Uitspraak 201307739/1/R1


Volledige tekst

201307739/1/R1.
Datum uitspraak: 20 augustus 2014

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

de maatschap [maatschap A], gevestigd te [plaats], gemeente Tubbergen, waarvan de maten zijn [maat A] en [maat B], beiden wonend te [woonplaats], gemeente Tubbergen,
appellante,

en

de raad van de gemeente Tubbergen,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 1 juli 2013 heeft de raad geweigerd het bestemmingsplan "Geesteren, hoek [locatie]" vast te stellen.

Tegen dit besluit heeft [maatschap A] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[maatschap A], de raad en Belangengroep Stop Megastallen Geesteren hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 april 2014, waar [maatschap A], vertegenwoordigd door mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis, en de raad, vertegenwoordigd door mr. L. Legtenberg, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is [maatschap A], vertegenwoordigd door [gemachtigde], als partij gehoord.

Overwegingen

1. Bij het besluit omtrent de vaststelling van een bestemmingsplan komt de raad beleidsvrijheid toe. De Afdeling toetst dit besluit terughoudend. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of de raad in redelijkheid heeft kunnen afzien van de vaststelling van het plan en of bij het nemen van dat besluit anderszins niet is gehandeld in strijd met het recht.

2. Bij het bestreden besluit heeft de raad geweigerd het bestemmingsplan "Geesteren, hoek [locatie]" vast te stellen, omdat er strijd is met het Reconstructieplan Salland-Twente (hierna: reconstructieplan), de in het reconstructieplan opgenomen overgangsregeling niet van toepassing is, er strijd is met het Ruimtelijk Kwaliteitskader de Ruimte (hierna: RKK de Ruimte) en vanwege de gevolgen van de stikstofdepositie voor de in de omgeving gelegen Natura 2000-gebieden.

3. [maatschap A] betoogt dat het feit dat voor 18 december 2008 geen aanvraag om een bouwvergunning is ingediend er niet aan in de weg staat om de voorziene vestiging van de veehouderij van [maatschap A] op de locatie hoek [locatie] te Geesteren als een lopend initiatief als bedoeld in het reconstructieplan aan te merken.

[maatschap A] betoogt voorts dat de raad er ten onrechte van uitgaat dat zij na de gereedkoming van het milieueffectrapport (hierna: MER) te lang heeft gewacht. Zij stelt dat de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan en voor het bouwen van een varkensstal is ingediend nadat het college van gedeputeerde staten van Overijssel daarvoor een termijn had gesteld. [maatschap A] heeft voorts betoogd dat de raad niet kon weigeren het bestemmingsplan vast te stellen, omdat de raad ondanks het wijzigen van de inzichten over de vestiging van intensieve veehouderijen in de gemeente Tubbergen de afgelopen jaren geen belemmering heeft opgeworpen voor de voorbereidingen van een plan met de beoogde ontwikkeling. In dit verband heeft zij erop gewezen dat de raad op de hoogte was van het beroep van het college van burgemeester en wethouders tegen het besluit van provinciale staten van Overijssel tot vaststelling van de zogenoemde partiële herziening van het reconstructieplan en dat de raad in een procedure over het nabij gelegen bedrijf van de maatschap [maatschap B] de locatie hoek [locatie] als een geschikte locatie heeft aangemerkt.

3.1. De raad heeft erop gewezen dat op de peildatum 18 december 2008 voor de beoordeling van lopende initiatieven als bedoeld in het reconstructieplan de benodigde gegevens voor een belangrijk deel niet waren ingediend. Hij stelt zich voorts op het standpunt dat van [maatschap A] verwacht had mogen worden dat zij na de gereedkoming van het MER op de kortst mogelijke termijn een aanvraag om een omgevingsvergunning zou hebben ingediend. [maatschap A] heeft echter opnieuw uitstel gevraagd, terwijl er niet is gebleken van enig beletsel om een omgevingsvergunning aan te vragen. Voorts stelt de raad zich op het standpunt, dat het college van gedeputeerde staten niet de bevoegdheid heeft om de termijn voor de toepassing van de overgangsregeling uit het reconstructieplan te verlengen.

