Uitspraak 201307174/1/A1


Volledige tekst

201307174/1/A1.
Datum uitspraak: 23 juli 2014

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op de hoger beroepen van:

1. het college van burgemeester en wethouders van Bergen,
Noord-Holland,
2. Beach Snacks, [appellant sub 2 A] en [appellant sub 2 B], allen gevestigd onderscheidenlijk wonend te Egmond aan Zee,

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 11 juli 2013 in zaken nrs. 12/2254 en 12/2594 in het geding tussen:

Beach Snacks, [appellant sub 2 A] en [appellant sub 2 B],

en

het college.

Procesverloop

Bij besluit van 3 april 2012 heeft het college aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid IJssalon Mira Mare B.V. (hierna: Mira Mare) omgevingsvergunning verleend voor het dichtzetten van een terrasoverkapping op het perceel Voorstraat 149 te Egmond aan Zee (hierna: het perceel).

Bij besluit van 10 april 2012 heeft het college het verzoek om handhaving van Beach Snacks, [appellant sub 2 A] en [appellant sub 2 B] tegen het dichtzetten van de overkapping afgewezen.

Bij besluit van 31 juli 2012 heeft het college de door Beach Snacks, [appellant sub 2 A] en [appellant sub 2 B] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard en voormelde besluiten onder aanvulling van de motivering in stand gelaten.

Bij uitspraak van 11 juli 2013 heeft de rechtbank het door Beach Snacks, [appellant sub 2 A] en [appellant sub 2 B] ingestelde beroep, voor zover gericht tegen het verlenen van de omgevingsvergunning gegrond verklaard, het besluit van 31 juli 2012 vernietigd voor zover het ziet op de verleende omgevingsvergunning, het besluit van 3 april 2012 herroepen, het college opgedragen de omgevingsvergunning van rechtswege alsnog binnen een week na verzending van deze uitspraak bekend te maken en daarvan mededeling te doen, het beroep van Beach Snacks en [appellant sub 2 A] voor zover gericht tegen het afwijzen van het handhavingsverzoek ongegrond verklaard en het beroep van [appellant sub 2 B] voor zover gericht tegen het afwijzen van het handhavingsverzoek niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben het college en Beach Snacks, [appellant sub 2 A] en [appellant sub 2 B] hoger beroep ingesteld.

Bij besluit van 21 januari 2014 heeft het college de door Beach Snacks, [appellant sub 2 A] en [appellant sub 2 B] gemaakte bezwaren gegrond verklaard, het besluit van 31 juli 2012 ingetrokken en het besluit van 3 april 2012 aangevuld met een toestemming voor het afwijken van het bestemmingsplan op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2º, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo), gelezen in verbinding met artikel 4, eerste lid, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor) ten behoeve van het dichtzetten van de overkapping op het perceel.

Beach Snacks, [appellant sub 2 A] en [appellant sub 2 B] hebben te kennen gegeven zich niet te kunnen verenigen met het besluit van 21 januari 2014.

Het college heeft daarop een schriftelijke reactie gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 april 2014, waar het college, vertegenwoordigd door mr. R. Visser, werkzaam bij de gemeente, en Beach Snacks, [appellant sub 2 A] en [appellant sub 2 B], vertegenwoordigd door [appellant sub 2 A], bijgestaan door mr. E.D.M. Knegt, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Mira Mare, vertegenwoordigd door A.M.G Alecci, bijgestaan door mr. I.C. Holtkamp, gehoord.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:51d van de Awb kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.

2. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo), is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:

a. het bouwen van een bouwwerk,

c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.

Ingevolge artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c, wordt, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, de omgevingsvergunning geweigerd indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan.

Ingevolge het tweede lid wordt in gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.

Ingevolge artikel 2.12 kan, indien de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts worden verleend:

a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan:

1˚ met toepassing van de in het bestemmingsplan opgenomen regels inzake afwijking,

2˚ in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of

3˚ indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.

Ingevolge artikel 3.7, eerste lid, is de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing op de voorbereiding van besluiten, tenzij de uitgebreide voorbereidingsprocedure daarop van toepassing is.

Ingevolge artikel 3.9, eerste lid, beslist het bevoegd gezag op de aanvraag om een omgevingsvergunning binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

Ingevolge het tweede lid kan het bevoegd gezag de in het eerste lid bedoelde termijn eenmaal met ten hoogste zes weken verlengen.

