Uitspraak 201211728/1/R2


Volledige tekst

201211728/1/R2.
Datum uitspraak: 23 april 2014

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid NSI Kantoren B.V. en de naamloze vennootschap NSI N.V., gevestigd te Hoofddorp (hierna: NSI kantoren), gemeente Haarlemmermeer,
2. de vereniging Algemene Belangenvereniging Ede-Oost en anderen (hierna: de belangenvereniging en anderen), gevestigd te Ede,
3. [appellante sub 3] en anderen, gevestigd te Bennekom,
4. de stichting Stichting Milieuwerkgroepen Ede, SME, gevestigd te Bennekom, gemeente Ede,
5. de stichtingen Stichting Gelderse Natuur en Milieufederatie en Stichting het Geldersch Landschap (hierna: stichtingen Gelderse Milieufederatie en het Geldersch Landschap, gevestigd te Arnhem,
appellanten,

en

de raad van de gemeente Ede,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 27 september 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Parklaan" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben NSI kantoren, [appellante sub 3] en anderen, de stichting milieuwerkgroepen Ede, de stichtingen Gelderse Milieufederatie en het Geldersch landschap en de belangenvereniging en anderen beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht.
De belangenvereniging en anderen en de stichtingen Gelderse Milieufederatie het Geldersch Landschap hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 juli 2013, waar de stichting milieuwerkgroepen Ede, vertegenwoordigd door drs. S.E. Stumpel en ir. H. Weelink, de stichtingen Gelderse Milieufederatie en het Geldersch landschap, vertegenwoordigd door B.H.J.D. Oosting bijgestaan door drs. E. van Maanen, de belangenvereniging en anderen, vertegenwoordigd door mr. ir. T.L.H. Peeters, advocaat te Maastricht, en de raad vertegenwoordigd door drs. B.B. Mulder, ir. P. Nijhout, ing. J. Riezebos, ing. R.F. Snitselaar, E. van Baren en mr. M. Riemersma, bijgestaan door mr. M.R.J. Baneke, advocaat te Den Haag, zijn verschenen.

Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling het onderzoek heropend. De Afdeling heeft de raad verzocht nadere informatie te verschaffen over een na de zitting ingekomen stuk van de Projectdirecteur Veluwse Poort van 19 september 2013. De raad heeft hierop bij brief van 6 november 2013 geantwoord. De stichting Milieuwerkgroepen Ede, de stichtingen Gelderse Milieufederatie en het Geldersch landschap en belangenvereniging en anderen zijn in de gelegenheid gesteld om daarop te reageren en hebben dit gedaan bij brieven van 26 en 27 november 2013. Met toestemming van partijen is afgezien van verdere behandeling van de zaak ter zitting. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

2. Het plangebied van de Parklaan is een langgerekt gebied dat strekt vanaf de afrit Wageningen van de rijksweg A12 (bij de Poortwachter) in het zuidwesten tot de provinciale weg N224 in het noordoosten. De Parklaan wordt hiermee de nieuwe oostelijke verbindingsweg tussen de A12 en de N224. Het doel van het plan is om een goede ontsluiting te realiseren aan de oostzijde van Ede. Voor het oostelijk deel van Ede is een planconcept ontwikkeld, de zogenaamde Veluwse Poort, waarin een herontwikkeling is voorzien van de kazerneterreinen (Maurits, Stevin en Beeckman), het oostelijk deel van het Enka-terrein en de stationsomgeving.

Goede procesorde

3. De raad heeft betoogd dat het door de stichtingen Gelderse Milieufederatie en het Geldersch landschap ingediende rapport "Second opinion-onderzoek Natuurtoetsen Bestemmingsplan Parklaan Ede" van EcoNatura van 12 juni 2013, wegens strijd met de goede procesorde buiten de beoordeling van het beroep moet blijven.

3.1. De stichtingen Gelderse Milieufederatie en het Geldersch landschap hebben het rapport "Second opinion-onderzoek Natuurtoetsen Bestemmingsplan Parklaan Ede" ingebracht ter nadere toelichting op aangevoerde beroepsgronden.

