Uitspraak 201309173/1/R2


Volledige tekst

201309173/1/R2.
Datum uitspraak: 18 juni 2014

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante], gevestigd te Huissen, gemeente Lingewaard,

en

de raad van de gemeente Lingewaard,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 27 juni 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Bedrijventerreinen actualisatie 2013" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De raad heeft een nader stuk ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 april 2014, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en bijgestaan door mr. R.A.M. Verkoijen, en de raad van de gemeente Lingewaard, vertegenwoordigd door mr. S. Lamkadmi, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

2. Het plan voorziet in een actueel en integraal juridisch-planologisch kader voor vijf bedrijventerreinen binnen de gemeente Lingewaard, waaronder bedrijventerrein Looveer. De planregeling sluit aan bij de bestaande situatie en is overwegend conserverend van aard. [appellante] exploiteert een veehouderij op haar perceel [locatie].

3. Ingevolge artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb, kan een belanghebbende tegen een besluit omtrent vaststelling van een bestemmingsplan beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Ingevolge artikel 1:2 van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan, degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

4. [appellante] richt zich in beroep tegen de plandelen met de bestemming "Bedrijf". Het dichtstbijzijnde perceel met de bestemming "Bedrijf" ligt op het bedrijventerrein Looveer. Het bedrijfsperceel van [appellante] ligt op een afstand van ongeveer 330 meter van dat perceel met de bestemming "Bedrijf". Vanaf het bedrijfsperceel is er geen zicht op de betrokken percelen. Mede gelet op de aard en omvang van de ruimtelijke ontwikkelingen die op de gronden mogelijk gemaakt kunnen worden, is deze afstand naar het oordeel van de Afdeling te groot om een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang te kunnen aannemen.

Voor zover [appellante] heeft gewezen op een door de bedrijventerreinen veroorzaakte mogelijke toename van de stikstofdepositie op het nabijgelegen Natura 2000-gebied, waarvan zij bij een toekomstige aanvraag voor een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998) nadelige gevolgen zou kunnen ondervinden, overweegt de Afdeling dat een eventuele toename van de stikstofdepositie op het Natura 2000-gebied als gevolg van de in het bestreden plan opgenomen regeling [appellante] niet rechtstreeks in haar belangen treft. Een eventuele toename van de stikstofdepositie op het Natura 2000-gebied als gevolg van het plan is niet zonder meer bepalend voor het al dan niet kunnen verkrijgen van een vergunning op grond van de Nbw 1998 voor het bedrijf van [appellante]. Dat laatste is ook onder meer afhankelijk van de eventuele stikstofdepositie op het Natura 2000-gebied vanwege andere activiteiten en eventuele maatregelen die [appellante] kan treffen ter beperking van haar eigen stikstofemissie. Haar belangen zijn dan ook slechts op indirecte wijze bij het bestreden besluit betrokken.

De conclusie is dat [appellante] in zoverre geen belanghebbende is bij het bestreden besluit als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb en dat zij daartegen ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb, op dit punt geen beroep kan instellen.

Het beroep is niet-ontvankelijk.

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van drs. M.H. Kuggeleijn-Jansen, ambtenaar van staat.

w.g. Hagen w.g. Kuggeleijn-Jansen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 18 juni 2014

545-815.