsplan "Centrum" daarna bij de uitspraak van 13 november 2013 heeft vernietigd, voor zover dat ziet op het plandeel met de bestemming "Dienstverlening" en de aanduiding "maatschappelijk", en dat het desbetreffende plandeel van het bestemmingsplan "Voorstraat na eerste herziening" door die vernietiging is gaan herleven, maakt dat niet anders. Immers die vernietiging heeft geen terugwerkende kracht.

Overigens heeft de Afdeling in die uitspraak overwogen dat het gebruik van het pand voor kinderopvang in overeenstemming is met het bestemmingsplan "Voorstraat" (lees: "Voorstraat na eerste herziening").

Het betoog faalt.

3. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het college gehouden was handhavend op te treden tegen het gebruik van het perceel door kinderdagverblijf "Het Postkantoor" wegens overtreding van het Bouwbesluit. Anders dan het Activiteitenbesluit, is het Bouwbesluit wel van toepassing op het stemgeluid van kinderen op een onverwarmd of onoverdekt terrein dat onderdeel is van een instelling voor kinderopvang, aldus [appellant]. Ter zitting van de Afdeling heeft hij tevens gewezen op het stemgeluid van de pedagogisch medewerkers op het buitenterrein van het perceel, alsmede op het impulsgeluid van speelgoed en -toestellen. Voorts stelt hij dat verontreiniging van het perceel plaatsvindt nabij een hekwerk op het achtererf.

3.1. Ingevolge artikel 7.22 van het Bouwbesluit 2012 (hierna: het Bouwbesluit) is het, onverminderd het bij of krachtens dit besluit of de Wet milieubeheer bepaalde, verboden in, op of aan een bouwwerk of op een open erf of terrein voorwerpen of stoffen te plaatsen, te werpen of te hebben, handelingen te verrichten of na te laten of werktuigen te gebruiken, waardoor:

a. op voor de omgeving hinderlijke of schadelijke wijze rook, roet, walm of stof wordt verspreid;

b. overlast wordt of kan worden veroorzaakt door de gebruikers van het bouwwerk, het open erf of terrein;

c. op voor de omgeving hinderlijke of schadelijke wijze stank, stof of vocht of irriterend materiaal wordt verspreid of overlast wordt veroorzaakt door geluid en trilling, elektrische trilling daaronder begrepen, of door schadelijk of hinderlijk gedierte, dan wel door verontreiniging van het bouwwerk, open erf of terrein, of;

d. instortings-, omval- of ander gevaar wordt veroorzaakt.

Ingevolge artikel 8.40, eerste lid, van de Wet milieubeheer worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels gesteld, die nodig zijn ter bescherming van het milieu tegen de nadelige gevolgen die inrichtingen daarvoor kunnen veroorzaken. Daarbij kan worden bepaald dat daarbij gestelde regels slechts gelden in daarbij aangegeven categorieën van gevallen.

Ingevolge artikel 2.18, eerste lid, van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit) blijft bij het bepalen van de geluidsniveaus, bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19, 2.20 dan wel 6.12, buiten beschouwing:

a. het stemgeluid van personen op een onverwarmd en onoverdekt terrein, dat onderdeel is van de inrichting, tenzij dit terrein kan worden aangemerkt als een binnenterrein;

i. het stemgeluid van kinderen op een onverwarmd of onoverdekt terrein dat onderdeel is van een instelling voor kinderopvang.

3.2. De rechtbank heeft het betoog van [appellant] dat het college met toepassing van artikel 7.22 van het Bouwbesluit handhavend dient op te treden, terecht niet gevolgd. Artikel 7.22 van het Bouwbesluit is, gelet op de nota van toelichting bij dit artikel (Stb. 2011, 416, blz. 342-343), een restbepaling die door het bevoegd gezag kan worden toegepast indien het naar zijn oordeel noodzakelijk is op te treden tegen het gebruik van een bouwwerk, open erf of terrein vanwege gevaarzetting, dreigende aantasting van de volksgezondheid of overmatige hinder, en meer specifieke bepalingen geen mogelijkheid bieden op te treden. De wetgever heeft er bij het vaststellen van artikel 2.18, eerste lid, aanhef, onderdelen a en i, van het Activiteitenbesluit voor gekozen om te bepalen dat bij de in acht te nemen geluidniveaus het stemgeluid van kinderen en van medewerkers van - in dit geval - de kinderopvang op het buitenterrein van het perceel buiten beschouwing blijft. Ten aanzien van die vormen van geluid kan derhalve slechts in uitzonderlijke gevallen worden aangenomen dat zich overlast, als bedoeld in artikel 7.22 van het Bouwbesluit, voordoet. Het college heeft zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de door [appellant] gestelde geluidhinder niet zodanig is dat "Het Postkantoor" daardoor in strijd handelt met artikel 7.22 van het Bouwbesluit. Daarbij wordt betrokken dat gemeentelijke toezichthouders tijdens verschillende controles op het perceel geen spelende kinderen op het buitenterrein hebben waargenomen en dat [appellant] zijn verzoek niet heeft onderbouwd met op zijn individuele situatie toegespitste bewijsstukken. De stelling van [appellant] dat het geluid van speelgoed en -toestellen op het buitenterrein van het perceel aanleiding geeft voor handhavend optreden met toepassing van artikel 7.22 van het Bouwbesluit, acht de Afdeling evenmin aannemelijk gemaakt. Tenslotte bieden ook de verslagen van de bezoeken van toezichthouders aan het perceel geen grond voor het oordeel dat daarop verontreiniging plaatsvindt, als bedoeld in artikel 7.22 van het Bouwbesluit. In dat verband heeft het college ter zitting van de Afdeling toegelicht dat het een aantal keren heeft geconstateerd dat de klep van de container nabij het hekwerk niet volledig gesloten kon worden, maar dat dit geen structurele situatie betreft. De Afdeling ziet in de door [appellant] overgelegde foto van het hekwerk op het achtererf ook overigens geen grondslag om tot handhavend optreden over te gaan.

Het betoog faalt.

4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, voorzitter, en mr. J. Kramer en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.C.M. Wijgerde, griffier.

w.g. Van Kreveld w.g. Wijgerde
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 1 oktober 2014

672.