3.2. Ingevolge artikel 8:58, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) Awb kunnen partijen tot tien dagen voor de zitting nadere stukken indienen.

3.3. Ook na afloop van de beroepstermijn en indien die termijn is gegeven, na afloop van de termijn als bedoeld in artikel 6:6 van de Awb, kunnen, gelet op artikel 8:58 van de Awb, nadere argumenten, nadere gegevens of nadere stukken, ter onderbouwing van een eerdere beroepsgrond worden ingediend, tenzij dat in strijd is met een goede procesorde. Dat laatste is het geval, indien de nadere argumenten, nadere gegevens of nadere stukken verwijtbaar zodanig laat worden ingediend, dat de andere partijen worden belemmerd om daarop adequaat te reageren of de goede voortgang van de procedure daardoor anderszins wordt belemmerd.

3.4. Het rapport "Second opinion-onderzoek Natuurtoetsen Bestemmingsplan Parklaan Ede" dient ter nadere toelichting op eerder door de stichtingen Gelderse Milieufederatie en het Geldersch landschap aangevoerde beroepsgronden. De stichtingen Gelderse Milieufederatie en het Geldersch landschap hebben het rapport als bijlage bij een nader stuk dat is ingekomen op 14 juni 2013, dus voor het verstrijken van de termijn als bedoeld in artikel 8:58 Awb, bij de Afdeling ingediend. Het rapport heeft niet een zodanige inhoud of omvang dat een zinvolle behandeling ter zitting niet zonder uitstel kon plaatsvinden. Gelet op het voorgaande en het verhandelde ter zitting is de Afdeling van oordeel dat de goede procesorde zich er niet tegen verzet dat het rapport "Second opinion-onderzoek Natuurtoetsen Bestemmingsplan Parklaan Ede" bij de beoordeling van het beroep van de stichtingen Gelderse Milieufederatie en het Geldersch landschap wordt betrokken.

Formeel

4. Met betrekking tot het bezwaar van de belangenvereniging en anderen dat zij onvoldoende zijn betrokken bij inspraak en in overleg en onvoldoende ruimte hebben gekregen om hun bezwaren in te brengen overweegt de Afdeling dat ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) de procedure inzake de vaststelling van een bestemmingsplan aanvangt met de terinzagelegging van een ontwerpplan. Nu hetgeen de belangenvereniging en anderen hebben aangevoerd geen onderdeel uitmaakt van de in de Wro geregelde procedure, kan het bezwaar in beginsel geen gevolgen hebben voor de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Niet is gebleken dat in de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening voorgeschreven procedure niet op de juiste wijze is gevolgd. Daarbij is van belang dat de belangenvereniging en anderen een zienswijze hebben ingediend. Het betoog faalt.

4.1. De stichting Milieuwerkgroepen Ede betoogt dat in de Nota zienswijzen haar zienswijze niet integraal is overgenomen en dat de raad de zienswijze onvoldoende heeft behandeld.

4.2. Er bestaat geen wettelijke verplichting voor de raad alle zienswijzen in de Nota Zienswijzen integraal op te nemen. De raad kan de zienswijzen samengevat weergeven. Dat niet op ieder argument ter ondersteuning van een zienswijze afzonderlijk is ingegaan, is op zichzelf geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit niet voldoende is gemotiveerd. Niet is gebleken dat bepaalde bezwaren of argumenten van de Stichting Milieuwerkgroepen Ede niet in de overwegingen zijn betrokken. Het betoog faalt.

Nut en noodzaak

5. De belangenvereniging en anderen, de stichting Milieuwerkgroepen Ede en de stichtingen Gelderse Milieufederatie en het Geldersch landschap betogen op hierna aan te geven beroepsgronden dat nut, noodzaak en behoefte van een nieuwe ontsluitingsweg en daarmee nut en noodzaak van het plan onvoldoende is onderzocht en aangetoond, omdat het daaraan ten grondslag liggende verkeersrapport "Doelmatigheid en fasering Parklaan" van juni 2012 van ingenieursbureau DHV ondeugdelijk is. Zij verwijzen ter onderbouwing van hun betogen naar de contra-expertise Parklaan Ede van prof. ir. Immers van 10 december 2012 (hierna: het tegenrapport).