3.2. Ingevolge paragraaf 5.6.1 van het reconstructieplan is de vestiging van nieuwe agrarische bouwpercelen voor intensieve veehouderijen in landbouwontwikkelingsgebieden alleen mogelijk als:

1. een ondernemer zijn intensieve veehouderij verplaatst voor het realiseren van publieke belangen;

2. een ondernemer op de huidige locatie geen ontwikkelingsmogelijkheden meer heeft en zijn intensieve veehouderij verplaatst naar een locatie waar wel ontwikkelingsmogelijkheden zijn.

De te verplaatsen intensieve veehouderij dient volgens het reconstructieplan een volwaardig bedrijf te zijn. Aan de vestiging van een nieuw agrarisch bouwperceel voor de intensieve veehouderij is de voorwaarde verbonden dat op de uitplaatsingslocatie of locaties in de provincie Overijssel het agrarische bouwperceel of de agrarische bouwpercelen voor de intensieve veehouderij planologisch en juridisch wordt dan wel worden opgeheven. Deze voorwaarde wordt "saldering" genoemd, aldus het reconstructieplan.

Bij een aantal gevallen kan volgens het reconstructieplan van de voorwaarde van "salderen" worden afgeweken, waaronder bij lopende initiatieven. Lopende initiatieven waarvoor voor het besluit tot het ter inzage leggen van de Ontwerp Omgevingsvisie genomen op 18 december 2008 de aanvragen voor een bouwvergunning ingediend zijn, kunnen zonder de voorwaarde van "saldering" afgerond worden.

De andere gevallen waaronder van de voorwaarde van "salderen" kan worden afgeweken zijn de verplaatsing van een intensieve veehouderijtak van een gemengd bedrijf indien op de uitplaatsingslocatie een landbouwbedrijf - niet zijnde een intensieve veehouderij - wordt voortgezet en/of de ontwikkeling van clusters van intensieve veehouderijen in landbouwontwikkelingsgebieden.

3.3. Niet in geschil is dat uitgaande van het reconstructieplan voor de voorziene vestiging van de veehouderij van [maatschap A] op de locatie hoek [locatie] de eis van saldering geldt tenzij sprake is van een lopend initiatief als bedoeld in het reconstructieplan.

Uit de uitspraak van 5 oktober 2011, in zaak nr. 200909196/1/R1, volgt dat de regeling voor lopende initiatieven niet met zich brengt dat het reconstructieplan geen ruimte laat om in gevallen waarin niet vóór 18 december 2008 een aanvraag om een bouwvergunning is ingediend, van de voorwaarde van saldering af te zien. Daarbij is volgens die uitspraak van belang dat ter invulling van deze ruimte moet worden gekeken naar het tijdstip waarop de plannen om een veehouderij te (her)vestigen in een landbouwontwikkelingsgebied zijn aangevangen en hoe ver de plannen op de peildatum 18 december 2008 waren gevorderd.

3.4. Bij brief van 14 februari 2012 heeft het college van gedeputeerde staten van Overijssel aan het college van burgemeester en wethouders van Tubbergen is medegedeeld dat de MER-procedure voor onder meer de locatie [locatie] in een dusdanig vergevorderd stadium is dat in redelijkheid niet kan worden vastgehouden aan de eis van het op 18 december 2008 ingediend zijn van de aanvraag om een bouwvergunning. Met het oog op de stand van zaken van de MER-procedure en het gereedmaken van een bouwaanvraag is een termijn tot 1 april 2013 waarbinnen de bouwaanvraag ingediend moet worden haalbaar. Indien op laatstgenoemde datum de betreffende aanvraag niet is ingediend, kunnen volgens het college van gedeputeerde staten de desbetreffende initiatieven waaronder dat van [maatschap A], niet meer als lopende projecten worden aangemerkt.

3.5. [maatschap A] heeft op 29 maart 2013 een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan en de bouw van een varkensstal aangevraagd. In de aanvraag van 29 maart 2013 om een omgevingsvergunning is vermeld dat deze is bedoeld om te voldoen aan de datum van 1 april 2013 voor een bouwaanvraag en om nadat uitstel is verleend de aanvraag in te trekken zonder legeskosten verschuldigd te zijn.

