Uitspraak 201305538/1/A3


Volledige tekst

201305538/1/A3.
Datum uitspraak: 30 juli 2014

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 15 mei 2013 in zaak nr. 12/7585 in het geding tussen:

[appellant]

en

de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Procesverloop

Bij besluit van 15 mei 2012 heeft de minister een verzoek van [appellant] om kennisneming van de bij de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (hierna: de AIVD) berustende bijgewerkte overzichten ‘Niet-extremistische groeperingen’ die sinds 31 december 1959 zijn verschenen, afgewezen, voor zover daarin persoonsgegevens, namen van bronnen of nog actuele werkwijzen zijn opgenomen.

Bij besluit van 6 juli 2012 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 15 mei 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De minister heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft de Afdeling toestemming, als bedoeld in artikel 87, eerste lid, van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 (hierna: de Wiv), verleend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 april 2014, waar [appellant], en de minister, vertegenwoordigd door mr. K. Schaafsma, werkzaam bij de AIVD, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 15, aanhef en onder b, van de Wiv draagt het hoofd van de AIVD zorg voor geheimhouding van daarvoor in aanmerking komende bronnen waaruit gegevens afkomstig zijn.

Ingevolge artikel 45 kan van de gegevens, verwerkt door of ten behoeve van een dienst, onverminderd de kennisneming van de op grond van paragraaf 3.3 verstrekte gegevens, slechts kennis worden genomen overeenkomstig de bepalingen van dit hoofdstuk.

Ingevolge artikel 47, eerste lid, deelt onze minister een ieder op diens aanvraag zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen drie maanden mede of en, zo ja, welke hem betreffende persoonsgegevens door of ten behoeve van een dienst zijn verwerkt.

Ingevolge artikel 50, eerste lid, is artikel 47 van overeenkomstige toepassing op een aanvraag met betrekking tot persoonsgegevens die zijn verwerkt door of ten behoeve van een dienst ten aanzien van een overleden echtgenoot, geregistreerd partner, kind of ouder van de aanvrager.

Ingevolge het derde lid wordt de aanvraag niet ontvankelijk verklaard in de gevallen dat blijkt dat de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, betrekking heeft op gegevens van een persoon die nog niet is overleden of op gegevens van een overleden persoon die niet de hoedanigheid van echtgenoot, geregistreerd partner, kind of ouder van de aanvrager heeft.

Ingevolge artikel 51, eerste lid, deelt de minister een ieder op diens aanvraag zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen drie maanden, mede of kennis kan worden genomen van andere dan persoonsgegevens, betreffende de in de aanvraag vermelde bestuurlijke aangelegenheid.

Ingevolge het tweede lid stelt de minister, voor zover een aanvraag, als bedoeld in het eerste lid, wordt ingewilligd, de aanvrager zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier weken na bekendmaking van zijn besluit, in kennis van de betreffende gegevens.

Ingevolge artikel 55, eerste lid, aanhef en onder b, wordt een aanvraag, als bedoeld in artikel 51, afgewezen, voor zover verstrekking van de gegevens waarop de aanvraag betrekking heeft de nationale veiligheid zou kunnen schaden.

2. Bij het besluit van 15 mei 2012 heeft de minister [appellant] een inzagedossier van 124 pagina’s toegezonden. Hij heeft daarbij te kennen gegeven dat persoonsgegevens van derden, op grond van artikel 45 van de Wiv, en namen van bronnen en nog actuele werkwijzen, op grond van artikel 55, eerste lid, aanhef en onder b, van die wet, niet worden verstrekt. Bij het besluit van 6 juli 2012 heeft de minister dat besluit gehandhaafd.

