Uitspraak 201307477/1/R3


Volledige tekst

201307477/1/R3.
Datum uitspraak: 3 september 2014

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1], wonend te Boxtel,
2. [appellanten sub 2], beiden wonend te Boxtel,
3. [appellant sub 3], wonend te Boxtel,

en

de raad van de gemeente Boxtel,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 30 mei 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Boxtel Oost" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellanten sub 2] en [appellant sub 3] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant sub 1] heeft een nader stuk ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 juli 2014, waar [appellant sub 1], [appellanten sub 2], [appellant sub 3], bijgestaan door N.U.V. Pinas, en de raad, vertegenwoordigd door M. van Geel en R.H.E. Poort, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

2. Het plan voorziet in een actualisatie van het juridisch planologisch kader voor de wijk Boxtel-Oost en is conserverend van aard.

Het beroep van [appellanten sub 2]

3. [appellanten sub 2] komen op tegen de vaststelling van de plandelen rondom het winkelcentrum Oosterhof. Zij betogen dat er reeds jaren onvoldoende parkeervoorzieningen zijn voor dit winkelcentrum en dat het plan niet voorziet in extra parkeercapaciteit om dit tekort op te heffen. Voorts voeren zij aan in hun procedurele belangen te zijn geschaad omdat de raad heeft nagelaten tijdig hun na het bestreden besluit ingediende vragen te beantwoorden over de parkeerruimte in het gebied.

3.1. Voor zover [appellanten sub 2] opkomen tegen de wijze van beantwoording van hun vragen overweegt de Afdeling dat deze beroepsgrond betrekking heeft op een mogelijke onregelmatigheid van na de datum van het bestreden besluit en reeds om die reden de rechtmatigheid van het besluit niet kan aantasten. Deze mogelijke onregelmatigheid kan geen grond vormen voor de vernietiging van het bestreden besluit.

3.2. Voor zover [appellanten sub 2] ter onderbouwing van hun betoog verwijzen naar een parkeernorm in het bestemmingsplan Oost en stellen dat die norm niet is gehaald, miskennen zij dat die norm onderdeel was van een nog uit te werken bestemming in een bestemmingsplan uit 1974, die geen vervolg heeft gekregen in opvolgende bestemmingsplannen. Voorts heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het voorliggende conserverende plan naar zijn aard alleen bedoeld is om de bestaande situatie vast te leggen en niet om eventuele in het verleden ontstane parkeertekorten op te heffen. Zoals de raad heeft overwogen zal de bestaande parkeerdruk eerst meegewogen moeten worden bij een bestemmingsplan dat voorziet in nieuwe ontwikkelingen.

4. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellanten sub 2] ongegrond.

Het beroep van [appellant sub 1]

5. [appellant sub 1] betoogt dat de raad de gebiedsaanduidingen "milieuzone-beekherstel" en "milieuzone-ecologische verbinding" in en nabij de Dommel onjuist heeft vastgesteld. Over deze bij de gewijzigde vaststelling alsnog opgenomen zonering is hij niet geïnformeerd. De zonering wijkt significant af van de door de rijksoverheid vastgestelde Ecologische Hoofdstructuur en er is geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om het college van gedeputeerde staten te verzoeken de provinciale begrenzing van de bestreden zones, die aan het plan ten grondslag ligt, aan te passen. De betreffende aanduidingen liggen tegen en op woonpercelen en leiden daarmee tot onzekerheid en waardedaling. Voorts acht [appellant sub 1] het project Dommel door Boxtel, dat niet in de plantoelichting wordt genoemd, met vergaand beekherstel en veel werk aan ecologische verbindingszones nauwelijks doelmatig, kostbaar en overbodig.

5.1. Zoals de raad te kennen heeft gegeven zijn de gebiedsaanduidingen naar aanleiding van zienswijzen van het college van gedeputeerde staten en het waterschap alsnog in het plan opgenomen. [appellant sub 1] is hierover met de toezending van het raadsbesluit waarbij het plan gewijzigd is vastgesteld en de reactie op de zienswijzen schriftelijk in kennis gesteld. Zijn stelling dat hij over de betreffende wijziging ten opzichte van het ontwerp niet is geïnformeerd kan de Afdeling dan ook niet volgen.

