Uitspraak 201309893/1/A1


Volledige tekst

201309893/1/A1.
Datum uitspraak: 13 augustus 2014

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellanten], beiden wonend te Geffen, gemeente Maasdonk, (hierna tezamen in enkelvoud: [appellant]),

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 16 september 2013 in zaak nr. 13/3269 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Maasdonk.

Procesverloop

Bij besluit van 15 mei 2012 heeft het college het verzoek van [appellant] om een tegemoetkoming in planschade afgewezen.

Bij besluit van 23 april 2013 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 16 september 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 juni 2014, waar P.J. [appellant], bijgestaan door mr. E. Beele, advocaat te Tilburg, en het college, vertegenwoordigd door P.H.F.M. van Dongen, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 6.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) kennen burgemeester en wethouders degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een in het tweede lid genoemde oorzaak, op aanvraag een tegemoetkoming toe, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd.

Ingevolge artikel 6.1.3.4, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) adviseert de adviseur het bestuursorgaan over de hoogte van de toe te kennen tegemoetkoming en doet deze, indien het bestuursorgaan een daartoe strekkend verzoek heeft gedaan, voorstellen voor maatregelen of voorzieningen, waardoor de schade, anders dan door een tegemoetkoming in geld, kan worden beperkt of ongedaan gemaakt. Heeft een schadeoorzaak, als bedoeld in artikel 6.1, tweede lid, van de Wro, voor de benadeelde naast schade tevens voordeel opgeleverd, dan wordt dit voordeel bij het advies over de te vergoeden schade in aanmerking genomen.

2. Bij de beoordeling van een verzoek om planschadevergoeding dient te worden onderzocht of de verzoeker door wijziging van het planologische regime in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient een vergelijking te worden gemaakt tussen de planologische maatregel waarvan gesteld wordt dat deze schade heeft veroorzaakt en het voordien geldende planologische regime. Daarbij is niet de feitelijke situatie van belang, doch hetgeen op grond van deze regimes maximaal kon onderscheidenlijk kan worden gerealiseerd, ongeacht de vraag of verwezenlijking daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Slechts wanneer realisering van de maximale mogelijkheden van het planologische regime met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden uitgesloten, kan daarin aanleiding worden gevonden om te oordelen dat van voormeld uitgangspunt moet worden afgeweken.

3. [appellant] is eigenaar van de percelen, kadastraal bekend gemeente Geffen, sectie […], nummers […] (hierna: perceel A) en […] (hierna: perceel B), samen plaatselijk bekend [locatie]. De woning van [appellant] is gelegen op perceel B. Ten westen van het perceel [locatie] is een perceel gelegen (hierna: perceel C), dat in eigendom is bij de gemeente. [appellant] heeft bij brief van 13 mei 2011 verzocht om een tegemoetkoming in planschade ten gevolge van het bestemmingsplan "Verlengde De Run". [appellant] stelt dat zijn perceel [locatie] als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan in waarde is gedaald.

4. De gemeenteraad heeft op 20 juni 2007 het bestemmingsplan "Verlengde De Run" vastgesteld. Bij besluit van 12 februari 2008 heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant besloten tot goedkeuring van dit bestemmingsplan. Het bestemmingsplan is met de uitspraak van de Afdeling van 25 maart 2009 in zaak nr. 200802559/1 onherroepelijk geworden.

Het bestemmingsplan "Verlengde De Run" voorziet onder meer in in het plandeel met de bestemming "Wonen (W)" met de subbestemming "W1 - vrijstaande woningen" en de aanduiding "7-14 te bouwen woningen", dat deels is gelegen op perceel A en de mogelijkheid biedt om, ten westen van de woning van [appellant], nieuwe woningen op te richten. De ontsluiting van dit nieuwe woongebied vindt voor het gemotoriseerde verkeer plaats via de aan perceel C grenzende openbare weg De Schouw. Op perceel A rustte voorheen ingevolge het bestemmingsplan "Buitengebied (1999)" de bestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke waarden". Op deze gronden mochten ten dienste van de bestemming slechts bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een maximale hoogte tot 2 m, worden opgericht.