5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat nut, noodzaak en behoefte van de nieuwe ontsluitingsweg voldoende is onderzocht en aangetoond met de verkeersrapporten.

5.2. In 2008 heeft een uitgebreid proces plaatsgevonden om het beste tracé van de ontsluitingsweg aan de oostzijde van Ede te bepalen. Vervolgens is dit tracé uitgewerkt in een Functioneel Ontwerp. In dit proces is steeds gebruik gemaakt van verkeerscijfers uit het verkeersmodel Ede. Dit model wordt voor de gemeente Ede beheerd door ingenieursbureau DHV.

In het Milieueffectrapport Ontwikkeling Ede-Oost en Spoorzone van 12 februari 2008 (hierna: het MER) is gebruik gemaakt van het verkeersmodel Ede met als basisjaar 2005 en als toekomstjaar 2020. In het deskundigenbericht wordt dit beschreven als het verkeersmodel 2005.

Tussen 2005 en 2011 is de omvang van het te ontwikkelen programma van Ede-Oost (nieuwe titel Veluwse Poort) en de verdeling van het programma over de gebieden veranderd en zijn er enkele wijzigingen opgetreden in het wegennet van Ede. Ten behoeve van het bestemmingsplan Parklaan is het verkeersmodel Ede geactualiseerd, met als nieuw basisjaar 2010 en toekomstjaar 2020.

De nieuwe verkeersintensiteiten op de verschillende wegvakken en de verantwoording van de modelberekeningen zijn door ingenieursbureau DHV weergegeven in de memo "Modelberekeningen ten behoeve van akoestisch onderzoek Parklaan" van 9 februari 2012. In het deskundigenbericht wordt dit beschreven als het verkeersmodel 2010.

Naar aanleiding van zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan Parklaan en het advies van de commissie voor de m.e.r. van 5 juni 2012 is door ingenieursbureau DHV het rapport "Doelmatigheid en Fasering Parklaan" van juni 2012 opgesteld (hierna: het DHV-rapport).

Bij het verweer heeft de raad een memo toegevoegd van ingenieursbureau Royal Haskoning DHV (hierna: DHV) van 28 januari 2013 waarin wordt ingegaan op het door de belangenvereniging en anderen, de stichting Milieuwerkgroepen Ede en de stichtingen Gelderse Milieufederatie en het Geldersch landschap overgelegde tegenrapport.

5.3. De Afdeling stelt voorop dat de raad voor de verkeersintensiteit gebruik heeft gemaakt van het regionaal verkeersmodel Ede uit 2010. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, onder meer in de uitspraak van 3 december 2008 in de zaak nr. 200703693/1, geven modellen noodzakelijkerwijs een abstractie van de te verwachten werkelijkheid weer. De validiteit van een model wordt pas aangetast wanneer de uitkomsten te zeer afwijken van de redelijkerwijs te verwachten werkelijkheid. De belangenvereniging en anderen, de stichting Milieuwerkgroepen Ede en de stichtingen Gelderse Milieufederatie en het Geldersch landschap hebben niet aannemelijk gemaakt dat de verkeersintensiteiten die voortvloeien uit het regionaal model afwijken van de redelijkerwijs te verwachten werkelijkheid en om die reden geen gebruik van het verkeersmodel 2010 kon worden gemaakt. Daarbij neemt de Afdeling het volgende in aanmerking.