Niet in geschil is dat de begrenzing van de bestreden gebiedsaanduidingen overeenkomt met de begrenzing in de Verordening ruimte 2012 van de provincie Noord-Brabant. Dat deze begrenzing volgens [appellant sub 3] zou afwijken van de door de rijksoverheid vastgestelde Ecologische Hoofdstructuur, die overigens op hoofdlijnen is begrensd, door het provinciebestuur nader moet worden uitgewerkt en niet is te vereenzelvigen met de bestreden provinciale ecologische verbindingszone, laat onverlet dat het plan moet voldoen aan de algemene regels uit de provinciale verordening. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er geen aanleiding was het college van gedeputeerde staten voorafgaand aan de vaststelling van het plan te verzoeken om de begrenzing van de betreffende aanduidingen in deze verordening te wijzigen. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de aanduidingen, die deels samenvallen met een groenstrook, aan de zuidzijde grenzen aan de Dommel en aan de noordzijde slechts voor een relatief klein deel samenvallen met de woon- en tuinbestemmingen, waaronder die van [appellant sub 1]. Gelet op het feit dat een omgevingsvergunning voor werken binnen die aanduidingen volgens de planregels eerst nodig is voor oppervlakteverhardingen vanaf 100 m2 en werken die behoren tot het normale onderhoud zijn uitgezonderd van de vergunningplicht, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de bestreden aanduidingen geen onevenredige beperkingen met zich brengen. De ter zitting door [appellant sub 1] geuite vrees dat als gevolg van de aanduidingen bomen kunnen worden geplaatst die van invloed kunnen zijn op zijn uitzicht is ongegrond, nu de aanduidingen volgens de planregels alleen een vergunningplicht inhouden voor verhardingen en het ophogen van gronden en geen betrekking hebben op de aanplant van bomen.

Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van het perceel van [appellant sub 1] betreft, bestaat gelet op het voorgaande geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan.

Voorts heeft de raad zich met juistheid op het standpunt gesteld dat voor het project Dommel door Boxtel afzonderlijke besluitvorming heeft plaatsgevonden en dit project in de procedure over het voorliggende plan niet aan de orde kan komen.

De stelling van [appellant sub 1] dat in het bestreden besluit niet is ingegaan op mogelijkheden om in het aangrenzende plangebied van het bestemmingsplan "Buitengebied" oplossingen te zoeken en de woonwijk te ontzien gaat er aan voorbij dat bij de vaststelling van het nu voorliggende plan de begrenzing van de betreffende zones in de Verordening ruimte 2012 in acht moet worden genomen.

Voor zover [appellant sub 1] in zijn nader stuk stelt dat er enkele tegenstrijdigheden zijn in de plantoelichting overweegt de Afdeling dat de plantoelichting niet bindend is en niet aannemelijk is geworden dat de door hem genoemde voorbeelden tot een onzorgvuldige besluitvorming hebben geleid.

6. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant sub 1] ongegrond.

Het beroep van [appellant sub 3]

7. [appellant sub 3] komt op tegen de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Groen" aan de Hobbendonkseweg. Volgens hem voorzien de planregels in de mogelijkheid van een kiosk ter plaatse voor het houden van evenementen. Met een dergelijke wijziging ten opzichte van de groenbestemming in het vorige bestemmingsplan is het plan, anders dan voorgesteld, niet conserverend en weinig transparant. Voor deze wijziging had volgens [appellant sub 3] een afzonderlijk en meer uitgewerkt plan in procedure moeten worden gebracht.

7.1. Ingevolge artikel 6, lid 6.1, van de planregels zijn de voor "Groen" aangewezen gronden bestemd voor:

a. groenvoorzieningen;

b. de verwezenlijking en het behoud, beheer en herstel van een ecologische verbindingszone ter plaatse van de aanduiding "milieuzone - ecologische verbindingen";

c. de verwezenlijking en het behoud, beheer en herstel van watersystemen ter plaatse van de aanduiding "milieuzone - beekherstel";

met de daarbij behorende:

d. parkeervoorzieningen;

e. speelvoorzieningen;

f. waterlopen, waterpartijen en waterberging;

g. bermen en beplanting;

h. paden;

i. voorzieningen van algemeen nut;

j. straatmeubilair, afvalcontainers, kunstwerken en hondentoiletten.

7.2. De raad heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het houden van evenementen niet is opgenomen in de bestemmingsomschrijving in artikel 6, lid 6.1, van de planregels zodat bouwwerken voor het houden van evenementen op gronden met deze bestemming niet zijn toegestaan. Anders dan [appellant sub 3] stelt zijn kiosken voor het houden van evenementen, gelet op de zinsnede "met de daarbij behorende", niet aan te merken als onder de bestemmingsomschrijving toegestane kunstwerken als bedoeld in artikel 6, lid 6.1, aanhef en onder j. De omschrijvingen van de begrippen evenement, gebouw, maatschappelijk, omgevingsvergunning voor afwijken, overkapping en recreatief medegebruik in artikel 1 van de planregels, waarnaar [appellant sub 3] verwijst, hebben geen betekenis voor de bestemmingsomschrijving in artikel 6, lid 6.1. Het betoog mist feitelijke grondslag. Voor zover [appellant sub 3] doelt op de mogelijkheid om met een vergunning af te wijken van de bestemming of de bestemming te wijzigen ten behoeve van kiosken voor evenementen gaat hij er aan voorbij dat de planregels daarin niet voorzien. Zoals de raad ter zitting heeft bevestigd, zullen eventuele bouwplannen die zouden voorzien in kiosken voor evenementen voor gronden met de bestemming "Groen" een afzonderlijke procedure moeten doorlopen met eigen rechtsbeschermingsmogelijkheden.

8. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant sub 3] ongegrond.

Slotoverweging

9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat ten aanzien van de beroepen geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, griffier.

w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Boermans
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 3 september 2014

429.