Uitspraak 201309152/1/R1


Volledige tekst

201309152/1/R1.
Datum uitspraak: 28 mei 2014

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante], wonend te Amsterdam,

en

de deelraad van het stadsdeel Noord (thans: de raad van de gemeente Amsterdam),
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 20 juni 2013 heeft de deelraad het bestemmingsplan "Noorder IJplas" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.

De deelraad heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 april 2014, waar [appellante], bijgestaan door [gemachtigde], en de deelraad, vertegenwoordigd door mr. M. Hop en mr. N. Schrama, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de deelraad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de deelraad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de deelraad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

2. [appellante] betoogt dat aan de gronden tussen haar woonboot en de Zijkanaal H-Weg ten onrechte niet de bestemming "Tuin" is toegekend. In dit verband voert zij aan dat zij deze gronden reeds langer dan 40 jaar als tuin gebruikt en dat daartegen nooit is opgetreden. Door de feitelijke situatie niet als zodanig te bestemmen maar dit afhankelijk te maken van het sluiten van een privaatrechtelijke overeenkomst en het toepassen van een wijzigingsbevoegdheid handelt de deelraad in strijd met een goede ruimtelijke ordening en het verbod op détournement de pouvoir. Zij wijst erop dat kostenverhaal dient plaats te vinden door het vaststellen van een exploitatieplan.

Verder betoogt [appellante] dat ten onrechte haar berging niet als zodanig is bestemd. De berging is noodzakelijk voor onder meer het opbergen van fietsen en onderhoudsmaterialen voor de woonboot en is ter plaatse reeds lange tijd aanwezig zonder dat daartegen is opgetreden. Zij voert verder aan dat het uitzicht op het water reeds verloren gaat door de aanwezigheid van de woonboten zelf en dat de situering van haar berging inkijk in haar tuin belemmert. Ook ontbreekt volgens haar een motivering waarom schuren op land wel zijn toegestaan en schuren op steigers niet. Tot slot betoogt zij dat de maximaal toegestane oppervlakte van 15 m² voor de berging na toepassing van de wijzigingsbevoegdheid te beperkt is.

2.1. De deelraad stelt dat voor de gronden de bestemming "Groen" is opgenomen, omdat het huidige gebruik als tuin geen legale situatie is. [appellante] betaalt voor dit gebruik geen vergoeding. De deelraad geeft aan dat zodra er overeenstemming is over de huur van de grond, het bevoegd gezag gebruik zal maken van de wijzigingsbevoegdheid om de bestemming van deze gronden te wijzigen naar de bestemming "Tuin".

De deelraad stelt zich verder op het standpunt dat regels omtrent de ligging en afmeting van de bergingen en het uitsluiten van bebouwing op de steigers zijn opgenomen, omdat op die wijze de doorzichten naar het water behouden blijven. Voorts acht de deelraad de toegestane 15 m² bebouwing na toepassing van de wijzigingsbevoegdheid passend gelet op de ligging in de Hoofdgroenstructuur.

2.2. Het plan voorziet in een actueel planologisch kader voor de Noorder IJplas en omgeving.

[appellante] woont in een woonboot aan het perceel [locatie]. Aan de woonboot is de bestemming "Water" met de aanduiding "woonschepenligplaats" toegekend. Grenzend aan de ligplaats liggen de gronden van [appellante] die zij gebruikt als tuin. Aan dit plandeel is de bestemming "Groen" toegekend. Verder beschikt zij over een berging, die deels op de steiger bij haar woonboot en deels op de gronden die zij gebruikt als tuin staat. Ter zitting heeft [appellante] onweersproken naar voren gebracht dat de steiger ligt binnen de bestemming "Groen".

In de plantoelichting staat dat het uitgangspunt voor het bestemmingsplan is om deze woonschepen inclusief de huidige bebouwing in de tuinen te behouden.

Ingevolge artikel 4, lid 4.1, van de planregels zijn de voor "Groen" aangewezen gronden bestemd voor:

a. groenvoorzieningen;

b. voet- en fietspaden;

c. water;

d. waterhuishoudkundige voorzieningen.

Ingevolge lid 4.2 geldt dat op en onder de in lid 4.1 genoemde gronden slechts mag worden gebouwd ten behoeve van de aldaar genoemde bestemming.

Ingevolge lid 4.2.2 geldt voor het bouwen van gebouwen dat deze uitsluitend zijn toegestaan indien deze op het moment van het ter visie leggen van het ontwerpbestemmingsplan krachtens een omgevingsvergunning zijn gebouwd of kunnen worden gebouwd.

Ingevolge lid 4.3 kan het bevoegd gezag de bestemming "Groen", overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) en met in achtneming van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), wijzigen, in die zin dat de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming "Tuin" ten behoeve van de volgende functies:

a. tuinen en erven;

met dien verstande dat:

1. per tuin bergingen en gebouwde parkeervoorzieningen zijn toegestaan met een maximum oppervlak van 15 m² en een maximum bouwhoogte van 3 m;

2. bebouwing met een groter oppervlak als genoemd onder 1 en/of een grotere bouwhoogte als genoemd onder 1 is toegestaan, indien deze bebouwing op het moment van het ter inzage leggen van het ontwerpbestemmingsplan was gerealiseerd.

