Uitspraak 201402008/2/R3


Volledige tekst

201402008/2/R3.
Datum uitspraak: 7 juli 2014

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)) in het geding tussen onder meer:

1. de naamloze vennootschap N.V. Rotterdam-Rijn Pijpleiding Maatschappij, gevestigd te Rotterdam,
2. het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: het college),
3. [verzoeker sub 3], wonend te Liessel, gemeente Deurne,

en

de raad van de gemeente Deurne,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 28 januari 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Tweede herziening bestemmingsplan Buitengebied" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben onder meer N.V. Rotterdam-Rijn Pijpleiding Maatschappij, het college en [verzoeker sub 3] beroep ingesteld.
N.V. Rotterdam-Rijn Pijpleiding Maatschappij, het college en [verzoeker sub 3] hebben de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 24 juni 2014, waar N.V. Rotterdam-Rijn Pijpleiding Maatschappij, vertegenwoordigd door W. ter Meer, het college, vertegenwoordigd door J.D.F. Verboom, [verzoeker sub 3], bijgestaan door mr. F.K. van den Akker, advocaat te Eindhoven, en de raad, vertegenwoordigd door mr. F.P.G. Ricken-Cleven, mr. C.G.M. Claessens en mr. M. Jochem, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting [belanghebbende A], bijgestaan door mr. P.J.G. Goumans, advocaat te Helmond, [belanghebbende B], vertegenwoordigd door mr. P.J.G. Goumans, advocaat te Helmond, en [belanghebbende C], vertegenwoordigd door ing. F.G. Hendrikx, als partijen gehoord.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

Het verzoek van N.V. Rotterdam-Rijn Pijpleiding Maatschappij

2. Het verzoek van N.V. Rotterdam-Rijn Pijpleiding Maatschappij heeft betrekking op een bestaande buisleiding voor het transport van olie en olieproducten ter plaatse van de gronden tussen de Trienenbergweg en de Nachtegaalweg te Deurne. Zij betoogt dat het plan in strijd met het Besluit externe veiligheid buisleidingen (hierna: Bevb) niet voorziet in een passende bestemming voor de buisleiding en evenmin in een belemmeringenstrook aan weerszijden daarvan.

2.1. Ingevolge artikel 14, eerste lid, van het Bevb geeft een bestemmingsplan de ligging weer van de in het plangebied aanwezige buisleidingen alsmede de daarbij behorende belemmeringenstrook ten behoeve van het onderhoud van de buisleiding. De belemmeringenstrook bedraagt ten minste vijf meter aan weerszijden van een buisleiding, gemeten vanuit het hart van de buisleiding.

2.2. Ter plaatse van de gronden tussen de Trienenbergweg en de Nachtelgaalweg waar de buisleiding zich bevindt, is de bestemming "Agrarisch - 2" toegekend.

Ingevolge artikel 4, lid 4.1, onder 4.1.1, aanhef en eerste lid, zijn de voor "Agrarisch - 2" aangewezen gronden onder meer bestemd voor glastuinbouwbedrijven met bijbehorende bedrijfsbebouwing en teeltondersteunende voorzieningen.

2.3. Zoals de raad ter zitting heeft toegelicht, wenst het gemeentebestuur op de betreffende gronden een glastuinbouwgebied te realiseren. Daarvoor is het wenselijk om de bestaande buisleiding, die de gronden diagonaal doorsnijdt, te verleggen. Met het oog hierop heeft de raad in het voorliggende plan reeds het nieuwe tracé van de buisleiding opgenomen en niet voorzien in een bestemmingsregeling voor de bestaande leiding. Zodra een gegadigde voor de betreffende gronden zich heeft gemeld en die gegadigde bereid is om de kosten van het verleggen van de buisleiding te dragen, zal de buisleiding worden verlegd, aldus de raad.

