Uitspraak 201309440/1/R1


Volledige tekst

201309440/1/R1.
Datum uitspraak: 20 augustus 2014

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:

[appellant A] en [appellant B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), beiden wonend te [woonplaats],

en

de raad van de gemeente Medemblik,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 4 juli 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Dorpskernen III" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant A] en [appellant B] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 juli 2014, waar [appellant A] en [appellant B], in de persoon van [appellant B], en de raad, vertegenwoordigd door mr. W. Smak, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:51d van de Awb, kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.

2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

3. Het plan voorziet in een actualisering van het planologisch kader voor de kernen Onderdijk, Wervershoof en Andijk.

3.1. Het beroep is gericht tegen het plandeel met de bestemming "Wonen" en de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - paardenschuilstal" voor het perceel [locatie].

[appellant A] en [appellant B] betogen dat het plan ten onrechte niet voorziet in het hobbymatig houden van paarden op het perceel. Zij voeren hiertoe aan dat het plan geen recht doet aan de verleende bouwvergunning voor een paardenschuilstal op hun perceel. Volgens [appellant A] en [appellant B] volgt uit deze vergunning dat het perceel mag worden gebruikt voor het hobbymatig houden van paarden.

[appellant A] en [appellant B] betogen voorts dat de toegekende aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - paardenschuilstal" niet in de planregels is verklaard, zodat hieraan geen betekenis toekomt. Hierdoor is de vergunde paardenschuilstal ten onrechte niet als zodanig bestemd, terwijl dit wel is toegezegd in de zienswijzenota.

[appellant A] en [appellant B] betogen ten slotte dat de raad, gelet op het gelijkheidsbeginsel, de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - paardenhouderij" aan hun perceel had moeten toekennen. [appellant A] en [appellant B] voeren hiertoe aan dat aan de andere percelen waar hobbymatig paarden worden gehouden, wel deze aanduiding is toegekend.

3.2. De raad stelt zich op het standpunt dat abusievelijk de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - paardenschuilstal" niet in de planregels ten aanzien van de bestemming "Wonen" is opgenomen.

3.3. [appellant A] en [appellant B] betogen terecht dat het plan binnen de bestemming "Wonen" niet voorziet in het hobbymatig houden van paarden. Ten tijde van de vaststelling van het plan stelde de raad zich op het standpunt dat het houden van paarden op het perceel van [appellant A] en [appellant B] onwenselijk was vanwege de gevolgen daarvan op de omgeving. Ter zitting heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat het hobbymatig houden van paarden op dit perceel onder randvoorwaarden ruimtelijk aanvaardbaar is. Nu de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. Het bestreden besluit is in zoverre genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Het betoog slaagt.

3.4. Vast staat dat voor de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - paardenschuilstal" een planregel ontbreekt. Dit betekent dat aan deze aanduiding geen juridische betekenis toekomt. De raad heeft echter wel beoogd een paardenschuilstal mogelijk te maken. Het plan stemt in zoverre niet overeen met het vaststellingsbesluit. Gelet hierop bestaat aanleiding voor het oordeel dat het plan in zoverre is vastgesteld in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel. Het betoog slaagt.

3.5. Voor zover [appellant A] en [appellant B] in het kader van het gelijkheidsbeginsel wijzen op percelen waaraan de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - paardenhouderij" is toegekend, wordt overwogen dat [appellant A] en [appellant B] niet hebben onderbouwd welke percelen dat betreft. Vast staat dat aan geen enkel plandeel binnen dit plan deze aanduiding is toegekend. Reeds hierom faalt het betoog.

3.6. De Afdeling ziet in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding de raad op de voet van artikel 8:51d van de Awb op te dragen de in 3.3 en 3.4 geconstateerde gebreken in het bestreden besluit binnen de hierna te noemen termijn te herstellen. De raad dient daartoe:

- met inachtneming van 3.3 voor het plandeel met de bestemming "Wonen" voor het perceel [locatie] het besluit te wijzigen door vaststelling van een andere planregeling;

- met inachtneming van 3.4 het besluit te wijzigen door vaststelling van een planregeling, waarbij de paardenschuilstal op het perceel [locatie] als zodanig wordt bestemd;

Het door de raad te nemen nieuwe besluit behoeft niet overeenkomstig afdeling 3.4 van de Awb te worden voorbereid. De raad dient de wijziging van het besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken.

4. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

draagt de raad van de gemeente Medemblik op om binnen zestien weken na de verzending van deze tussenuitspraak:

- met inachtneming van overweging 3.6 het besluit van 4 juli 2013 tot het vaststellen van het bestemmingsplan "Dorpskernen III" te herstellen en - de Afdeling en andere partijen de uitkomst mede te delen en het gewijzigde besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.

Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Schaaf, griffier.

w.g. Koeman w.g. Schaaf
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2014

523-763.