Uitspraak 201310285/1/A3


Volledige tekst

201310285/1/A3.
Datum uitspraak: 30 juli 2014

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de burgemeester van Maastricht,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 3 oktober 2013 in zaak nr. 12/2275 in het geding tussen:

[wederpartij], wonend te Maastricht,

en

de burgemeester.

Procesverloop

Bij besluit van 11 oktober 2012 heeft de burgemeester [wederpartij] op straffe van bestuursdwang gelast de woning aan de [locatie] te Maastricht van 16 oktober 2012 tot 16 januari 2013 voor drie maanden te sluiten.

Bij besluit van 20 december 2012 heeft de burgemeester het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 3 oktober 2013 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, dat van 11 oktober 2012 herroepen en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de burgemeester hoger beroep ingesteld.

[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 juni 2014, waar de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. J. de Caluwe-Peters, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.

Ter uitvoering van de in deze bepaling neergelegde bevoegdheid heeft de burgemeester het Damoclesbeleid Lokalen en woningen (hierna: het beleid) vastgesteld. Dit beleid is laatstelijk gewijzigd op 3 mei 2012.

Volgens artikel 12 van het beleid wordt, indien sprake is van het verkopen, afleveren of verstrekken dan wel daartoe aanwezig zijn van verdovende middelen bij softdrugs de woning gesloten voor drie maanden en bij harddrugs voor zes maanden.

2. De burgemeester heeft de last opgelegd omdat in de woning een hennepplantage bestaande uit 191 planten is aangetroffen. Er waren geen bijzondere omstandigheden die zouden nopen tot afwijking van het beleid.

De burgemeester heeft de last in bezwaar gehandhaafd.

3. De rechtbank heeft onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 28 november 2012 in zaak nr. 201111870/1/A3 overwogen dat het beleid dat bij het aantreffen van een handelshoeveelheid softdrugs zonder meer een last wordt opgelegd die strekt tot sluiting van een woning onredelijk is. De rechtbank heeft het in beroep bestreden besluit vernietigd, omdat dat is genomen met toepassing van voormeld beleid. Nu het gebrek niet bij een heroverweging kan worden hersteld, heeft de rechtbank zelf voorziend het besluit van 11 oktober 2012 herroepen.

4. De burgemeester betoogt dat de rechtbank, door aldus te overwegen, heeft miskend dat in artikel 13b van de Opiumwet geen onderscheid wordt gemaakt tussen harddrugs en softdrugs. De bevoegdheid om een last tot sluiting van een woning op te leggen bestaat dan ook bij het aantreffen van zowel harddrugs als softdrugs. Voorts is de situatie in Maastricht bijzonder, omdat Maastricht een grensgemeente is, er veel coffeeshops in de stad zijn die een aanzuigende werking hebben op handelaren in verdovende middelen en er veel illegale verkooppunten zijn die een impact hebben op de omgeving. In dit verband heeft de burgemeester ook gewezen op de invoering in de gemeente van het ingezetenencriterium. In het licht van al die omstandigheden en mede gelet op de hoeveelheid aangetroffen planten, kon niet worden volstaan met een waarschuwing.

4.1. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, volgt uit de uitspraak van de Afdeling in zaak nr. 201111870/1/A3 niet dat een beleid, waarbij direct tot sluiting van een woning wordt overgegaan bij het aantreffen van een hoeveelheid softdrugs die groter is dan een gebruikershoeveelheid, in het algemeen onredelijk is. In die zaak ging het om sluiting van een woning na het aantreffen van zowel harddrugs als softdrugs, waarbij de gedoogde gebruikershoeveelheid werd overschreden. Beleid waarbij in geval van het aantreffen van een hoeveelheid harddrugs die de gebruikershoeveelheid overschrijdt direct wordt overgegaan tot sluiting van een woning, werd bij die uitspraak niet onredelijk geacht.

4.2. De burgemeester kon in redelijkheid het beleid voeren dat hij een woning in beginsel sluit wanneer meer dan een gebruikershoeveelheid softdrugs in een woning wordt aangetroffen.