5. Het college heeft aan zijn besluit van 15 mei 2012 het advies van het Kenniscentrum voor Overheid en Bestuur (hierna: het Kenniscentrum) van 13 april 2012 ten grondslag gelegd. In dit advies is uiteengezet dat het planologische voordeel dat [appellant] geniet als gevolg van de wijziging van de agrarische bestemming van het binnen het plangebied gelegen perceel A naar een woonbestemming is gewaardeerd op € 372.278,00 en het planologische nadeel dat [appellant] ondervindt betrekking hebbend op het buiten het plangebied gelegen perceel B, waarop zijn woning is gelegen, door beperking van het uitzicht en de vermindering van de situeringswaarde in verband met de wijziging van de ligging in een semi-agrarische woonomgeving naar een ligging midden in een woonwijk, is gewaardeerd op € 100.500,00. Om die reden is geadviseerd het verzoek van [appellant] om tegemoetkoming in planschade af te wijzen.

Het college heeft zich op grond van het advies van het Kenniscentrum van 13 april 2012 op het standpunt gesteld dat [appellant] door het bestemmingsplan "Verlengde De Run" niet in een planologisch nadeliger positie is geraakt, omdat de voor- en nadelen die voortvloeien uit dit bestemmingsplan met elkaar worden gecompenseerd, en heeft het verzoek van [appellant] afgewezen.

6. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij een rechtstreeks voordeel heeft bij de wijziging van de bestemming van perceel A. Daartoe voert hij aan dat dit perceel niet op openbaar gebied ontsloten is en hij nooit op dit perceel kan bouwen zonder de aansluitende strook grond tot aan de openbare weg (perceel C), die eigendom van de gemeente is, te verwerven. Voorts wijst hij er op dat de gemeente voor die grond een prijs per m² vraagt die zodanig is vastgesteld dat hij ook voor de gronden die hij reeds in eigendom heeft (perceel A) bijdraagt aan de grondexploitatie van het totale plangebied ondanks het feit dat daarvoor bij de vaststelling van het bestemmingsplan geen wettelijke grondslag bestond. [appellant] betoogt voorts dat het college zich in de bestemmingsplanprocedure bij de Afdeling ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat wanneer hij een bouwvergunning voor perceel A zou aanvragen hij deze zonder meer zou verkrijgen, nu ter zitting door het college is erkend dat er niet op perceel A kan worden gebouwd zolang hij geen eigenaar is van de voorstrook tot aan het openbaar gebied. [appellant] stelt zich verder op het standpunt dat in het minnelijke voorstel ter voorkoming van onteigening dat aan hem is gedaan ten onrechte niet is uitgegaan van de marktwaarde van perceel A waarvan in onderhavige procedure is uitgegaan. Het advies van het Kenniscentrum is op dit punt volgens [appellant] innerlijk tegenstrijdig. De rechtbank heeft volgens [appellant] voorts miskend dat geen sprake kan zijn van voordeelsverrekening, omdat het gestelde voordeel bij perceel A niet voortvloeit uit dezelfde planologische wijziging, waaruit het planologische nadeel bij perceel B voortvloeit. Het voordeel dat wellicht zou kunnen ontstaan als de bebouwingsmogelijkheden van perceel A kunnen worden benut, vereist volgens [appellant] nog een tweede besluit, namelijk het besluit van het college om medewerking te verlenen aan het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen van die woningen in strijd met de voor het perceel geldende bouwvoorschriften. [appellant] wijst er verder op dat voor zover al voordeel bestaat, deze waardeverhoging althans de daarop volgens het college toe te passen voordeelsverrekening in beginsel tot uitdrukking zou moeten komen in een onteigeningsprocedure, maar dat zich gelet op artikel 40c van de Onteigeningswet de situatie zou kunnen voordoen dat de waardeverhogende werking moet worden weggedacht. Het is allerminst zeker dat de gemeente in het geval van onteigening gehouden is de meerwaarde aan hem te vergoeden, aldus [appellant]. Hij voert verder aan dat voor zover het college heeft verklaard bereid te zijn perceel C aan [appellant] te verkopen en bij eventuele onteigening de op dat moment geldende marktprijs aan [appellant] te betalen, het niet heeft aangegeven of het, en zo ja wanneer, tot onteigening komt.