2.4. Niet in geschil is dat de bestaande buisleiding onder de werking van het Bevb valt. Dat de buisleiding in de toekomst zal worden verlegd, laat onverlet dat de raad op grond van artikel 14, eerste lid, van het Bevb verplicht is om in het bestemmingsplan te voorzien in een belemmeringenstrook en in een bestemming als zodanig voor de bestaande buisleiding. De voorzitter acht het plan daarom in zoverre in strijd met het Bevb. Gelet hierop bestaat aanleiding om het verzoek toe te wijzen en de voorlopige voorziening te treffen dat de dubbelbestemming "Leiding - Brandstof" geldt ter plaatse van de bestaande buisleiding ter hoogte van de Trienenbergweg en de Nachtegaalweg en dat de aanduiding "veiligheidszone - leiding" geldt voor een strook van vijf m aan weerszijden van de buisleiding, gemeten vanuit het hart van de buisleiding.

2.5. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.

Het verzoek van het college ten aanzien van het perceel [locatie 1]

3. Het college kan zich niet verenigen met de bestemming "Wonen" ter plaatse van het perceel [locatie 1] te Deurne, waarmee een nieuwe woning mogelijk wordt gemaakt. Het college voert aan dat het plan in zoverre in strijd is met artikel 11.1 van de Verordening ruimte 2012 (hierna: de Verordening). Voor zover de raad stelt dat de woning mogelijk wordt gemaakt op grond van de zogenoemde ruimte-voor-ruimte regeling, die is neergelegd in de artikelen 11.2 en 11.3 van de Verordening, gelezen in samenhang met de Beleidsregel ruimte-voor-ruimte 2006 (hierna: de Beleidsregel), voert het college aan dat niet is aangetoond dat aan de voorwaarden voor de toepassing van de Beleidsregel is voldaan.

4. Ingevolge artikel 11.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening stelt een bestemmingsplan dat is gelegen in de groenblauwe mantel of agrarisch gebied, met inbegrip van een landbouwontwikkelingsgebied of een vestigingsgebied glastuinbouw, regels ter voorkoming van nieuwbouw van één of meer woningen of solitaire recreatiewoningen.

Ingevolge artikel 11.2, eerste lid, kan, in afwijking van artikel 11.1, eerste lid, een bestemmingsplan dat is gelegen in een bebouwingsconcentratie binnen de groenblauwe mantel of agrarisch gebied, niet zijnde een landbouwontwikkelingsgebied of een vestigingsgebied glastuinbouw, voorzien in de nieuwbouw van één of meer woningen waarbij er geen sprake behoeft te zijn van het gebruik van een voormalige bedrijfswoning als burgerwoning, mits de toelichting daaromtrent een verantwoording bevat.

Ingevolge het tweede lid, blijkt uit de verantwoording bedoeld in het eerste lid dat:

(…);

b. is verzekerd dat is voldaan aan de op grond van artikel 11.3 gestelde nadere regels;

(…).

Ingevolge artikel 11.3, eerste lid, stelt het college van gedeputeerde staten nadere regels ten aanzien van bestemmingsplannen, als bedoeld in artikel 11.2, (…).

Ingevolge het tweede lid wordt, zolang nadere regels als bedoeld in het eerste lid nog niet zijn vastgesteld en in werking zijn getreden, de Beleidsregel ruimte-voor-ruimte 2006 aangemerkt als nadere regels als bedoeld in het eerste lid.

4.1. De raad heeft zich ter zitting in navolging van het college op het standpunt gesteld dat onvoldoende is aangetoond dat aan de voorwaarden van de Beleidsregel is voldaan wat betreft de vereiste milieuwinst. [belanghebbende C] heeft ter zitting het tegendeel niet aannemelijk gemaakt. Nu niet is gebleken dat aan alle voorwaarden van de Beleidsregel is voldaan, acht de voorzitter het toekennen van de bestemming "Wonen" met een bouwmogelijkheid voor een nieuwe woning aan het perceel [locatie 1] in strijd met artikel 11.1, eerste lid, van de Verordening. Gelet hierop bestaat aanleiding om het verzoek toe te wijzen.

Het verzoek van het college voor het overige en het verzoek van [verzoeker sub 3].

5. Ter zitting hebben het college en [verzoeker sub 3] vanwege onderlinge afspraken hun verzoek om voorlopige voorziening ingetrokken voor zover het betreft de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Wonen" ter plaatse van het perceel [locatie 2] te Liessel.