Ingevolge het derde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Awb, met uitzondering van de artikelen 4:20b, derde lid, en 4:20f, van toepassing op de voorbereiding van de beslissing op de aanvraag.

Ingevolge artikel 2.7 van het Besluit omgevingsrecht, worden als categorieën gevallen als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet aangewezen de categorieën gevallen in artikel 4 van bijlage II.

Ingevolge artikel 4, aanhef en eerste lid, van bijlage II bij het Bor komt voor verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2º, van de wet van het bestemmingsplan wordt afgeweken in aanmerking:

1. een bijbehorend bouwwerk:

a. binnen de bebouwde kom, (…).

Ingevolge artikel 4:20b, eerste lid, van de Awb is, indien niet tijdig op de aanvraag tot het geven van een beschikking is beslist, de gevraagde beschikking van rechtswege gegeven.

3. Mira Mare exploiteert een ijssalon op het perceel en het bouwplan betreft het aan de voorzijde dichtzetten van een reeds bestaande terrasoverkapping.

Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Egmond aan Zee Centrum en Boulevard" rust op het perceel de bestemming "Centrum" met de nadere aanduiding "horeca". Een deel van de terrasoverkapping is echter gesitueerd op gronden met de bestemming "Verkeer-Verblijfsgebied". Omdat ingevolge artikel 17, tweede lid, aanhef en onder a, van de planregels op de als zodanig aangewezen gronden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en dakoverstekken mogen worden gebouwd, is het bouwplan in strijd met het bestemmingsplan.

4. Mira Mare heeft op 24 januari 2012 een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend voor het bouwplan. Vaststaat dat de in paragraaf 3.2 van de Wabo opgenomen reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing is op de voorbereiding van het besluit op deze aanvraag, zodat het college binnen acht weken op de aanvraag diende te beslissen. De rechtbank heeft overwogen dat het college niet tijdig op de aanvraag heeft beslist, zodat gelet op artikel 3.9, derde lid, van de Wabo, gelezen in samenhang met artikel 4:20b, eerste lid, van de Awb, de omgevingsvergunning van rechtswege is gegeven. De rechtbank heeft voorts overwogen dat het college op 3 april 2012 niet meer bevoegd was op de aanvraag te beslissen en het deze verleende omgevingsvergunning in bezwaar had moeten herroepen.

5. Het college en Beach Snacks, [appellant sub 2 A] en [appellant sub 2 B] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat van rechtswege een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen is gegeven. Hiertoe heeft het college aangevoerd dat het ter zitting van de rechtbank abusievelijk heeft verklaard dat de beslistermijn niet is verdaagd, waardoor de rechtbank tot een onjuist oordeel is gekomen. Het college heeft in dit kader toegelicht dat de beslistermijn is opgeschort, omdat het Mira Mare bij brief van 28 februari 2012 heeft verzocht de aanvraag om omgevingsvergunning aan te vullen en dat, nu Mira Mare dit op 23 maart 2012 heeft gedaan, de beslistermijn op 3 april 2012 nog niet was verstreken. Weliswaar is volgens het college wel van rechtswege een omgevingsvergunning verleend voor de activiteit bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo, nu de omgevingsvergunning van 3 april 2012 ten onrechte uitsluitend ziet op de activiteit bouwen, maar het college stelt zich op het standpunt dat deze van rechtswege verleende omgevingsvergunning in stand kan blijven, nu het college deze in het besluit op bezwaar alsnog heeft voorzien van een motivering.

5.1. Uit de door het college eerst in hoger beroep overgelegde stukken blijkt dat de termijn voor het beslissen op de aanvraag is opgeschort van 29 februari 2012 tot 23 maart 2012. Vaststaat daarmee dat de beslistermijn nog niet was verstreken op 3 april 2012, zodat geen omgevingsvergunning van rechtswege voor de activiteit bouwen als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo is verleend.

