Uitspraak 201310939/1/A4


Volledige tekst

201310939/1/A4.
Datum uitspraak: 7 mei 2014

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

de vereniging Buurtvereniging Mauritspark, gevestigd te Geleen,
gemeente Sittard-Geleen,
appellante,

en

het college van gedeputeerde staten van Limburg,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 5 november 2013 heeft het college aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Chemelot Site Permit B.V. en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Sitech Services B.V. (hierna tezamen en in enkelvoud: vergunninghoudster) een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4 van de Wet milieubeheer verleend voor spoorwegactiviteiten binnen een deel van de inrichting "site Chemelot" te Sittard-Geleen.

Tegen dit besluit heeft Buurtvereniging Mauritspark beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Vergunninghoudster en Buurtvereniging Mauritspark hebben een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 maart 2014, waar Buurtvereniging Mauritspark, vertegenwoordigd door J.J. Renet, H.W.G. Geven en ing. P.J.M. Meertens, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.J.A.G. Werkhoven en ing. M.J. Wenders-Erven, zijn verschenen. Voorts is ter zitting vergunninghoudster, vertegenwoordigd door D.M. Bakker, J.H. van Nijnatten en J.W.A.M. Graus, bijgestaan door mr. M.G.I.A. van Haastert-Allertz, advocaat te Maastricht, gehoord.

Overwegingen

1. Bij brief van 6 maart 2014, bij de Afdeling ingekomen op 7 maart 2014, heeft Buurtvereniging Mauritspark een nader stuk ingediend. Het college en vergunninghoudster hebben ter zitting gesteld dat dit nadere stuk, waarin nieuwe gronden en nadere argumenten zijn opgenomen, wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing moet worden gelaten.

1.1. Behoudens in geschillen waar de wet anders bepaalt, kunnen ook na afloop van de beroepstermijn en, indien die termijn is gegeven, na de termijn als bedoeld in artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), nieuwe gronden worden ingediend, zij het dat die mogelijkheid wordt begrensd door de goede procesorde. Voor het antwoord op de vraag of de goede procesorde zich tegen indiening verzet, is in het algemeen bepalend een afweging van de proceseconomie, de reden waarom de desbetreffende beroepsgrond pas in een laat stadium is aangevoerd, de mogelijkheid voor de andere partijen om adequaat op die beroepsgrond te reageren en de processuele belangen van de partijen over en weer.

Na afloop van de hiervoor bedoelde termijn, kunnen, gelet op artikel 8:58 van de Awb, nadere argumenten, nadere gegevens of nadere stukken, ter onderbouwing van een eerdere beroepsgrond worden ingediend, tenzij dat in strijd is met een goede procesorde. Dat is het geval, indien de nadere argumenten, nadere gegevens of nadere stukken verwijtbaar zodanig laat worden ingediend, dat de andere partijen worden belemmerd om daarop adequaat te reageren of de goede voortgang van de procedure daardoor anderszins wordt belemmerd.

1.2. Het nadere stuk is elf dagen voor de zitting ingediend. Buurtvereniging Mauritspark heeft niet aannemelijk gemaakt dat het voor haar onmogelijk was om dit stuk eerder in te dienen. De enkele stelling ter zitting dat zij eerst op 27 februari 2014 te horen heeft gekregen dat het beroep op 19 maart 2014 ter zitting zou worden behandeld en dat zij door het vertrek van haar secretaris naar het buitenland geen kennis heeft kunnen nemen van de door de Afdeling op 6 februari 2014 aangetekend verzonden uitnodiging voor de zitting, is daarvoor onvoldoende. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat Buurtvereniging Mauritspark na het instellen van het beroep ruim de tijd heeft gehad om desgewenst nadere gronden of argumenten in te dienen. Gelet hierop, en gelet op de aanzienlijke omvang van het stuk, het grote aantal nieuwe gronden en nadere argumenten dat daarin is opgenomen, en in aanmerking genomen dat de late indiening van het stuk het college en vergunninghoudster, zoals zij ter zitting te kennen hebben gegeven, heeft belemmerd in hun mogelijkheden om daarop adequaat te reageren, laat de Afdeling dit stuk wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing.

2. Het bestreden besluit is genomen na de vernietiging door de Afdeling van eerdere besluiten van het college tot verlening van de gevraagde revisievergunning bij uitspraken van 27 juni 2012 in zaak nr. 201101874/1/A4 en 3 mei 2013 in zaak nr. 201300169/3/A4.

3. Het college en vergunninghoudster hebben zich op het standpunt gesteld dat de Wet milieubeheer niet strekt tot bescherming van de belangen die Buurtvereniging Mauritspark volgens haar statuten behartigt en die zij met haar beroep nastreeft, zodat het thans in artikel 8:69a van de Awb neergelegde relativiteitsvereiste aan vernietiging van het bestreden besluit in de weg staat.

3.1. Ingevolge artikel 8:69a van de Awb vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.

3.2. Buurtvereniging Mauritspark behartigt blijkens haar statuten onder meer het collectieve belang van omwonenden bij het bevorderen van de leefbaarheid in de buurt. De Wet milieubeheer strekt mede tot bescherming van de leefbaarheid van de omgeving van een inrichting. Anders dan het college en vergunninghoudster stellen, staat artikel 8:69a van de Awb dan ook niet aan vernietiging van het bestreden besluit in de weg. Hun stelling dat het achterliggende motief van Buurtvereniging Mauritspark voor het instellen van het beroep niet de bescherming van de leefbaarheid is, maar het verkrijgen van een zo hoog mogelijke financiële vergoeding, leidt, wat daarvan zij, niet tot een ander oordeel. Bij de toepassing van artikel 8:69a is niet het achterliggende motief voor de indiening van het beroep van belang, maar of de betrokken rechtsregel of het betrokken rechtsbeginsel strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.

