Uitspraak 201306906/1/A2


Volledige tekst

201306906/1/A2.
Datum uitspraak: 25 juni 2014

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

1. [appellant sub 1] en
2. [appellant sub 2], beiden wonend te Vlierden, gemeente Deurne,
(hierna tezamen ook: [appellant sub 1] e.a.)

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 20 juni 2013 in zaken nrs. 12/3028 en 12/3029 in de gedingen tussen:

[appellant sub 1] e.a.

en

het college van burgemeester en wethouders van Deurne.

Procesverloop

Bij onderscheiden besluiten van 30 augustus 2011 heeft het college de onderscheiden verzoeken van [appellant sub 1] e.a. om vergoeding van planschade afgewezen.

Bij onderscheiden besluiten van 14 augustus 2012 heeft het college de door [appellant sub 1] e.a. daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 20 juni 2013 heeft de rechtbank de door [appellant sub 1] e.a. daartegen ingestelde beroepen gegrond verklaard, de onderscheiden besluiten van 14 augustus 2012 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub 1] e.a. hoger beroep ingesteld.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

Met toestemming van partijen is een zitting achterwege gelaten, waarna de Afdeling het onderzoek heeft gesloten.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 49, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, zoals deze bepaling ten tijde van belang luidde, kent het college, voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van de bepalingen van een bestemmingsplan schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.

2. [appellant sub 1] is, op grond van een koopovereenkomst van 9 augustus 1995, op 17 oktober 1995 eigenaar geworden van een perceel en een onroerende zaak, gelegen aan de [locatie 1] in Vlierden, kadastraal bekend gemeente Deurne, sectie Q, nr. 979. Voorts is [appellant sub 2], op grond van een koopovereenkomst van 17 oktober 1997, op 21 januari 1998 eigenaar geworden van een perceel en een onroerende zaak, gelegen aan de [locatie 2] in Vlierden, kadastraal bekend gemeente Deurne, sectie Q, nr. 972.

Op 19 april 2010 hebben [appellant sub 1] e.a. bij het college een verzoek om vergoeding van planschade ingediend. Zij hebben gesteld schade te lijden in de vorm van waardevermindering van hun gronden en de daarop staande woningen, omdat het college het oprichten van 29 grondgebonden woningen met bijgebouwen en andere bouwwerken op percelen, gelegen in de nabijheid van de Hoge Zijdeweg, kadastraal bekend gemeente Deurne, sectie Q, nrs. 1334, 1651 en 1494, heeft toegestaan. Volgens [appellant sub 1] e.a. gaat niet alleen de vrije ligging van de woningen verloren, maar verandert hierdoor ook de omgevingskarakteristiek. Verder verandert het woon- en leefklimaat wezenlijk, gaat het uitzicht verloren en wordt de privacy aangetast, aldus [appellant sub 1] e.a.

Het college heeft de onderscheiden verzoeken bij onderscheiden besluiten van 30 augustus 2011 afgewezen en daaraan een advies van de Stichting Advisering Onroerende Zaken (hierna: SAOZ) van augustus 2011 ten grondslag gelegd. In navolging van een advies van de Bezwaarschriftencommissie voor Burgers en Rechtspersonen van 23 januari 2012 heeft de SAOZ, na daartoe te zijn verzocht door het college, in juli 2012 opnieuw advies uitgebracht. Op basis van een planologische vergelijking tussen het regime van het bestemmingsplan "Dorpsakkers", vastgesteld op 31 januari 1995, en dat van het bestemmingsplan "Kom Vlierden", vastgesteld op 13 juni 2000, heeft de SAOZ geconcludeerd dat de inwerkingtreding van het bestemmingsplan "Kom Vlierden" voor [appellant sub 1] e.a. hebben geleid tot een nadeliger positie waaruit voor vergoeding vatbare schade in de vorm van waardevermindering is voortgevloeid. Omdat de schade voor [appellant sub 1] e.a. voorzienbaar was, dient deze volgens de SAOZ voor rekening van [appellant sub 1] e.a. te worden gelaten. Het college heeft, met overname van het SAOZ-advies van juli 2012, de afwijzing van de onderscheiden verzoeken van [appellant sub 1] e.a. bij onderscheiden besluiten van 14 augustus 2012 gehandhaafd.