Evenmin is omgevingsvergunning van rechtswege voor het gebruiken van het perceel in strijd met het bestemmingsplan verleend. Het college heeft bij het besluit van 3 april 2012 tijdig beslist op de aanvraag om omgevingsvergunning, zij het dat het daarbij ten onrechte de activiteit bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo buiten beschouwing heeft gelaten. Aldus heeft het uitsluitend omgevingsvergunning verleend voor de activiteit bouwen als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo. Dit betekent dat de strijdigheid van het bouwplan met het bestemmingsplan niet is opgeheven en de in het besluit op bezwaar van 31 juli 2012 alsnog gegeven motivering zich niet uitstrekt tot de activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo. De rechtbank heeft het besluit van 31 juli 2012 voor zover het ziet op de verleende omgevingsvergunning derhalve, zij het op andere gronden, terecht vernietigd. Geen grond bestond echter voor herroeping van het besluit van 3 april 2012 en de opdracht aan het college om de omgevingsvergunning van rechtswege bekend te maken en daarvan mededeling te doen. Het college was immers, anders dan de rechtbank heeft overwogen, nog wel bevoegd het besluit van 3 april 2012 te nemen.

De betogen slagen.

6. De rechtbank heeft het beroep van [appellant sub 2 B] niet-ontvankelijk verklaard, voor zover gericht tegen het afwijzen van het verzoek om handhaving, om reden dat zij geen bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 21 mei 2012 (lees: 10 april 2012) inzake de afwijzing van dat verzoek.

Nu tegen dit oordeel van de rechtbank in hoger beroep niet wordt opgekomen, kan [appellant sub 2 B] evenmin worden ontvangen in haar hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de aangevallen uitspraak, voor zover die betrekking heeft op het handhavingsbesluit. Haar hoger beroep zal daarom in zoverre niet ontvankelijk worden verklaard.

7. Nu uit hetgeen hiervoor onder 5.1 is overwogen, volgt dat geen omgevingsvergunning van rechtswege is verleend, slaagt eveneens het betoog van Beach Snacks en [appellant sub 2 A] dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college niet meer bevoegd was handhavend op te treden tegen de terrasoverkapping, omdat vergunning van rechtswege was ontstaan. Reeds omdat met de verleende omgevingsvergunning de strijdigheid van het bouwplan met het bestemmingsplan niet is opgeheven, heeft het college zich in het besluit op bezwaar ten onrechte op het standpunt gesteld dat de terrasoverkapping is gelegaliseerd en derhalve geen sprake meer is van een overtreding waartegen handhavend kan worden opgetreden. Het besluit op bezwaar van 31 juli 2012 dient derhalve ook voor zover het ziet op de afwijzing van het handhavingsverzoek te worden vernietigd.

8. Gelet op het voorgaande, zal de Afdeling in de einduitspraak het hoger beroep van [appellant sub 2 B], voor zover gericht tegen de aangevallen uitspraak, voor zover die betrekking heeft op het handhavingsbesluit, niet-ontvankelijk verklaren.

De hoger beroepen van het college en Beach Snacks, [appellant sub 2 A] en [appellant sub 2 B], voor zover gericht tegen de aangevallen uitspraak voor zover die betrekking heeft op de verleende omgevingsvergunning, zullen in de einduitspraak gegrond worden verklaard.

De aangevallen uitspraak zal worden vernietigd, voor zover daarbij het besluit van 3 april 2012 is herroepen, het college is opgedragen de omgevingsvergunning van rechtswege binnen een week na verzending van de uitspraak bekend te maken en daarvan mededeling te doen en voor zover daarbij het beroep van Beach Snacks en [appellant sub 2 A] tegen de in het besluit van 31 juli 2012 in stand gelaten afwijzing van het handhavingsverzoek ongegrond is verklaard.

Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling in de einduitspraak het beroep van Beach Snacks en [appellant sub 2 A] tegen het besluit van 31 juli 2012, voor zover dat ziet op de afwijzing van het handhavingsverzoek, alsnog gegrond verklaren en dat besluit in zoverre vernietigen wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb.

De aangevallen uitspraak zal voor het overige, met verbetering van de gronden waarop deze rust, in de einduitspraak worden bevestigd.

9. Het college heeft bij besluit van 21 januari 2014 het door Beach Snacks, [appellant sub 2 A] en [appellant sub 2 B] gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 31 juli 2012 ingetrokken en het besluit van 3 april 2012 aangevuld met een toestemming voor het afwijken van het bestemmingsplan op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2º van de Wabo, gelezen in verbinding met artikel 4, eerste lid, van bijlage II van het Bor ten behoeve van het dichtzetten van de overkapping op het perceel.

