Uitspraak 201307434/1/A3


Volledige tekst

201307434/1/A3.
Datum uitspraak: 9 juli 2014

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 12 juli 2013 in zaak nr. 13/3141 in het geding tussen:

[appellante]

en

de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

Procesverloop

Bij besluit van 1 oktober 2012 heeft de minister het verzoek van [appellante] om openbaarmaking van de onderliggende documenten bij het onderzoeksrapport van de Inspectie voor gezondheidszorg (hierna: de IGZ) van 21 november 2011 naar het handelen van de Centrale Huisartenpost (hierna: de CHP) en de Regionale ambulancedienst (hierna: de RAV) ten aanzien van haar echtgenoot, afgewezen.

Bij besluit van 23 april 2013 heeft de minister het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar deels gegrond en deels ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 12 juli 2013 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

De minister heeft een verweerschrift ingediend.

Bij brief van 24 januari 2014 heeft [appellante] toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 mei 2014, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. S. Sadradein en mr. I.L. de Graaf, beiden werkzaam bij het ministerie, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 10, tweede lid, aanhef en onder d, van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het belang van inspectie, controle en toezicht door bestuursorganen.

2. De minister heeft het verzoek afgewezen omdat volgens hem het belang van inspectie, controle en toezicht door bestuursorganen aan openbaarmaking van de gevraagde documenten in weg staat.

3. [appellante] heeft aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de minister terecht haar persoonlijke belang bij de openbaarmaking van de gevraagde documenten in verband met de door haar te voeren civielrechtelijke procedure niet heeft betrokken bij de beoordeling of tot openbaarmaking moet worden overgegaan.

4. Dit betoog slaagt niet.

Zoals de rechtbank onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 11 februari 2009 in zaak nr. 200803650/1 terecht heeft overwogen dient het recht op openbaarmaking op grond van de Wob uitsluitend het publieke belang van een goede en democratische bestuursvoering. Bij de te verrichten belangenafweging wordt het algemene of publieke belang bij openbaarmaking van de gevraagde informatie afgezet tegen de door de weigeringsgronden te beschermen belangen. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat het specifieke belang van [appellante] niet kan worden meegewogen en dat de minister dat belang derhalve terecht niet heeft betrokken bij zijn besluit het verzoek om openbaarmaking af te wijzen.

5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. B.P. Vermeulen en mr. C.M. Wissels, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.C. van Tuyll van Serooskerken, ambtenaar van staat.

w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Van Tuyll van Serooskerken
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2014

290.