Uitspraak 200002664/1


Volledige tekst

200002664/1.
Datum uitspraak: 11 juli 2001

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Hoogezand,
appellant,

tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Zwolle van 26 mei 2000 in het geding tussen:

appellant

en

burgemeester en wethouders van IJsselham, thans Steenwijk.

1. Procesverloop

Bij besluit van 27 mei 1999, verzonden op 1 juni 1999 hebben burgemeester en wethouders van IJsselham (hierna: burgemeester en wethouders) geweigerd aan appellant bouwvergunning en vrijstelling te verlenen voor de oprichting van een gereedschappenloods op het perceel kadastraal bekend gemeente IJsselham, sectie [.], nummer [..], plaatselijk gemerkt bij het perceel [locatie] te Ossenzijl (hierna: het perceel).

Bij besluit van 26 oktober 1999, verzonden op 28 oktober 1999 hebben burgemeester en wethouders het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de commissie voor de bezwaar- en beroepschriften van 6 oktober 1999, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.

Bij uitspraak van 26 mei 2000, verzonden op 26 mei 2000, heeft de arrondissementsrechtbank te Zwolle (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 31 mei 2000, bij de Raad van State ingekomen op 5 juni 2000, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 mei 2001, waar appellant in persoon en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door N. Kicoc-Vasiljevic en P. Kleine, ambtenaren der gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Het onderhavige bouwplan voorziet in de oprichting van een gereedschappenloods. Volgens de bij de aanvraag behorende bouwtekening zijn de buitenwerkse afmetingen van het bouwplan 6,00 meter (lengte) bij 2,50 meter (breedte) bij 1,90 meter (hoogte). De binnenwerkse hoogte bedraagt maximaal 1,66 meter, aflopend naar 1,41 meter.

2.2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Kraggenlandschap" rust op het perceel de bestemming "Natuurgebied met een ondergeschikte agrarische functie".

Ingevolge artikel 3, lid A, van de planvoorschriften - voor zover hier relevant - mogen de gronden met deze bestemming worden gebruikt voor het behoud, de opbouw en het herstel van de aan deze gronden toegekende landschappelijke en ecologische waarden en, voor zover een gebruik van de winning van gras (hooi) en riet hiermee niet strijdig is, tevens voor de winning van gras (hooi) en riet.

Ingevolge het bepaalde in artikel 3, lid B, aanhef en onder b, van de planvoorschriften mogen op of in de gronden met vorenbedoelde bestemming uitsluitend andere bouwwerken worden opgericht welke noodzakelijk zijn voor

(a) het beheer van het natuurgebied;

(b) de uitoefening van een agrarisch bedrijf en winning van riet, met uitzondering van andere bouwwerken ten behoeve van de opslag;

(c) de geleiding, beveiliging of regeling van het verkeer;

(d) perceelsscheidingen.

Ingevolge artikel 1, aanhef en onder 4, van de planvoorschriften wordt in die voorschriften verstaan onder "Gebouw": elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

Ingevolge artikel 1, aanhef en onder 5, van die voorschriften wordt verstaan onder "Ander bouwwerk": een bouwwerk, geen gebouw zijnde.

2.3. Appellant betoogt - kort weergegeven - dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de gereedschappenloods niet noodzakelijk is voor winning van riet als bedoeld in vermeld artikel 3, lid B, aanhef en onder b, onderdeel b.

2.4. Bij de beantwoording van de vraag of het bouwwerk voor mensen toegankelijk is, acht de Afdeling de buitenmaten hier van doorslaggevende betekenis. Dat volwassenen door inpandige voorzieningen zouden dienen te bukken om gereedschappen erin te plaatsen en eruit te halen, doet daaraan niet af. Het bouwplan voorziet aldus in een gebouw, zoals gedefinieerd in vermeld artikel 1, aanhef en onder 4. Burgemeester en wethouders hebben zich bij de beslissing op bezwaar dan ook terecht op het standpunt gesteld dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, omdat dat in de weg staat aan het oprichten van gebouwen op het perceel.

2.5. Verder kon reeds geen vrijstelling krachtens artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening worden verleend, omdat ten tijde van het nemen van de beslissing op bezwaar niet werd voldaan aan de wettelijke vereisten daarvoor.

2.6. Uit het vorenstaande volgt dat rechtbank, zij het niet geheel op de juiste gronden, terecht tot het oordeel is gekomen dat burgemeester en wethouders de gevraagde vrijstelling en bouwvergunning terecht hebben geweigerd. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet met verbetering van gronden worden bevestigd.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J.J.R. Bakker, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. drs. M.A.G. Stolker, ambtenaar van Staat.

w.g. Bakker w.g. Stolker
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2001

27-157.