Uitspraak 201307615/1/A3


Volledige tekst

201307615/1/A3.
Datum uitspraak: 14 mei 2014

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 4 juli 2013 in zaak nr. 13/398 in het geding tussen:

[appellante]

en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.

Procesverloop

Bij besluit van 11 oktober 2012 heeft de staatssecretaris een aanvraag van [appellante] om afgifte van een verklaring omtrent het gedrag (hierna: VOG) afgewezen.

Bij besluit van 27 november 2012 heeft de staatssecretaris het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 4 juli 2013 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 april 2014, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. H.L.A.M. Swagemakers, advocaat te Oosterhout (Noord-Brabant), en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. T.J. Sterkenburg, werkzaam bij het ministerie, zijn verschenen.

Overwegingen

1. [appellante] heeft om afgifte van een VOG verzocht ten behoeve van een stage bij een kinderopvangcentrum in het kader van het eerste jaar van een hbo-opleiding Pedagogiek.

2. De rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat [appellante] volgens haar geen belang heeft bij het beroep. Daartoe heeft zij overwogen dat [appellante] inmiddels, ondanks het ontbreken van een VOG, het eerste jaar van haar opleiding succesvol heeft afgerond. Dat [appellante] ook voor een stage in het kader van het derde jaar van haar opleiding een VOG nodig heeft, levert geen belang op, aangezien die stage een jeugdinrichting betreft, en derhalve een andere rechtspersoon met een wezenlijk andere doelgroep dan waarop de stage in het kader van het eerste jaar van haar opleiding ziet. Bovendien ontwikkelt de terugkijktermijn, die in aanmerking wordt genomen bij de beoordeling van aanvragen om afgifte van een VOG, zich in de tussenliggende tijd ten gunste van [appellante], aldus de rechtbank.

3. [appellante] betoogt dat de rechtbank het beroep ten onrechte wegens het ontbreken van belang daarbij niet-ontvankelijk heeft verklaard. Zij voert daartoe aan dat de rechtbank haar aldus heeft afgehouden van een inhoudelijke rechterlijke toetsing van de afwijzing van haar aanvraag om afgifte van een VOG, hetgeen in strijd is met het recht op toegang tot de rechter, zoals neergelegd in artikel 17 van de Grondwet en in Europese regels. Elke student die opkomt tegen de afwijzing van een aanvraag om afgifte van een VOG ten behoeve van een stage, loopt het risico dat later in de procedure het doel van zijn aanvraag door tijdsverloop niet meer kan worden bereikt. De redenering van de rechtbank brengt mee dat in dergelijke gevallen de afwijzing van een aanvraag nooit inhoudelijk door een rechter kan worden getoetst. Zij dreigt nu wederom in deze situatie te geraken, aangezien zij ook voor een stage in het kader van het derde jaar van haar opleiding een VOG nodig heeft, aldus [appellante].

3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 29 september 2010 in zaak nr. 201003549/1/H3) is de bestuursrechter slechts gehouden tot inhoudelijke beoordeling van een bij hem ingediend beroep tegen een besluit van een bestuursorgaan indien de indiener daarbij een actueel en reëel belang heeft. Indien dat belang is vervallen, is de bestuursrechter niet geroepen uitspraak te doen uitsluitend wegens de principiële betekenis daarvan.

Hetgeen [appellante] heeft aangevoerd over de stage in het kader van het derde jaar van haar opleiding, geeft geen aanleiding tot vernietiging van de aangevallen uitspraak, reeds omdat de staatssecretaris naar aanleiding van het hoger beroep onweersproken heeft gesteld dat voor die stage inmiddels een VOG aan haar is afgegeven. Voor zover [appellante] beoogt te betogen dat zij met het oog op toekomstige aanvragen om afgifte van een VOG belang heeft bij het beroep, wordt zij daarin niet gevolgd. Een nieuwe aanvraag moet overeenkomstig artikel 35 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens worden beoordeeld in het licht van het doel waarvoor de VOG wordt gevraagd, de met betrekking tot de aanvrager geregistreerde justitiële gegevens en de overige omstandigheden van het geval. Nu de omstandigheden van een toekomstige aanvraag niet gelijk zullen zijn aan die van de bij het besluit van 11 oktober 2012 afgewezen aanvraag, heeft een oordeel omtrent de rechtmatigheid van de afwijzing van die aanvraag geen betekenis voor een toekomstige aanvraag. Daarbij is vooral van belang dat ten tijde van een nieuwe aanvraag meer tijd zal zijn verstreken sinds de registratie van de in het besluit van 11 oktober 2012 vermelde justitiële gegevens betreffende [appellante].

De niet-ontvankelijkverklaring van het beroep is niet in strijd met het recht op toegang tot de rechter, reeds nu het [appellante] vrijstond om gedurende een bezwaar- en beroepsprocedure bij de voorzieningenrechter van de rechtbank een verzoek in te dienen tot het treffen van een voorlopige voorziening. Aldus kon zij, in geval van een spoedeisend belang daarbij, een inhoudelijk oordeel van een rechter verkrijgen.

Gezien het voorgaande, heeft de rechtbank het beroep terecht wegens het ontbreken van belang daarbij niet-ontvankelijk verklaard. Het betoog faalt.

4. Nu het beroep van [appellante] terecht niet-ontvankelijk is verklaard, behoeft hetgeen zij heeft betoogd omtrent de rechtmatigheid van de afwijzing van haar aanvraag om afgifte van een VOG geen bespreking.

5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. de Vries, ambtenaar van staat.

w.g. Borman w.g. De Vries
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 14 mei 2014

582-782.