Uitspraak 201400326/1/A2


Volledige tekst

201400326/1/A2.
Datum uitspraak: 10 september 2014

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 30 september 2013 in zaak nr. 13/2050 in het geding tussen:

[appellante]

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Toeslagen (lees: de Belastingdienst/Toeslagen).

Procesverloop

Bij besluit van 28 december 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot zorgtoeslag voor 2013 van [appellante] vastgesteld op nihil.

Bij besluit van 12 februari 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot zorgtoeslag voor 2013 opnieuw berekend en vastgesteld op € 492,00.

Bij besluit van 8 april 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] gemaakte bezwaar gegrond verklaard en de gevraagde vergoeding van de door [appellante] gemaakte kosten in bezwaar afgewezen.

Bij uitspraak van 30 september 2013 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.

[appellante] heeft een reactie op het verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 juni 2014, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. J.H.E. van der Meer, werkzaam bij de dienst, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), worden de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voorzover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.

2. Aan het besluit van 28 december 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen ten grondslag gelegd dat het gezamenlijke toetsingsinkomen van [appellante] en haar partner te hoog is om voor zorgtoeslag in aanmerking te komen.

Bij besluit van 8 april 2013 is de Belastingdienst/Toeslagen aan het daartegen gemaakte bezwaar tegemoet gekomen, waartoe inmiddels een nieuwe voorschotbeschikking is genomen die is gebaseerd op het in bezwaar opgegeven inkomen. De Belastingdienst/Toeslagen heeft het verzoek van [appellante] om vergoeding van de door haar gemaakte kosten in bezwaar afgewezen. Daaraan heeft de Belastingdienst/Toeslagen ten grondslag gelegd dat het voorschot zorgtoeslag is berekend op basis van de door [appellante] verstrekte inkomensgegevens. Pas na afloop van het berekeningsjaar worden die gegevens gecontroleerd en wordt de zorgtoeslag definitief berekend. De aanvrager is verantwoordelijk voor het doorgeven van de juiste inkomensgegevens. Nu [appellante] eerder geen inkomenswijziging heeft doorgegeven, waren op het moment dat de Belastingdienst/Toeslagen het besluit van 28 december 2012 nam de juiste verzamelinkomens niet bekend. Dat besluit is dan ook niet herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid, aldus de Belastingdienst/Toeslagen.

3. [appellante] betoogt allereerst dat de rechtbank ten onrechte de inhoud van het verweerschrift van 12 september 2013 bij haar beoordeling heeft betrokken, nu zij dit eerst drie dagen voor de zitting heeft ontvangen en daarop onvoldoende heeft kunnen reageren.

3.1. Indien een stuk niet binnen de termijn van artikel 8:58, eerste lid, van de Awb is ingediend, is het, zoals de Afdeling reeds eerder heeft overwogen (in de uitspraken van 27 mei 2004 in zaak nrs. 200403247/1 en 200403249/1 en van 11 juli 2007 in zaak nr. 200700299/1), aan de rechter om te beslissen of de goede procesorde niettemin toelaat dat het stuk bij de beoordeling van het bestreden besluit wordt betrokken. In dit geval gaat het om verweer dat, gelet op de inhoud, ook eerst ter zitting mondeling naar voren had kunnen worden gebracht. Bovendien is [appellante] bij monde van haar gemachtigde in de pleitnota, ter zitting bij de rechtbank op 20 september 2013, uitgebreid ingegaan op het verweerschrift. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht geen grond gezien voor het oordeel dat [appellante] door de late indiening van het verweerschrift is benadeeld doordat zij daarop niet adequaat heeft kunnen reageren of dat de goede voortgang van de procedure daardoor anderszins is belemmerd. De rechtbank heeft derhalve terecht de inhoud van het verweerschrift bij de beoordeling van het besluit van 8 april 2013 betrokken.

Het betoog faalt.

4. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen haar terecht niet in aanmerking heeft gebracht voor een vergoeding van de door haar gemaakte kosten in bezwaar omdat het besluit van 28 december 2012 niet is herroepen wegens een aan de Belastingdienst/Toeslagen te wijten onrechtmatigheid. [appellante] voert daartoe aan dat het besluit van 28 december 2012 wel degelijk onrechtmatig is, nu de Belastingdienst/Toeslagen in dat besluit bij de berekening van de zorgtoeslag over 2013 is uitgegaan van een onjuist gezamenlijk toetsingsinkomen.