Gelet op artikel 6:24 van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, van die wet, wordt dit besluit geacht eveneens onderwerp te zijn van dit geding. Dat wil zeggen dat van de zijde van Beach Snacks, [appellant sub 2 A] en [appellant sub 2 B] van rechtswege beroep tegen dit besluit is ontstaan, nu daarbij aan hun bezwaren niet is tegemoetgekomen.

10. Beach Snacks, [appellant sub 2 A] en [appellant sub 2 B] betogen dat het college bij afweging van alle betrokken belangen niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten om voor het bouwplan omgevingsvergunning te verlenen. Hiertoe hebben zij aangevoerd dat de overkapping ongeveer 1,60 m binnen de bestemming Verkeer-Verblijfsgebied valt en het college in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel heeft gehandeld door toestemming te verlenen voor deze afwijking van het zeer recent vastgestelde bestemmingsplan.

Voorts hebben zij gesteld dat het bouwplan niet voldoet aan het beleid met betrekking tot het hebben van terrassen (hierna: het terrassenbeleid) in de gemeente, waarin volgens hen onveranderd is bepaald dat terrasoverkappingen een open voorzijde dienen te hebben. Zij hebben verder aangevoerd dat zij door realisering van het bouwplan groot concurrentienadeel ondervinden bij de exploitatie van hun naastgelegen bedrijf vanwege het voordeel dat Mira Mare heeft door het extra verkoopvloeroppervlak. Beach Snacks, [appellant sub 2 A] en [appellant sub 2 B] hebben verder aangevoerd dat zij door realisering van het bouwplan worden geconfronteerd met een verlies aan uitzicht.

10.1. Het betoog dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen afwijken van het bestemmingsplan omdat dit recent, te weten op 15 mei 2012, door de gemeenteraad is vastgesteld, slaagt niet. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak 2 februari 2011, zaak nr. 201004810/1/H1) kan de inhoud van het bestemmingsplan, noch de omstandigheid dat het een recent bestemmingsplan betreft, afdoen aan de aan het college toekomende bevoegdheid van dat bestemmingsplan af te wijken. Het bouwplan voldoet aan de voorwaarden als vermeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2º van de Wabo, gelezen in verbinding met artikel 4 van bijlage II van het Bor, en het college was dan ook bevoegd om met toepassing van die bepalingen van het bestemmingsplan af te wijken. Dat het college van deze bevoegdheid gebruik heeft gemaakt, maakt dan ook, anders dan Beachsnacks, [appellant sub 2 A] en [appellant sub 2 B] stellen, op zichzelf niet dat het afwijken van het bestemmingsplan in strijd is met de rechtszekerheid.

Ook de gestelde omstandigheid dat Beachsnacks, [appellant sub 2 A] en [appellant sub 2 B] een aanzienlijk concurrentienadeel ondervinden als gevolg van het verlenen van de omgevingsvergunning, leidt niet tot het oordeel dat deze in redelijkheid niet mocht worden verleend. Daarbij is van belang dat concurrentieverhoudingen bij een planologische belangenafweging in beginsel geen in aanmerking te nemen belang vormen, tenzij zich een duurzame ontwrichting van het voorzieningenpatroon zal voordoen die niet door dwingende redenen wordt gerechtvaardigd. Daarvan is in dit geval niet gebleken. Het bouwplan heeft verder geen invloed op het uitzicht van [appellant sub 2 A] en [appellant sub 2 B] vanuit het naastgelegen pand, nu het uitsluitend ziet op het dichtzetten van de reeds bestaande overkapping en geen gevolgen heeft voor de hoogte of het oppervlak ervan.

Beachsnacks, [appellant sub 2 A] en [appellant sub 2 B] betogen echter terecht dat in het besluit van 21 januari 2014 onvoldoende inzichtelijk is gemaakt hoe het besluit tot het verlenen van de omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan voor het dichtzetten van het terras, zich verhoudt tot het geldende terrassenbeleid in de gemeente Bergen. Dit beleid, dat blijkens het verweerschrift van het college in beroep, in het verleden was neergelegd in de Structuurvisie Egmond aan Zee, alsmede in in mei 1992 met de ondernemers in de Voorstraat gemaakte schriftelijke afspraken, staat, zoals ter zitting door het college is erkend, nog altijd geen dichte terrasoverkappingen toe. Daarnaast heeft het college zich op basis van dit beleid in een eerdere procedure, die heeft geleid tot de uitspraak van de Afdeling van 1 september 2004 (zaak nr. 200401019/1), op het standpunt gesteld dat het verlenen van vrijstelling voor de onderhavige gesloten overkapping niet mogelijk was, omdat volgens dat beleid de overkapping demontabel en aan de voorzijde open moest zijn.