3. De rechtbank heeft overwogen dat het besluit van de gemeenteraad van 4 september 1990 over de uitbreiding van woningbouw in Vlierden en aankoop van grond geen openbaar beleidsvoornemen is. Omdat het college het besluit van de gemeenteraad van 4 september 1990 ten grondslag heeft gelegd aan het standpunt dat de schade voor [appellant sub 1] e.a. voorzienbaar was, heeft de rechtbank de onderscheiden besluiten van 14 augustus 2012 vernietigd. Voorzienbaarheid van de onderhavige schade kan volgens de rechtbank echter op basis van het voorbereidingsbesluit van het college van 24 maart 1992 (hierna: het voorbereidingsbesluit) en het ontwerpbestemmingsplan "Dorpsakkers" van juni 1994 worden aangenomen, zodat zij aanleiding heeft gezien de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten in stand te laten.

4. [appellant sub 1] e.a. betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat op basis van het voorbereidingsbesluit en het ontwerpbestemmingsplan "Dorpsakkers" voorzienbaar was dat [appellant sub 1] e.a. konden worden geconfronteerd met woningbouw ten noordwesten respectievelijk aan de achterzijde van hun onderscheiden percelen. Voorts betogen [appellant sub 1] e.a. dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de omstandigheid dat uiteindelijk gedeeltelijk goedkeuring is onthouden aan het bestemmingsplan "Dorpsakkers" niet tot een ander oordeel leidt.

Hiertoe voeren [appellant sub 1] e.a. aan dat de rechtbank een onjuiste toetsingsmaatstaf heeft gehanteerd bij de toetsing of de planschade voorzienbaar was. In dit verband wijzen [appellant sub 1] e.a. er op dat ten tijde van de aankoop van hun onderscheiden percelen het bestemmingsplan "Dorpsakkers" gold en op grond daarvan woningbouw niet mogelijk was. Voor zover voormelde maatstaf juist is, voeren [appellant sub 1] e.a. aan dat het voorbereidingsbesluit - met de bijbehorende kaart - te algemeen is om voorzienbaarheid aan te nemen. Wat betreft de gedeeltelijke onthouding van goedkeuring aan het bestemmingsplan "Dorpsakkers" voeren [appellant sub 1] e.a. aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat bij het opstellen van een nieuw bestemmingsplan een nieuwe afweging dient plaats te vinden en het zeker mogelijk zou zijn geweest dat de gemeente het beleidsvoornemen om woningbouw te realiseren zou hebben verlaten.

4.1. Indien ten tijde van de aankoop van een onroerende zaak voor een redelijk denkend en handelend koper aanleiding bestond om rekening te houden met de kans dat de planologische situatie ter plaatse in ongunstige zin zou veranderen, is de planschade voorzienbaar en dient deze voor rekening van de koper te worden gelaten, omdat hij in dat geval geacht wordt de mogelijkheid van verwezenlijking van de negatieve ontwikkeling te hebben betrokken bij het overeenkomen van de koopprijs. Om voorzienbaarheid te kunnen aannemen, is voldoende dat er een concreet beleidsvoornemen is dat openbaar is gemaakt. Niet is vereist dat zodanig beleidsvoornemen een formele status heeft.

4.2. Op het moment dat [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hun onderscheiden percelen op 9 augustus 1995 respectievelijk 17 oktober 1997 aankochten, gold het bestemmingsplan "Dorpsakkers". Vóór de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan heeft het ontwerpbestemmingsplan "Dorpsakkers" vanaf 16 september tot en met 13 oktober 1994 ter inzage gelegen. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, volgt uit de toelichting bij dit ontwerpbestemmingsplan, hoofdstukken 6 en 7, en uit de Schets structuur Vlierden, tekening nr. B-V-029-2, dat op het terrein gelegen aan de achterkant van de percelen van [appellant sub 1] e.a. woningbouw kan worden gerealiseerd. Uit de plankaart bij het bestemmingsplan "Dorpsakkers", waarin dit concrete beleidsvoornemen nader is uitgewerkt, blijkt dat, zoals in het SAOZ-advies van juli 2012 is vermeld, de gronden gelegen ten noordwesten van de achterperceelgrenzen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] de bestemming "Agrarisch gebied, de zones 1 en 2 met wijzigingsbevoegdheid burgemeester en wethouders", op de plankaart nader aangemerkt als zone 1, onderscheidenlijk de bestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke waarden" hadden. Uit artikel 11, derde lid, van de planvoorschriften blijkt dat het college van burgemeester en wethouders bevoegd was tot gehele of gedeeltelijke wijzing van eerstvermelde bestemming in de bestemming "Woondoeleinden" en dat zij binnen het op de plankaart als zone 1 aangegeven bestemmingsvlak ten hoogste twaalf door aangebouwde bijgebouwen aaneengeschakelde woningen, blokken van twee aaneengebouwde woningen dan wel vrijstaande woningen alsmede de daartoe benodigde voorzieningen konden toestaan.