3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de minister in dit geval ten onrechte de Wiv van toepassing heeft geacht, voor zover in de door hem verzochte stukken persoonsgegevens van derden zijn opgenomen. Hij voert hiertoe aan dat de Wiv slechts van toepassing is op gegevens die door of ten behoeve van een dienst zijn verwerkt. Namen die worden gebruikt ter illustratie, zoals die van een in 1919 in Berlijn vermoorde communiste, kunnen volgens [appellant] niet worden aangemerkt als namen die door of ten behoeve van een dienst zijn verwerkt. Indien echter moet worden geoordeeld dat de rechtbank met juistheid heeft overwogen dat de minister terecht de Wiv op die persoonsgegevens van toepassing heeft geacht, heeft zij volgens [appellant] miskend dat de minister de kennisneming van die gegevens ten onrechte heeft geweigerd. Hij voert hiertoe aan dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat de Wiv niet voorziet in de mogelijkheid om kennis te nemen van persoonsgegevens van derden, anders dan naaste familieleden die overleden zijn, maar dat voor persoonsgegevens van zeer bekend veronderstelde personen een uitzondering geldt. De rechtbank heeft in dit kader miskend dat veel van de weggelakte gegevens namen zijn van dergelijke personen. [appellant] verwijst hierbij onder meer naar de weggelakte namen van oud-leiders van het Afrikaans Nationaal Congres en een president van Zuid-Afrika. De rechtbank overweegt dat de context waarbinnen de betreffende naam wordt gebruikt, kan leiden tot het oordeel dat het persoonsgegeven toch dient te worden geweigerd, maar heeft niet gemotiveerd waarom een dergelijke situatie zich in dit geval voordoet. Het weigeren van in dit geval de namen van bekende personen, gebeurt volstrekt willekeurig, aldus [appellant].

3.1. Op een verzoek om kennisneming van gegevens die bij de AIVD berusten is uitsluitend de Wiv van toepassing. Ingevolge artikel 45 van de Wiv kan van de gegevens, verwerkt door of ten behoeve van een dienst, slechts kennis worden genomen overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk 4 van die wet. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder f, van de Wiv wordt onder het verwerken van gegevens onder meer het vastleggen, bewaren en gebruiken ervan verstaan. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht overwogen dat op het moment dat de AIVD een naam van een persoon opneemt in een van haar stukken, die naam reeds daarom een gegeven is dat door de AIVD wordt verwerkt. De rechtbank heeft derhalve terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat de minister, voor zover de aanvraag ziet op stukken waarin persoonsgegevens van derden zijn opgenomen, in dit geval ten onrechte artikel 45 van de Wiv van toepassing heeft geacht.

Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 21 december 2011 in zaak nr. 201102677/1/H3) is in de artikelen 47 en 50 van de Wiv aan een ieder het recht toegekend om kennis te nemen van hem betreffende persoonsgegevens, onderscheidenlijk persoonsgegevens van naaste familieleden die overleden zijn, doch is niet voorzien in een mogelijkheid om kennis te nemen van persoonsgegevens van derden. In artikel 51 van de Wiv wordt voorts aan een ieder het recht toegekend kennis te nemen van andere dan persoonsgegevens, betreffende de in de aanvraag vermelde bestuurlijke aangelegenheid. De minister heeft te kennen gegeven dat een uitzondering wordt gemaakt wanneer het zeer bekende personen betreft van wie de namen op andere wijze eenvoudig zouden kunnen worden achterhaald, maar dat de weigering bepaalde namen te verstrekken in dit geval op juiste wijze is toegepast. Nu de Wiv evenwel geen grondslag biedt voor het oordeel dat de minister de persoonsgegevens van zeer bekende personen dient te verstrekken, indien uit de context van de wel ter kennisneming verstrekte gegevens reeds blijkt op welke persoon de gegevens zien, heeft de rechtbank terecht overwogen dat het enkele feit dat een naam van een zeer bekende persoon om wat voor reden dan ook is weggelakt, niet leidt tot het oordeel dat de minister de bepalingen van de Wiv onjuist heeft toegepast.

Het betoog faalt.

4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. B.P. Vermeulen en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Veenboer, ambtenaar van staat.

w.g. Slump w.g. Veenboer
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 30 juli 2014

730.