Uitspraak 201003549/1/H3


Volledige tekst

201003549/1/H3.
Datum uitspraak: 29 september 2010.

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 3 maart 2010 in zaak nr. 09/4753 in het geding tussen:

[appellante]

en

de minister van Justitie.

1. Procesverloop

Bij besluit van 6 februari 2009 heeft de minister de afgifte van een verklaring omtrent het gedrag (hierna: VOG) aan [appellante] geweigerd.

Bij besluit van 28 mei 2009 heeft de minister het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 3 maart 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 april 2010, hoger beroep ingesteld.

De minister heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 augustus 2010, waar [appellante], bijgestaan door mr. M.J.E. de Boorder-Gilsing, en de minister, vertegenwoordigd door mr. R.G.J. Wildemors, werkzaam bij het Ministerie van Justitie, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ter zitting is gebleken dat [appellante] haar stage heeft voltooid, haar opleiding heeft afgerond, haar diploma heeft ontvangen en geen VOG meer nodig heeft ten behoeve van de functie van pedagogisch medewerker in kinderdagverblijf Vlietkinderen. Gevraagd naar het thans nog bestaande belang bij het hoger beroep heeft [appellante] ter zitting betoogd dat dit is gelegen in de beantwoording van de vraag of het door de minister gehanteerde beleid bij VOG-aanvragen stand kan houden, mede gelet op de door haar in het hogerberoepschrift aangehaalde bepalingen van het Verdrag inzake de rechten van het kind. Dit oordeel is volgens haar van belang voor de aanvraag van een volgende VOG ten behoeve van een stageplaats in het kader van de aan te vangen opleiding maatschappelijke zorg.

2.1.1. Niet is gebleken dat [appellante] nog een rechtens te beschermen belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 27 augustus 2008 in zaak nr. 200800487/1) is de bestuursrechter slechts gehouden tot inhoudelijke beoordeling van een bij hem ingediend beroep tegen een besluit van een bestuursorgaan indien de indiener daarbij een actueel en reëel belang heeft. Indien dat belang is vervallen, is de bestuursrechter niet geroepen uitspraak te doen uitsluitend vanwege de principiële betekenis daarvan.

De omstandigheid dat een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep volgens [appellante] van belang is voor de toekomstige aanvraag van een VOG kan niet leiden tot een ander oordeel. [appellante] verliest daarbij uit het oog dat een eenmaal afgegeven VOG alleen gebruikt kan worden voor de functie waarvoor die VOG is aangevraagd. Bij de aanvraag van een nieuwe VOG vindt opnieuw een beoordeling plaats waarbij de termijn waarbinnen terug gekeken wordt of de aanvrager voorkomt in de justitiële documentatie door tijdsverloop een andere is dan welke bij deze aanvraag is betrokken. [appellante] heeft ook daarom geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep.

2.2. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.

2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.

Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van staat.

w.g. Van Altena w.g. Klein
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 29 september 2010.

280-637.