3.6. Ten behoeve van het door [maatschap A] voorgenomen initiatief zijn onder meer de volgende stukken opgesteld: Quickscan Witteveenseweg te Geesteren, gedateerd 5 juli 2007; het akoestisch onderzoek, gedateerd 3 februari 2009; het MER, gedateerd 1 juni 2009; de Aanvulling MER, gedateerd 25 oktober 2009; het Dimensioneringsplan Luchtwasser 2006.14V1 (VKA), gedateerd 29 oktober 2009 en het Rapport Verkennend Bodemonderzoek conform NEN 5740, gedateerd 10 maart 2010. Voorts is op 30 juni 2010 een aanvraag om een vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 ingediend.

3.7. De Afdeling overweegt dat de brief van het college van gedeputeerde staten van Overijssel van 14 februari 2012 geen wijziging van de regeling in het reconstructieplan voor lopende initiatieven tot gevolg heeft. Gelet hierop is de raad er terecht van uitgegaan dat op de peildatum 18 december 2008 nog een belangrijk deel van de benodigde gegevens ontbrak, zodat het initiatief van [maatschap A] voor de vestiging van een veehouderij op de locatie [locatie] te Geesteren op 18 december 2008 niet zodanig ver gevorderd was, dat het initiatief ondanks het ontbreken van een vóór 18 december 2008 ingediende aanvraag om een bouwvergunning niettemin zou kunnen worden aangemerkt als een lopend initiatief in de zin van het reconstructieplan. Daarbij is van belang dat er een periode is van meer dan 4 jaar tussen de peildatum en de indiening van de aanvraag die [maatschap A] kennelijk op zich niet beoogde door te zetten, terwijl van [maatschap A] verwacht had mogen worden dat zij na de gereedkoming van het MER op de kortst mogelijke termijn een aanvraag om een omgevingsvergunning zou hebben ingediend. Het initiatief voldoet in zoverre niet aan de voorwaarden waaronder van de eis van saldering als bedoeld in het reconstructieplan kan worden afgeweken. Het betoog faalt.

3.6. Over het betoog dat het vertrouwensbeginsel is geschonden, wordt overwogen dat [maatschap A] niet aannemelijk heeft gemaakt dat door of namens de raad verwachtingen zijn gewekt dat het bestemmingsplan "Geesteren, hoek [locatie]" zou worden vastgesteld. De omstandigheid dat het college van burgemeester en wethouders beroep heeft ingesteld tegen het besluit van provinciale staten van Overijssel tot vaststelling van de zogenoemde partiële herziening van het reconstructieplan "Salland-Twente", inhoudende onder meer de voorwaarde van saldering en de uitzondering op deze voorwaarde voor lopende initiatieven, welk beroep heeft geleid tot de voornoemde uitspraak van 5 oktober 2011, staat los van de bevoegdheid van de raad tot het al dan niet vaststellen van een bestemmingsplan. Voorts is het reconstructieplan "Salland-Twente niet gewijzigd en is de raad niet gebonden aan de brief van het college van gedeputeerde staten van Overijssel van 14 februari 2012 over de uitleg van het begrip lopend initiatief. Verder heeft de raad op 14 maart 2011 de motie Plegt aangenomen waaruit volgt dat een terughoudend beleid ten aanzien van de nieuwvestiging van intensieve veehouderijen wordt gevoerd. Voor zover de raad in een andere procedure heeft verwezen naar de locatie hoek [locatie] heeft die verwijzing betrekking op de toepassing van het RKK de Ruimte en niet op de toepassing van het reconstructieplan. De raad heeft het bestreden besluit derhalve niet in strijd met het vertrouwensbeginsel vastgesteld.

Het betoog faalt.

3.7. Gezien het vorenstaande heeft de raad zich in zijn besluit tot weigering van de vaststelling van het bestemmingsplan "Geesteren, hoek [locatie]" terecht op het standpunt gesteld dat paragraaf 5.6.1 van het reconstructieplan in de weg staat aan de beoogde vestiging van een veehouderij op de locatie hoek [locatie] te Geesteren. Daarom hoeft in deze procedure niet te worden beoordeeld of het RKK de Ruimte en de gevolgen van de stikstofdepositie voor de in de omgeving gelegen Natura 2000-gebieden in de weg staan aan de beoogde veehouderij op de locatie hoek [locatie].

4. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, voorzitter, en mr. M.A.A. Mondt-Schouten en mr. B.J. van Ettekoven, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, griffier.

w.g. Van Sloten w.g. Melse
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2014

191.