2.3. Uit de "Structuurvisie Amsterdam 2040: Economisch sterk en duurzaam", vastgesteld door de gemeenteraad van Amsterdam bij besluit van 17 februari 2011 (hierna: structuurvisie), volgt dat het perceel [locatie] ligt in de Hoofdgroenstructuur. De Hoofdgroenstructuur omvat uiteenlopende typen groen, ter plaatse van de [locatie] is het groentype ruigtegebied/struinnatuur toegekend. Het ongeplande karakter en natuurbeleving vanaf ongebaande paden staan in dit groentype centraal. De beschrijving die bij dit groentype is gegeven, biedt richtlijnen voor de inpasbaarheid van bebouwing en verharding. De deelraad heeft advies gevraagd over de inpasbaarheid van het plan in de Hoofdgroenstructuur, waarvan de uitkomsten zijn neergelegd in het "Advies voorontwerp bestemmingsplan Noorder IJplas", opgesteld door de Technische Adviescommissie Hoofdgroenstructuur (hierna: advies TAC). Uit het advies TAC volgt dat het plan inpasbaar is in de Hoofdgroenstructuur en dat de legalisering van de bestaande bebouwing in de tuinen een oplossing biedt tegen wildgroei. Tegelijk wordt het cruciaal geacht dat geen verdere uitbreiding van de bebouwing in de tuinen plaatsvindt.

2.4. De Afdeling overweegt dat aan de gronden tussen de woonboot van [appellante] en de Zijkanaal H-weg de bestemming "Groen" is toegekend en dat op grond van deze bestemming het gebruik en de bebouwing in de vorm van haar berging, nu deze is opgericht zonder daartoe verleende vergunning, niet is toegestaan.

Uit de plantoelichting en de Nota van beantwoording zienswijzen volgt echter dat de deelraad het gebruik van de gronden als tuin wel als het gewenste gebruik ziet. Niettemin heeft hij de bestemming "Groen" toegekend omdat hij eerst nadat overeenstemming over de huur van de gronden is bereikt, de bestemming "Tuin" wenst toe te kennen. Hierover overweegt de Afdeling dat het sluiten van een dergelijke overeenkomst ten einde huurpenningen te innen, geen ruimtelijk relevant argument betreft dat bij de toekenning van een bestemming doorslaggevend kan zijn. Verder is niet gebleken dat de deelraad bezwaren van planologische aard heeft tegen het gebruik van de gronden tussen de woonboot van [appellante] en de Zijkanaal H-weg als tuin. De deelraad heeft derhalve in zoverre onvoldoende gemotiveerd waarom hij het bestaande gebruik op het perceel niet als zodanig heeft bestemd. Het betoog slaagt.

Voorts stelt de deelraad, onder verwijzing naar de structuurvisie, bezwaar te hebben tegen bergingen met een grotere oppervlakte dan 15 m² ter plaatse van het bestreden plandeel. Na toepassing van de wijzigingsbevoegdheid is echter bebouwing met een grotere oppervlakte dan 15 m² toegestaan, indien deze bebouwing op het moment van het ter inzage leggen van het ontwerpbestemmingsplan was gerealiseerd. Gelet hierop heeft de deelraad eveneens onvoldoende toereikend gemotiveerd waarom de berging ter plaatse van de gronden tussen de woonboot van [appellante] en de Zijkanaal H-weg niet als zodanig is bestemd. Het betoog slaagt.

3. In hetgeen [appellante] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Groen" ter plaatse van het perceel [locatie], is genomen in strijd met artikel 3:46 van de Awb. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.

4. De Afdeling ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb de deelraad op te dragen om voor het vernietigde plandeel met inachtneming van deze uitspraak een nieuw plan vast te stellen en zal daartoe een termijn stellen. Het door de deelraad te nemen nieuwe besluit behoeft niet overeenkomstig afdeling 3.4 van de Awb te worden voorbereid.

5. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 10 maart 2010 in zaak nr. 200907266/1/H1), moet uit de artikelen 9.3.2 en 9.1.4, vierde lid, van de Invoeringswet Wro, in onderling samenhang bezien, worden afgeleid dat de onder de Woningwet 1901 tot stand gekomen uitbreidingsplannen hun rechtsgevolg behouden tot vijf jaar na inwerkingtreding van de Wro. Dit betekent dat deze plannen hun rechtsgevolg per 1 juli 2013 hebben verloren. Om te voorkomen dat na de vernietiging van de voornoemde plandelen ter plaatse geen planologisch regime geldt, ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat het "Algemeen Uitbreidingsplan", ter plaatse van het plandeel met de bestemming "Groen" ter plaatse van het perceel [locatie] geldt tot de inwerkingtreding van het nieuw vast te stellen bestemmingsplan.

6. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het beroep gegrond;

II. vernietigt het besluit van de deelraad van het stadsdeel Noord (thans: de raad van de gemeente Amsterdam) van 20 juni 2013 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Noorder IJplas" voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Groen" ter plaatse van het perceel [locatie];

III. draagt de raad van de gemeente Amsterdam op om binnen 20 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen voor het vernietigde plandeel een nieuw besluit te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;

IV. treft de voorlopige voorziening dat het "Algemeen Uitbreidingsplan", ter plaatse van het plandeel met de bestemming "Groen" ter plaatse van het perceel [locatie] geldt;

V. bepaalt dat de onder IV getroffen voorlopige voorziening vervalt op het tijdstip van inwerkingtreding van een bestemmingsplan zoals bedoeld onder III;

VI. gelast dat de raad van de gemeente Amsterdam aan [appellante] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van €160,00 (zegge: honderdzestig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Z. Huszar, ambtenaar van staat.

w.g. Koeman w.g. Huszar
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2014

533-812.