In artikel 13b van de Opiumwet wordt geen onderscheid gemaakt tussen harddrugs en softdrugs. In de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 13b (Kamerstukken II 2005/06, 30 515, nr. 3, blz. 8, en Kamerstukken II 2006/07, 30 515, nr. 6, blz. 1 en 2) is in algemene zin vermeld dat bij een eerste overtreding nog niet tot sluiting van de woning dient te worden overgegaan, maar moet worden volstaan met een waarschuwing of soortgelijke maatregel, doch dat dit moet worden beschouwd als een uitgangspunt waarvan in ernstige gevallen mag worden afgeweken. In dit verband is van belang dat Maastricht een grensgemeente is met veel coffeeshops, hetgeen een aanzuigende werking heeft op gebruikers die buiten Nederland wonen. Bovendien is in de gemeente het ingezetenencriterium ingevoerd, volgens welke alleen ingezetenen van Nederland van achttien jaar of ouder tot een coffeeshop mogen worden toegelaten, hetgeen noopt tot adequaat optreden tegen illegaal aanbod. Ten slotte is van belang dat de burgemeester, zoals hij ter zitting van de Afdeling heeft gesteld, bij de toepassing van het beleid bij het aantreffen van een geringe overschrijding van de gebruikershoeveelheid softdrugs beoordeelt of die drugs in de gegeven omstandigheden niettemin kunnen worden beschouwd als bestemd voor eigen gebruik. Indien dit laatste het geval is, wordt niet direct tot sluiting overgegaan, ondanks de overschrijding van de gedoogde hoeveelheid.

Het betoog slaagt.

5. Gelet op het voorgaande, behoeft hetgeen de burgemeester voor het overige heeft aangevoerd geen bespreking meer.

6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak komt voor vernietiging in aanmerking.

Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [wederpartij] tegen het besluit van 20 december 2012 bespreken, voor zover dit nog bespreking behoeft.

7. [wederpartij] betoogt dat de burgemeester niet tot sluiting mocht overgaan, omdat hij een deel van zijn huurwoning waarin de hennepplanten zijn aangetroffen beschikbaar heeft gesteld aan derden en hij over dat deel niet kon beschikken. Het deel dat hij verhuurde had een aparte ingang. Verder was hij niet op de hoogte van het bestaan van de hennepplantage, heeft hij er geen toestemming voor gegeven en was hij niet betrokken bij het beheer van de plantage. Voorts diende zijn belang zwaarder te wegen dan het algemeen belang. Ook is de cumulatie van alle getroffen maatregelen buitenproportioneel en kon worden volstaan met minder ingrijpende maatregelen. Derhalve waren er bijzondere omstandigheden die noopten tot afwijken van het beleid.

7.1. De burgemeester heeft zich in het in beroep bestreden besluit terecht op het standpunt gesteld dat [wederpartij] bij de gemeente noch bij de politie kenbaar heeft gemaakt dat hij een deel van zijn woning aan derden heeft verhuurd en dat hij evenmin bewijzen hiervan heeft overgelegd. Dit heeft [wederpartij] in beroep en in verweer in hoger beroep evenmin gedaan. Met de burgemeester is de Afdeling van oordeel dat [wederpartij] zijn stellingen hieromtrent niet aannemelijk heeft gemaakt.

Dat wegens het aantreffen van hennepplanten ook strafrechtelijke maatregelen zijn genomen, leidt niet tot het oordeel dat de burgemeester [wederpartij] ten onrechte heeft gelast zijn woning te sluiten. De sluiting van de woning is een bestuursrechtelijke maatregel die een ander doel dient dan strafrechtelijke maatregelen.

De burgemeester mocht zich voorts op het standpunt stellen dat [wederpartij] niet aannemelijk heeft gemaakt dat er bijzondere omstandigheden waren die noopten tot afwijken van het beleid. [wederpartij] heeft niet met enig bewijs toegelicht waaruit zijn gestelde psychosociale en lichamelijke beperkingen bestaan en waarom de burgemeester wegens die beperkingen had moeten afzien van het opleggen van de last.

[wederpartij] heeft voorts niet toegelicht waarom zijn belang zwaarder diende te wegen dan het algemeen belang, zodat aan dat betoog voorbij wordt gegaan.

Het betoog faalt.

8. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van de burgemeester van 11 oktober 2012 alsnog ongegrond verklaren.

9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Limburg van 3 oktober 2013 in zaak nr. 12/2275;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. C.M. Wissels, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Reuveny, ambtenaar van staat.

w.g. Vlasblom w.g. Reuveny
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 30 juli 2014

622.