Niet gebleken is welke redenen het college thans tot het standpunt hebben geleid dat het geldende beleid niet meer in de weg staat aan het verlenen van de omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan voor het dichtzetten van de terrasoverkapping. De motivering dat, zoals het college ter zitting heeft verklaard, het college het bouwplan van weinig ruimtelijke relevantie acht en daarom toestemming voor het afwijken van het bestemmingsplan kan worden verleend, is daartoe zonder nadere onderbouwing in ieder geval onvoldoende draagkrachtig, nu dit standpunt, indien toepassing ervan navolging zou vinden, aan het beleid te zeer afbreuk kan doen.

Het betoog slaagt.

11. Gelet op hetgeen is overwogen onder 10.1 komt het besluit van 21 januari 2014 wegens strijd met artikel 7:12 van de Awb voor vernietiging in aanmerking. De door Beachsnacks, [appellant sub 2 A] en [appellant sub 2 B] in beroep aangevoerde grond is in zoverre terecht voorgedragen en leidt tot de hierna vermelde opdracht aan het college.

12. De Afdeling ziet in het belang van een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding het college op de voet van artikel 8:51d van de Awb op te dragen het in overweging 10.1 geconstateerde gebrek in het besluit van 21 januari 2014 binnen acht weken te herstellen.

Het college heeft hiertoe, uiteraard afgezien van de mogelijkheid dat de betrokken partijen in der minne tot een oplossing komen, de mogelijkheid een nieuw besluit ter zake van de omgevingsvergunning met betrekking tot het afwijken van het bestemmingsplan "Egmond aan Zee Centrum en Boulevard" te nemen, waarbij het dient te beoordelen of het, gelet op het geldende terrassenbeleid in de gemeente Bergen, voor die afwijking een omgevingsvergunning wenst te verlenen, of daarvan alsnog gelet op dat beleid wenst af te zien. Het te nemen besluit dient toereikend te worden gemotiveerd op basis van ruimtelijk relevante argumenten. Het besluit dient op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te worden gemaakt, alsmede binnen acht weken aan de Afdeling te worden toegezonden.

Tevens kan het college aan de opdracht het gebrek in het besluit van 21 januari 2014 te herstellen voldoen, door, indien het college de in dat besluit verleende toestemming om af te wijken van het bestemmingsplan wenst te handhaven, dat besluit, in het licht van het voorgaande, alsnog van een toereikende motivering te voorzien.

Derhalve dient het college aan de motivering van het besluit van 21 januari 2014 een gemotiveerd standpunt toe te voegen, dan wel in plaats daarvan een ander besluit te nemen.

Nu de Afdeling, zoals volgt uit rechtsoverweging 7 hiervoor, aanleiding ziet om, doende hetgeen de rechtbank had behoren te doen, het besluit op bezwaar van 31 juli 2012 te vernietigen, ook voor zover dat ziet op de afwijzing van het verzoek om handhaving, wordt het college hierbij tevens opgedragen om ter zake van het verzoek om handhaving, eveneens binnen acht weken, een nieuw besluit op het bezwaar te nemen. Daarbij dient het college in aanmerking te nemen hetgeen het omtrent de omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan, zal besluiten.

13. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

draagt het college van burgemeester en wethouders van Bergen op om binnen acht weken na de verzending van deze tussenuitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen:

1. het besluit van 21 januari 2014 te herstellen op een wijze als vermeld in rechtsoverweging 12;

2. het herstelde dan wel vervangende besluit op de voorgeschreven wijze bekend te maken en aan de Afdeling toe te zenden;

3. ten aanzien van het verzoek om handhaving van Beachsnacks, [appellant sub 2 A] en [appellant sub 2 B] een nieuw besluit op het bezwaar te nemen, zoals vermeld in rechtsoverweging 12;

4. dat besluit op de voorgeschreven wijze bekend te maken en aan de Afdeling toe te zenden.

Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. W. Sorgdrager en mr. R. Uylenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. D.L. Bolleboom, ambtenaar van staat.

w.g. Polak w.g. Bolleboom
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2014

641.