5.4. Ten aanzien van de betogen van de belangenvereniging en anderen, de stichting Milieuwerkgroepen Ede en de stichtingen Gelderse Milieufederatie en het Geldersch landschap dat in het DHV-rapport in de presentatie van de berekeningen de referentievariant (autonome ontwikkeling zonder Veluwse Poort en Parklaan) ten onrechte ontbreekt, heeft de raad aangegeven dat deze referentievariant niet aan de orde is, omdat de autonome ontwikkeling betekent dat hierin alle projecten worden meegenomen waarover al besluitvorming is geweest. In het DHV-rapport zijn ontwikkelingen van de Veluwse Poort als vaststaand meegenomen, omdat ten behoeve van die ontwikkelingen door de raad reeds een besluit was genomen. De betogen falen.

5.5. De belangenvereniging en anderen, de stichting Milieuwerkgroepen Ede en de stichtingen Gelderse Milieufederatie en het Geldersch landschap betogen dat in het DHV-rapport ten onrechte een aantal wegvakken niet zijn herberekend voor de bepaling van nut en noodzaak van de Parklaan. Uit het DHV-rapport en de memo van 28 januari 2013 van DHV blijkt, dat op basis van het verkeersmodel 2010 een totale herberekening van het verkeersmodel heeft plaatsgevonden waarbij alle relevante wegen zijn meegenomen. De betogen falen.

5.6. De belangenvereniging en anderen, de stichting Milieuwerkgroepen Ede en de stichtingen Gelderse Milieufederatie en het Geldersch landschap betogen dat de I/C-waarden (intensiteit/capaciteit waarden) in de avondspits op de Edeseweg zijn berekend zonder rekening te houden met de verkeersaantrekkende werking als gevolg van de capaciteitsuitbreiding van de Edeseweg en dat is miskend dat het wegnemen van congestie juist verkeer aantrekt. Naar aanleiding van deze betogen heeft ingenieursbureau DVH alsnog een herberekening uitgevoerd waarbij de verkeersaantrekkende werking van de aanleg van 2x2 rijstroken op de Edeseweg zijn doorberekend. Uit deze herberekening en de memo van 28 januari 2013 blijkt dat de verkeersaantrekkende werking beperkt blijft tot enkele procenten meer verkeer op etmaalbasis. In de memo van 28 januari 2013 van ingenieursbureau DHV is toegelicht dat de I/C-waarden van de wegen ruim onder de 0,8 blijft. De I/C-waarde van de Edeseweg ten zuiden van de A12 blijft een aandachtspunt, maar was dat al. De betogen falen.

5.7. De belangenvereniging en anderen, de stichting Milieuwerkgroepen Ede en de stichtingen Gelderse Milieufederatie en het Geldersch landschap betogen dat niet duidelijk is of de wijziging van de modelinvoergegevens invloed hebben op de besluiten uit de eerste fase van het MER.

De Afdeling acht doorslaggevend of de doorgevoerde wijzigingen leiden tot een ander verkeersbeeld in Ede-oost. Nu die vraag gelet op het hierna volgende ontkennend moet worden beantwoord, behoeven eerder berekende varianten niet opnieuw doorgerekend te worden. In de memo Modelberekeningen ten behoeve van akoestisch onderzoek Parklaan zijn de (netwerk)wijzigingen opgesomd. Hieruit kan, gelet ook op het deskundigenbericht, worden afgeleid dat enkele netwerkwijzigingen geen relevante invloed hebben, omdat ze te ver van de Parklaan liggen. Andere wijzigingen hebben een beperkte invloed of zullen ertoe leiden dat de Parklaan een alternatief wordt, omdat de N224 een langere reistijd gaat geven. De wijzigingen in de directe omgeving van de Parklaan zijn kleinschalig van aard en zullen geen relevante betekenis hebben. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat met de afsluiting van een spoorwegovergang geen rekening kon worden gehouden omdat dit nog niet bekend was ten tijde van het uitvoeren van de onderzoeken. Overigens zal dit niet een zodanige wijziging teweeg brengen, dat dit zal leiden tot een relevant ander verkeersbeeld in Ede-oost. De betogen falen.