6. Het college en [verzoeker sub 3] kunnen zich niet verenigen met het plandeel met de bestemming "Wonen" ter plaatse van het perceel ten westen van het perceel [locatie 3] te Liessel. Zij betogen onder meer dat het perceel in de Ecologische hoofdstructuur (hierna: Ehs) ligt en dat het toekennen van een woonbestemming aan het voorheen als agrarisch bestemde perceel in strijd is met artikel 4.2, eerste lid, van de Verordening. Zij betwisten het standpunt van de raad dat uit de uitspraak van de Afdeling van 31 maart 2010, in zaak nr. 200807042/1/R1 volgt dat een woonbestemming moet worden toegekend aan de twee gebouwen die op het perceel staan en de gronden daaromheen.

[verzoeker sub 3] kan zich daarnaast niet verenigen met de aanduiding "veldschuur" ter plaatse van een bestaand gebouw op het deel van het perceel [locatie 3] waaraan de bestemming "Agrarisch - 3" is toegekend. Zij voert aan dat uit de uitspraak van de Afdeling van 31 maart 2010, zaak nr. 200807042/1/R1, volgt dat het gebouw in overeenstemming met de op 14 april 1966 verleende bouwvergunning voor een varkensstal moet worden bestemd. Zij wijst erop dat het bestaande gebouw geen varkensstal is, maar een loods met woonvoorzieningen. Ook betoogt zij dat de aanduiding "veldschuur" in strijd met artikel 4.2, eerste lid, van de Verordening aan het gebouw is toegekend.

6.1. In artikel 4.2, eerste lid, van de Verordening is bepaald dat een bestemmingsplan dat is gelegen in de ecologische hoofdstructuur:

a. strekt tot het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden;

b. regels stelt ter bescherming van de ecologische waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden en houdt daarbij rekening met de overige aanwezige waarden en kenmerken, waaronder de cultuurhistorische waarden en kenmerken.

Ingevolge het tweede lid bepaalt een bestemmingsplan in afwijking van het eerste lid, zolang de ecologische hoofdstructuur niet is gerealiseerd, dat de bestaande bebouwing en de bestaande planologische gebruiksactiviteit zijn toegelaten.

6.2. Op het deel van het perceel waaraan de bestemming "Wonen" is toegekend, staat een stal en een kippenhok, die volgens [verzoeker sub 3] is vervallen tot een ruïne. Niet in geschil is dat het voorheen geldende bestemmingsplan voorzag in een agrarische bestemming voor het perceel. Evenmin is in geschil dat bouwvergunningen zijn verleend voor de stal en het kippenhok.

De voorzitter betwijfelt of het toekennen van de bestemming "Wonen" aan het perceel in overeenstemming met artikel 4.2, eerste lid, van de Verordening strekt tot het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken van de Ehs. Om onomkeerbare gevolgen te voorkomen, ziet de voorzitter aanleiding de verzoeken van het college en [verzoeker sub 3] toe te wijzen en op dit punt een voorlopige voorziening te treffen. Het betoog van de raad en [belanghebbende A] dat [verzoeker sub 3] zich niet kan beroepen op artikel 4.2 van de Verordening vanwege het relativiteitsvereiste van artikel 8:69a van de Awb, behoeft in deze procedure geen bespreking, nu niet in geschil is dat het college zich kan beroepen op dit artikel.

6.3. Op het deel van het perceel met de bestemming "Agrarisch - 3", staat een gebouw waaraan de aanduiding "veldschuur" is toegekend. Niet in geschil is dat het voorheen geldende plan voorzag in een agrarische bestemming voor het perceel.