6.1. Dat voor- en nadelen die een planologische wijziging met zich brengt voor het vaststellen van de te vergoeden planschade met elkaar mogen worden verrekend, volgt, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 14 maart 2012 in zaak nr. 201106988/1/A2), uit artikel 6.1.3.4, tweede lid, van het Bro.

De rechtbank heeft terecht overwogen dat de omstandigheid dat perceel A voorheen een agrarische bestemming had waarop enkel bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een maximale hoogte van 2 m mochten worden opgericht en ingevolge het bestemmingsplan "Verlengde De Run" een woonbestemming heeft waarop woningen mogen worden opgericht, zodat het om bouwgrond gaat, met zich brengt dat deze grond als gevolg van het bestemmingsplan "Verlengde De Run" een meerwaarde heeft ten opzichte van de situatie onder het voorheen geldende bestemmingsplan. Zij heeft voorts terecht overwogen dat de omstandigheid dat [appellant] niet zonder meer woningen op perceel A kan realiseren die meerwaarde onverlet laat, nu uit het advies van het Kenniscentrum blijkt dat bij de berekening van het planologische voordeel rekening is gehouden met het feit dat voor de realisatie van woningbouw op perceel A grond van de gemeente moet worden aangekocht en dat een exploitatiebijdrage aan de gemeente moet worden betaald. Ook de omstandigheid dat voor het oprichten van woningen nog een omgevingsvergunning moet worden verleend laat onverlet dat de grond op perceel A als gevolg van het bestemmingsplan "Verlengde De Run" een meerwaarde heeft ten opzichte van de situatie onder het voorheen geldende bestemmingsplan, waarbij mede in aanmerking wordt genomen dat, indien een aanvraag om omgevingsvergunning wordt ingediend die in overeenstemming is met het bestemmingsplan "Verlengde De Run" en geen sprake is van andere weigeringsgronden, het college deze aanvraag niet kan weigeren. De omstandigheid dat de aanvraag om omgevingsvergunning mogelijk betrekking heeft op gronden die niet in eigendom van de aanvrager zijn is immers geen weigeringsgrond.

De rechtbank heeft terecht overwogen dat, nu de meerwaarde van perceel A rechtstreeks uit de vaststelling van het bestemmingsplan "Verlengde De Run" voortvloeit, het college dit voordeel mocht verrekenen met het door [appellant] te lijden nadeel als gevolg van dit bestemmingsplan.

6.2. Voor zover [appellant] stelt dat allerminst zeker is dat de gemeente in het geval van onteigening gehouden is de meerwaarde van perceel A aan hem te vergoeden en het Kenniscentrum met betrekking tot een eventuele onteigening een lagere waarde van perceel A heeft vastgesteld, heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college bij de vaststelling van de planschade terecht geen rekening heeft gehouden met een eventuele onteigening van perceel A, nu hierover nog geen besluitvorming heeft plaatsgevonden en daarover, inclusief de hoogte van de schadeloosstelling die bij een eventuele onteigening zal worden vastgesteld, dus thans geen duidelijkheid bestaat. Voor het oordeel dat het advies van het Kenniscentrum op dit punt innerlijk tegenstrijdig is en het college dit niet aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft mogen leggen, bestaat in zoverre dan ook geen grond.

6.3. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank met juistheid heeft overwogen dat het verzoek om een tegemoetkoming in planschade terecht is afgewezen, nu voor [appellant] door de vaststelling van het bestemmingsplan "Verlengde De Run" niet een nadeliger situatie is ontstaan, aangezien de waardedaling van perceel B door beperking van het uitzicht en de vermindering van de situeringswaarde gecompenseerd is door de waardestijging van perceel A als gevolg van de wijziging van de agrarische bestemming naar een woonbestemming.

Het betoog faalt.

7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. N. Verheij en mr. J. Kramer, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Kos, griffier.

w.g. Van Altena w.g. Kos
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 13 augustus 2014

580.