4. Voor zover Buurtvereniging Mauritspark heeft aangevoerd dat het bestreden besluit niet in overeenstemming is met de hiervoor genoemde uitspraak van 27 juni 2012 en dat het college in het bestreden besluit haar zienswijze onzorgvuldig heeft beantwoord, overweegt de Afdeling dat Buurtvereniging Mauritspark dit niet heeft geconcretiseerd en onderbouwd. Reeds hierom falen deze betogen.

5. Buurtvereniging Mauritspark heeft op een aantal plaatsen in het beroepschrift in de kern betoogd dat ten onrechte een revisievergunning is verleend voor een deel van de inrichting in plaats van een revisievergunning voor de gehele inrichting inclusief in de toekomst voorziene uitbreidingen en veranderingen van de inrichting.

5.1. Uit artikel 8.4, eerst lid, van de Wet milieubeheer volgt dat een zogenoemde revisievergunning niet betrekking hoeft te hebben op de gehele inrichting, maar ook kan worden verleend voor onderdelen van de inrichting. Er is geen rechtsregel die verplicht om een revisievergunning voor de gehele inrichting aan te vragen, indien de verandering waarvoor de vergunning wordt gevraagd slechts betrekking heeft op onderdelen van de inrichting. Er is evenmin een rechtsregel die verplicht vergunning te vragen voor alle veranderingen van een inrichting die de drijver van de inrichting in de toekomst van plan is door te voeren.

Het betoog faalt.

6. Buurtvereniging Mauritspark betoogt dat het aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde akoestisch rapport van Sitech Services B.V. van 26 september 2012 ondeugdelijk is. Daartoe wijst zij erop dat in het rapport wordt uitgegaan van een rijsnelheid van de wagons van 10 km per uur, terwijl vergunningvoorschrift 2.6 een maximumrijsnelheid van 25 km per uur toestaat, dat de in het rapport genoemde aantallen wagons niet overeenkomen met de aantallen waarvoor vergunning is verleend, en dat het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau op nabijgelegen woningen volgens het rapport in de nachtperiode lager is dan in de avondperiode, terwijl in de nachtperiode volgens het rapport meer wagons binnenkomen.

6.1. Het college heeft ter zitting toegelicht dat in voorschrift 2.6 een maximumrijsnelheid van 25 km per uur is voorgeschreven met het oog op de externe veiligheid. Bij de beoordeling van de geluidhinder is uitgegaan van een representatieve bedrijfssituatie voor het gehele terrein van de inrichting en vastgesteld dat de gemiddelde snelheid van de wagons 10 km per uur bedraagt. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het rapport aldus op onjuiste uitgangspunten is gebaseerd. Buurtvereniging Mauritspark heeft niet aannemelijk gemaakt dat de gemiddelde snelheid van de wagons hoger is dan 10 km per uur. De enkele mededeling ter zitting dat zij dat heeft vastgesteld, is daarvoor onvoldoende.

Wat de aantallen wagons betreft waarmee in het akoestisch rapport rekening is gehouden, heeft het college toegelicht dat is uitgegaan van het maximaal aantal binnenkomende en vertrekkende wagons op een maatgevende dag en dat zowel met volle als met lege wagons rekening is gehouden. Het totale aantal wagons waarmee bij de geluidberekeningen rekening is gehouden, is hierdoor groter dan is vergund, zodat de gemeten geluidwaarden in werkelijkheid lager zullen uitvallen. De Afdeling ziet geen aanleiding om aan de juistheid van deze toelichting, en daarmee aan de deugdelijkheid van het akoestisch rapport op dit punt, te twijfelen.

De door Buurtvereniging Mauritspark aangevoerde omstandigheid dat het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau volgens het akoestisch rapport in de nachtperiode lager is dan in de avondperiode, terwijl in de nachtperiode volgens het rapport meer wagons binnenkomen, biedt evenmin aanleiding voor twijfel aan de deugdelijkheid van het rapport. Zoals het college en vergunninghoudster ter zitting hebben toegelicht, vloeit dit voort uit het feit dat de nachtperiode twee maal zoveel uren bestrijkt dan de avondperiode.

Het betoog faalt.

7. Buurtvereniging Mauritspark voert tot slot aan dat bij de beoordeling van de gevolgen voor de externe veiligheid onvoldoende rekening is gehouden met de specifieke locatie van de nieuw aangebrachte wissel in spoor 221 voor de aftakking naar de Railterminal Chemelot.

7.1. Voor de beoordeling van de gevolgen voor de externe veiligheid is bij de aanvraag een kwantitatieve risicoanalyse van 17 maart 2010 van SABIC (hierna: de QRA) gevoegd. Paragraaf 3.2 daarvan vermeldt dat voor de bepaling van ongevalscenario’s het in april 2006 door Oranjewoud/Save opgestelde concept van het "Rekenprotocol Vervoer gevaarlijke stoffen per spoor" is gehanteerd. Op bladzijde 59 van dit protocol staat dat voor de aanwezigheid van wissels een toeslagfactor moet worden toegepast voor een trajectdeel, ongeacht het aantal wissels. Paragraaf 3.2.9 van de QRA vermeldt dat deze toeslag is toegepast. Buurtvereniging Mauritspark heeft niet aannemelijk gemaakt dat de specifieke locatie van de wissel tot een andere toeslagfactor had moeten leiden.

Het betoog faalt.

8. Het beroep is ongegrond.

9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. R. Uylenburg en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van staat.

w.g. Slump w.g. Van Roessel
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 7 mei 2014

457-732.