5.8. Met betrekking tot de betogen van de belangenvereniging en anderen, de stichting Milieuwerkgroepen Ede en de stichtingen Gelderse Milieufederatie en het Geldersch landschap die betrekking hebben op het aantal telpunten overweegt de Afdeling dat de raad heeft aangegeven dat bij de actualisatie van het verkeersmodel 2005 naar 2010 ongeveer 250 telpunten zijn gebruikt. In de memo van 28 januari 2013 is aangegeven dat bij actualisatie van verkeersmodellen in andere regio’s en steden een vergelijkbaar aantal tellingen wordt toegepast. Ter zitting is toegelicht dat alleen de in de nabijheid van de Parklaan gebruikte telpunten zijn getoond maar dat het in totaal om 250 telpunten gaat. Niet is gebleken dat het aantal telgegevens niet representatief mag worden genoemd voor een dergelijk verkeersmodel. Gelet hierop falen de betogen.

5.9. Met betrekking tot de betogen van de belangenvereniging en anderen, de stichting Milieuwerkgroepen Ede en de stichtingen Gelderse Milieufederatie en het Geldersch landschap dat niet bekend is welke capaciteit en snelheid van toepassing zijn op de verschillende wegvakken, zodat het berekende belastingpatroon niet controleerbaar is, overweegt de Afdeling dat de raad heeft aangegeven dat het niet gebruikelijk is om bij een verkeersmodel alle inputgegevens in een rapport aan te bieden. Wel moet in een beschrijvende rapportage vermeld worden welke input is gebruikt. Dat is hier gebeurd. De betogen falen.

5.10. De belangenvereniging en anderen, de stichting Milieuwerkgroepen Ede en de stichtingen Gelderse Milieufederatie en het Geldersch landschap betogen dat is miskend dat de huidige crisis voor veel minder bouwvolumes in het voorgenomen ruimtelijke programma Veluwse Poort zorgt en dat dit gevolgen heeft voor het verkeersmodel.

De Afdeling stelt voorop dat het plan een periode van 10 jaar bestrijkt en niet op voorhand vast staat dat de crisis in de bouw zich gedurende deze periode zal uitstrekken. In de nota van zienswijzen en ter zitting is toegelicht dat de woningen die zijn voorzien op de voormalige Enka- en kazerneterreinen voldoen in een woningbehoefte. Tevens is er een woningopgave vanuit rijk en provincie, die onder meer wordt gevuld met de op de evenvermelde terreinen voorziene woningen. Niet aannemelijk is dan ook dat de nieuwe ontwikkelingen in de Veluwse Poort waarmee in de berekeningen rekening is gehouden niet binnen een periode van 10 jaar zullen worden uitgevoerd. In het deskundigenbericht wordt in dit verband vermeld dat de huidige en autonome situatie al nopen tot aanpassing van het wegennet, dus ook zonder de nieuwe ontwikkeling van Ede-oost. De betogen falen.

5.11. De belangenvereniging en anderen, de stichting Milieuwerkgroepen Ede en de stichtingen Gelderse Milieufederatie en het Geldersch landschap betogen dat bij de verkeersgegevens ten onrechte een robuustheidsfactor van 20% is gehanteerd.

De robuustheidsfactor van 20% is niet in de verkeersgegevens ten behoeve van het verkeersmodel gebruikt maar alleen op de kruispunten zodat de betogen falen.

5.12. De belangenvereniging en anderen, de stichting Milieuwerkgroepen Ede en de stichtingen Gelderse Milieufederatie en het Geldersch landschap betogen dat de modeluitkomsten onverklaarbaar zijn, omdat bij de berekening zonder Parklaan een afname van verkeer op de W. Dreeslaan plaatsvindt. In de memo van 28 januari 2013 heeft ingenieursbureau DHV naar het oordeel van de Afdeling deugdelijk gemotiveerd waarom die afname ontstaat zodat het betoog faalt.

5.13. De belangenvereniging en anderen, de stichting Milieuwerkgroepen Ede en de stichtingen Gelderse Milieufederatie en het Geldersch landschap betogen dat de analyse van de berekende wegvakbelastingen uitgevoerd door ingenieursbureau DHV met betrekking tot de uitkomsten en de toepassing van het verkeersmodel van Ede) onjuist is uitgevoerd.

Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is de Afdeling gebleken dat in de varianten 1 en 3 de Eikenlaan niet is aangetakt zodat deze minder verkeer genereert dan bij varianten 2 en 4 waarbij de Eikenlaan wel is aangetakt. Verder zijn in het verkeersmodel wijzigingen in het netwerk aangebracht en is de HB-matrix naar beneden bijgesteld. Dit heeft er toe geleid dat de Eikenlaan en Parklaan aantrekkelijker zijn geworden. De betogen falen.

5.14. Ook in het deskundigenbericht is geconcludeerd dat de input die is gebruikt voor de simulatie van de verkeersstromen door het verkeersmodel is gebaseerd op voldoende betrouwbare aannames. In hetgeen de belangenvereniging en anderen, de stichting Milieuwerkgroepen Ede en de stichtingen Gelderse Milieufederatie en het Geldersch landschap hebben aangevoerd omtrent het verkeer kan geen grond worden gevonden voor het oordeel dat de verkeersonderzoeken dusdanige gebreken dan wel leemten in kennis vertonen dat de raad zich daarop ook voor het vaststellen van nut, noodzaak en behoefte van de weg niet mocht baseren. De betogen falen.

6. NSI kantoren betoogt dat met de nieuwe verkeerscijfers die zijn gepresenteerd in het DHV-rapport duidelijk is geworden dat de geplande verbreding van de wegen niet nodig is omdat daaruit blijkt dat de waarden in de autonome situatie slechts op drie plekken miniem boven de kritische waarde van 1,00 zitten. NSI kantoren betoogt dat het traject daarmee vrijwel volledig voldoet aan de voorwaarden voor een goede doorstroming. De geconstateerde overschrijdingen zijn miniem en kunnen bovendien ook met minder ingrijpende maatregelen worden verbeterd.

6.1. De raad stelt dat de geplande verbreding van de wegen nodig is.

6.2. In het DHV-rapport zijn zowel de huidige situatie als de referentiesituatie als de autonome situatie met Ede-Oost maar zonder Parklaan onderzocht. Uit het rapport blijkt dat de huidige situatie al de nodige knelpunten oplevert zonder de aanleg van de Parklaan, terwijl het aantal knelpunten toeneemt in de referentiesituatie waarbij rekening is gehouden met de ontwikkelingen van de Veluwse Poort. Uit het rapport blijkt dat in de huidige situatie het verkeer dat via de huidige infrastructuur aan de oostzijde van Ede rijdt (via Edeseweg-Bennekomse weg-Klinkenbergerweg-Arnhemseweg) op enkele wegen tegen knelpunten aanloopt zodat er sprake zal zijn van matige doorstroming of congestie. Op drie wegen, namelijk de Bennekomseweg, de Edeseweg Noord en de Zandlaan ligt de I/C-waarde tussen 0,8 en 1,0, hetgeen betekent dat er een knelpunt kan ontstaan en filevorming kan optreden. Op één weg is de I/C-waarde meer dan 1,0, hetgeen betekent dat er knelpunten ontstaan en het verkeer stil staat en filevorming optreedt. Zonder de Parklaan zullen in het prognosejaar 2020 in de referentiesituatie nog meer wegen een te hoge I/C-waarde krijgen. Op de Zandlaan en de Tooroplaan zal de I/C-waarde tussen 0,8 en 1,0 liggen. Op de Bennekomseweg, Edeseweg (Noord A12) en de Edeseweg (Zuid A12) zal de I/C-waarde boven 1,0 uitkomen.

6.3. In de verkeersrapporten is onderbouwd dat door de aanleg van de Parklaan, inclusief de verdubbeling op sommige trajecten, deze knelpunten grotendeels worden opgeheven. Deze conclusie wordt bevestigd in het deskundigenbericht. De raad heeft tevens de leefbaarheid van de Klinkenbergerweg in aanmerking genomen. Het toenemende verkeer zorgt hier voor overlast op het gebied van geluid en luchtkwaliteit. Deze situatie zal verbeteren door de voorgestelde maatregelen.