De inkomens van haar en van haar partner waren bij de Belastingdienst/Toeslagen bekend en lagen al jaren op hetzelfde niveau. Deze dienst heeft op eigen initiatief de verzamelinkomens verhoogd. Bovendien heeft zij de aangifte inkomstenbelasting over 2011 ingediend ruim vóór het besluit van 28 december 2012. Hiermee heeft zij voldaan aan de verplichting om een wijziging door te geven. De Belastingdienst/Toeslagen had de gegevens uit die aangifte ten grondslag moeten leggen aan de berekening van de zorgtoeslag over 2013, nu dit de laatst bekende inkomensgegevens zijn. Door toch de zorgtoeslag over 2013 te baseren op een ander en hoger gezamenlijk toetsingsinkomen heeft de Belastingdienst/Toeslagen onzorgvuldig gehandeld. Het had het op de weg van de dienst gelegen om contact met haar op te nemen, te meer nu de toekenning van de voorschotten zorgtoeslag tot het jaar 2013 niet tot problemen heeft geleid. Dat zij ervoor heeft gekozen om bezwaar te maken, in plaats van een wijziging door te geven, kan niet aan haar worden tegengeworpen, aldus [appellante].

4.1. Het gaat in dit geding om een voorschot zorgtoeslag. Het systeem van de bevoorschotting is zodanig ingericht dat de Belastingdienst/Toeslagen in staat is in korte tijd een groot aantal besluiten op aanvragen om een toeslag te nemen. Daarbij wordt in beginsel uitgegaan van de door de aanvrager overgelegde gegevens. De controle op het recht op een toeslag vindt pas na afloop van het berekeningsjaar plaats. Eerst dan wordt de toeslag berekend en definitief vastgesteld. De rechtbank heeft terecht overwogen dat in dit systeem uitgangspunt is dat de aanvrager in het kader van de bevoorschotting zelf de juiste gegevens over het inkomen doorgeeft. [appellante] heeft bij haar aanvraag zorgtoeslag 2006 de inkomens van haarzelf en haar partner opgegeven. Op die inkomens heeft de Belastingdienst/Toeslagen ieder jaar een indexering toegepast en de aldus geschatte inkomens vermeld op de voorschotbeschikking. [appellante] heeft over de jaren 2007 tot en met 2012 nooit aangegeven dat deze geïndexeerde schatting onjuist was, hoewel dat wel op haar weg lag. De Belastingdienst/Toeslagen heeft daarom bij het besluit van 28 december 2012 het voorschot zorgtoeslag 2013 berekend op basis van deze bij hem bekende inkomens, en daarop opnieuw een indexering toegepast. Hij heeft aldus gehandeld in overeenstemming met het systeem van bevoorschotting. Dat bij deze berekening het verzamelinkomen voor het jaar 2013 voor het eerst te hoog bleek om voor een voorschot zorgtoeslag in aanmerking te komen, maakt niet dat de Belastingdienst/Toeslagen bij [appellante] moest informeren naar de hoogte van de inkomens. Op de Belastingdienst/Toeslagen rust terzake in het kader van de bevoorschotting geen onderzoeksplicht, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen. De Belastingdienst/Toeslagen hoefde voorts niet de gegevens van de aangifte inkomstenbelasting over 2011 aan de berekening van het voorschot zorgtoeslag voor het jaar 2013 ten grondslag te leggen. Die aangifte betrof een ander berekeningsjaar en is ingediend bij een ander bestuursorgaan. Anders dan [appellante] heeft aangevoerd, kan haar dan ook worden tegengeworpen dat zij niet voorafgaand aan de berekening van het voorschot zorgtoeslag 2013 de juiste gegevens heeft doorgegeven zodra uit de schattingen op de voorschotbeschikkingen kenbaar was dat de Belastingdienst/Toeslagen van onjuiste, want ten onrechte geïndexeerde inkomens uitging. In dit verband heeft de Belastingdienst/Toeslagen er terecht op gewezen dat in de toelichting op pagina 2 van het besluit van 28 december 2012 is vermeld dat de aanvrager de gegevens goed moet controleren en wijzigingen tijdig moet doorgeven, waarbij wordt uitgelegd op welke wijze dit kan worden gedaan. De Belastingdienst/Toeslagen heeft ter zitting onbetwist gesteld dat een soortgelijke toelichting ook bij de voorschotbeschikkingen zorgtoeslag over de jaren 2006 tot en met 2012 was gevoegd.

Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het besluit van 28 december 2012 niet is herroepen wegens een aan de Belastingdienst/Toeslagen te wijten onrechtmatigheid als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Awb, zodat de dienst [appellante] terecht niet in aanmerking heeft gebracht voor een vergoeding van de door haar gemaakte kosten in bezwaar.

Het betoog faalt.

5. Nu gelet op het hiervoor overwogene de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het besluit van 28 december 2012 niet onrechtmatig is en het verzoek om kostenvergoeding aldus kennelijk ongegrond is, heeft de rechtbank - anders dan [appellante] heeft betoogd - terecht geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen van horen in bezwaar heeft mogen afzien.

6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. B.P. Vermeulen en mr. C.M. Wissels, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, griffier.

w.g. Vlasblom w.g. Dallinga
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 10 september 2014

18-680.