Het voorgaande in aanmerking genomen, was voor [appellant sub 1] ten tijde van de aankoop op 9 augustus 1995 van het perceel, gelegen aan de [locatie 1], woningbouw op de ten noordwesten van de achterperceelgrenzen gelegen gronden, op grond van het bestemmingsplan "Dorpsakkers" voorzienbaar. Dat het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant nadien goedkeuring heeft onthouden aan artikel 11, derde lid, van de planvoorschriften, is voor [appellant sub 1] niet relevant. Dit goedkeuringsbesluit van 5 september 1995 dateert immers van na de aankoop van het perceel. Dat [appellant sub 2] het perceel, gelegen aan de [locatie 2], op 17 oktober 1997 en dus na voormeld goedkeuringsbesluit heeft aangekocht, betekent niet dat hij geen rekening diende te houden met woningbouw op de achter zijn perceel gelegen gronden. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, blijkt uit het goedkeuringsbesluit - dat aan de orde was in de uitspraak van de Afdeling van 25 oktober 1996 in zaak nr. E01.95.0516 - niet dat het college van gedeputeerde staten woningbouw op het terrein achter de woning van [appellant sub 2] heeft uitgesloten. Immers, het college van gedeputeerde staten heeft slechts gesteld dat woningbouw op die plek prematuur werd geacht, maar benadrukt dat deze locatie vanuit planologisch opzicht voor woningbouw in aanmerking komt. [appellant sub 2] heeft voorts niet aannemelijk gemaakt noch anderszins is gebleken dat de gemeente Deurne het concrete beleidsvoornemen om woningbouw op de achtergelegen gronden te realiseren op het moment dat [appellant sub 2] het perceel op 17 oktober 1997 aankocht, had verlaten dan wel, zoals [appellant sub 2] in het hogerberoepschrift aanvoert, dat de gemeente Deurne dit voornemen in zoverre had gewijzigd dat zij woningbouw inmiddels op een andere locatie wenste te realiseren.

Uit het voorgaande volgt dat zowel [appellant sub 1] als [appellant sub 2], als redelijk denkend en handelend kopers, ten tijde van de aankoop van de onderscheiden percelen op 9 augustus 1995 respectievelijk 17 oktober 1997 rekening hadden behoren te houden met de kans dat de planologische situatie daar in - de hiervoor omschreven - ongunstige zin zou veranderen. De schade, zoals ontstaan door het bestemmingsplan "Kom Vlierden", moet dus voor rekening van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] worden gelaten.

Het betoog faalt.

5. Voor zover [appellant sub 1] e.a. betogen dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op hun betoog dat de schade niet geheel voor hun rekening dient te blijven omdat ten tijde van de aankoop van hun onderscheiden percelen niet was te voorzien dat met het vrijstellingsbesluit van 16 november 2007 de bouw van extra woningen zou worden toegestaan, faalt dit betoog. Uit de overwegingen blijkt dat de rechtbank heeft beoordeeld of, zoals [appellant sub 1] e.a. ter zitting hebben aangevoerd, zij schade hebben geleden als gevolg van voormeld vrijstellingsbesluit. Volgens de rechtbank blijkt uit het SAOZ-advies van augustus 2011 dat de SAOZ, op basis van vergelijkingen tussen het regime van het bestemmingsplan "Kom Vlierden" en de planologische situaties die zijn ontstaan door het vrijstellingsbesluit en de verleende bouwvergunningen, tot de conclusie is gekomen dat de planologische maatregelen voor [appellant sub 1] e.a. niet tot een nadeliger positie hebben geleid waaruit voor vergoeding vatbare schade in de vorm van waardevermindering is voortgevloeid. Aangezien [appellant sub 1] e.a. geen deskundigenrapport hebben overgelegd waarin deze conclusie van de SAOZ gemotiveerd wordt weerlegd, is de rechtbank terecht tot de overweging gekomen dat het college het SAOZ-advies van augustus 2011 in zoverre terecht aan de onderscheiden besluiten van 30 augustus 2011, zoals gehandhaafd bij onderscheiden besluiten van 14 augustus 2012, ten grondslag heeft gelegd.

6. De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. de Heer, ambtenaar van staat.

w.g. Verheij w.g. De Heer
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 25 juni 2014

636.