6.4. Gelet hierop ziet de Afdeling in het aangevoerde door NSI kantoren geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er een noodzaak bestaat om op een aantal trajecten tot een verdubbeling van de wegen te komen. Het betoog van NSI kantoren faalt.

Het Milieueffectrapport (hierna: het MER)

7. De belangenverenigingen en anderen en de stichtingen Gelderse Milieufederatie en het Geldersch landschap betogen dat het alternatievenonderzoek in de MER ondeugdelijk is geweest. De belangenvereniging en anderen betogen dat alternatieven in het MER onvoldoende zijn bezien en 2 varianten bij voorbaat al zijn afgeschoten. Bij de keuze voor variant 4 is onvoldoende rekening gehouden met negatieve effecten.

7.1. De raad stelt zich op het standpunt dat uit de tweede aanvulling van het MER uit 2012 blijkt dat het MER uit 2008 en de aanvulling uit 2009 als grondslag gebruikt kunnen worden voor de vaststelling van het bestemmingsplan. Met het MER plus de twee aanvullingen, samen met de passende beoordeling en de milieuonderzoeken, is alle essentiële milieu-informatie voor het plan aanwezig. Daarbij zijn de mogelijke alternatieven onderzocht in de betreffende milieueffectrapportages. Hieruit blijkt dat het gekozen alternatief één van de betere scores had in relatie tot het ruimtebeslag op de EHS. In het toetsingsadvies van de commissie voor de m.e.r. (van 5 juni 2012) is deze conclusie bevestigd.

7.2. Ingevolge artikel 7.23, eerste lid, onder e, van de Wet milieubeheer, zoals dat luidde ten tijde van belang, bevat een milieu-effectrapport een beschrijving van de gevolgen voor het milieu, die de voorgenomen activiteit, onderscheidenlijk de beschreven alternatieven kunnen hebben, alsmede een motivering van de wijze waarop deze gevolgen zijn bepaald en beschreven.

7.3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen bij uitspraak van 21 juli 2009 (nr. 200801853/1/R2), is de vraag welke alternatieven in een concrete situatie redelijkerwijs in beschouwing dienen te worden genomen, afhankelijk van de omstandigheden van het geval en moet deze mede worden beantwoord in het licht van artikel 7.23, eerste lid, onder e, van de Wm. Ingevolge die bepaling moet een MER onder meer een beschrijving bevatten van de gevolgen voor het milieu die de voorgenomen activiteit, onderscheidenlijk de beschreven alternatieven kunnen hebben. Uit de genoemde bepalingen, in onderlinge samenhang bezien, volgt dat in een MER uitsluitend alternatieven hoeven te worden beschreven die, wat betreft de gevolgen voor het milieu die daarvan redelijkerwijs zijn te verwachten, mogelijk tot relevante verschillen kunnen leiden.

7.4. In 2008 is de MER Ontwikkeling Ede-Oost en Spoorzone opgesteld. De aanleg van de Parklaan maakt onderdeel uit van de totale ontwikkeling van de Veluwse Poort (voorheen Ede-Oost). Voor deze ontwikkeling van de oostzijde van Ede is een MER opgesteld. Tijdens deze stap heeft de tracékeuze op hoofdlijnen plaatsgevonden, bestaande uit de selectie van de Parklaanvarianten 1, 2 ,3, en 4. De tracés van de Parklaanvarianten zijn steeds met het oog op de vergelijkbaarheid op dezelfde wijze beoordeeld. Het ging daarbij om de gevoeligheid van de omgeving van de tracés bezien vanuit de tijdens deze fase onderscheidende milieuaspecten. Dit MER is gekoppeld aan de Structuurvisie Infrastructuur Ede-Oost (2008). Mede op basis van het MER is uiteindelijk een voorkeursalternatief voor de ontsluitingsstructuur gekozen en vastgelegd in voornoemde structuurvisie. In de structuurvisie is gemotiveerd welke varianten afgevallen zijn. Deze keuze is kaderstellend voor de verdere uitwerking geweest. De commissie m.e.r. oordeelde dat het MER alle essentiële informatie bevatte om de structuurvisie vast te stellen.