In de uitspraak van de Afdeling van 31 maart 2010, in zaak nr. 200807042/1/R1, is overwogen dat het bestaande gebouw in beginsel als zodanig moet worden bestemd nu niet in geschil is dat een bouwvergunning is verleend voor het bouwen van een stal op het aan de orde zijnde perceelsgedeelte. De voorzitter ziet in hetgeen [verzoeker sub 3] naar voren heeft gebracht geen concrete aanwijzingen voor de juistheid van de door haar ter zitting geponeerde stelling dat de bouwvergunning die op 14 april 1966 is verleend zag op een gebouw van geringere afmetingen dan het bestaande gebouw. Voor zover in dit plan de aanduiding "veldschuur" aan het gebouw is toegekend waarmee hobbymatig agrarisch gebruik bij een woning mogelijk wordt gemaakt, overweegt de voorzitter dat [verzoeker sub 3] niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij hiervan nadeel ondervindt of dat onomkeerbare gevolgen voor de Ehs vanwege dit gebruik zijn te verwachten. Het door [verzoeker sub 3] ingenomen standpunt dat het gebouw ten onrechte wordt gebruikt voor woondoeleinden betreft een handhavingskwestie, aangezien het gebouw niet voor woondoeleinden is bestemd. Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening op dit punt.

6.4. Ten aanzien van het college en [verzoeker sub 3] dient de raad op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. treft de voorlopige voorziening dat de dubbelbestemming "Leiding - Brandstof" geldt ter plaatse van de bestaande buisleiding ter hoogte van de Trienenbergweg en de Nachtegaalweg en dat de aanduiding "veiligheidszone - leiding" geldt voor een strook van vijf m aan weerszijden van de buisleiding, gemeten vanuit het hart van de buisleiding;

II. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Deurne van 14 januari 20104 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Tweede herziening bestemmingsplan Buitengebied", voor zover het betreft de bestemming "Wonen" ter plaatse van het perceel ten westen van het perceel [locatie 3] te Liessel;

III. wijst de verzoeken voor het overige af;

IV. veroordeelt de raad van de gemeente Deurne tot vergoeding van bij [verzoeker sub 3] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.021,54 (zegge: duizendeenentwintig euro en vierenvijftig cent), waarvan € 974,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

V. gelast dat de raad van de gemeente Deurne aan verzoekers het door hen voor de behandeling van de verzoeken betaalde griffierecht vergoedt ten bedrage van:

a. € 328,00 (zegge: driehonderdachtentwintig euro) voor de naamloze vennootschap N.V. Rotterdam-Rijn Pijpleiding Maatschappij;

b. € 328,00 (zegge: driehonderdachtentwintig euro) voor het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant;

c. € 165,00 (zegge: honderdvijfenzestig euro) voor [verzoeker sub 3].

I. treft de voorlopige voorziening dat de dubbelbestemming “Leiding – Brandstof” geldt ter plaatse van de bestaande buisleiding ter hoogte van de Trienenbergweg en de Nachtegaalweg en dat de aanduiding “veiligheidszone – leiding” geldt voor een strook van vijf m aan weerszijden van de buisleiding, gemeten vanuit het hart van de buisleiding;

II. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Deurne van 14 januari 20104 tot vaststelling van het bestemmingsplan “Tweede herziening bestemmingsplan Buitengebied”, voor zover het betreft:

a. de bestemming “Wonen” ter plaatse van het perceel [locatie 1] te Deurne;

b. de bestemming “Wonen” ter plaatse van het perceel ten westen van het perceel [locatie 3] te Liessel;

III. wijst de verzoeken voor het overige af;

IV. veroordeelt de raad van de gemeente Deurne tot vergoeding van bij [verzoeker sub 3] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.021,54 (zegge: duizendeenentwintig euro en vierenvijftig cent), waarvan € 974,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

V. gelast dat de raad van de gemeente Deurne aan verzoekers het door hen voor de behandeling van de verzoeken betaalde griffierecht vergoedt ten bedrage van:

a. € 328,00 (zegge: driehonderdachtentwintig euro) voor de naamloze vennootschap N.V. Rotterdam-Rijn Pijpleiding Maatschappij;

b. € 328,00 (zegge: driehonderdachtentwintig euro) voor het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant;

c. € 165,00 (zegge: honderdvijfenzestig euro) voor [verzoeker sub 3].

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R.I. Slagt, ambtenaar van staat.

w.g. Slump w.g. Slagt
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 7 juli 2014

618.