7.5. Vervolgens is een aanvulling MER (2009) opgesteld. Bij het opstellen van een bestemmingsplan voor de weg (het eerste ruimtelijke plan dat een activiteit mogelijk maakt) moeten de milieu-effecten op een concreter niveau in beeld gebracht worden. Dit is gedaan door in het kader van de voorbereiding van het bestemmingsplan voor woningbouw op het voormalige ENKA-terrein een aanvulling op het MER van Ede-Oost te maken in combinatie met een passende beoordeling. Op basis van het voorkeursalternatief (dat in 2008 is bepaald) zijn twee inrichtingsalternatieven ontwikkeld en beoordeeld:

- Alternatief minimaal ruimtebeslag: verkeerslichten op de kruispunten en 1x2 rijstroken op de Edeseweg tussen de Horalaan/Zandlaan en de verbindingsweg.

- Alternatief maximaal ruimtebeslag: rotondes op de kruispunten en 2x2 rijstroken op de Edeseweg tussen de Horalaan/Zandlaan en de verbindingsweg.

Door deze benadering is een beeld ontstaan van de milieueffecten die als gevolg van de Parklaan maximaal en minimaal kunnen optreden. Uit de aanvulling van het MER in 2009 blijkt dat er qua milieueffecten weinig tot geen verschil is tussen het maximale en het minimale inrichtingsalternatief van het gekozen voorkeursalternatief voor de ontsluitingsstructuur.

7.6. Ten slotte is in 2012 nog een aanvulling MER opgesteld, die voor het alternatievenonderzoek niet relevant was omdat toen al een keuze is gemaakt voor een van de alternatieven.

7.7. Ten aanzien van het betoog dat het alternatievenonderzoek ondeugdelijk is geweest overweegt de Afdeling dat bij een omvangrijk project als het onderhavige, waarbij vele varianten een rol spelen, een zekere trechtering gedurende het besluitvormingsproces onvermijdelijk en noodzakelijk is. De Afdeling verwijst in dit verband naar haar uitspraak van 7 december 2011, nr. 201011757/1/R1 en 201012728/1/R1. In het MER uit 2008 heeft trechtering plaatsgevonden ten aanzien van de Parklaanvarianten en daarbij zijn 4 combinatievarianten overgebleven. In het MER 2008 is een gevoeligheidsanalyse opgenomen van de 4 Parklaanvarianten. Twee daarvan (2 en 4) zijn vervolgens gecombineerd met een aantal A12 varianten. De resultaten zijn weergegeven in het MER 2008. Hieruit blijkt dat variant 4 op alle milieuaspecten het gunstigste scoort en Parklaanvariant 1 het ongunstigst. In het MER 2008 is vervolgens variant 4 onderzocht in combinatie met alle overgebleven aansluitingsvarianten op de A12. Daarnaast is ook de aansluitingsvariant onderzocht in combinatie met Parklaanvariant 2. In een vroeg stadium zijn weliswaar variant 1 en 3 afgevallen, maar niet dan nadat een gevoeligheidsanalyse heeft plaatsgevonden. Dat vervolgens met twee alternatieven is doorgegaan ook in het kader van trechtering gedurende het besluitvormingsproces acht de Afdeling niet onredelijk. Daarbij neemt zij in aanmerking dat in het toetsingsadvies van de commissie voor de m.e.r. van 5 juni 2012 is bevestigd dat met het MER plus de twee aanvullingen samen met de passende beoordeling en de milieuonderzoeken de essentiële milieu-informatie voor het plan aanwezig is.

7.8. Gelet op het voorgaande geeft hetgeen is aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het alternatieven onderzoek van het MER onvolledig, dan wel onzorgvuldig tot stand is gekomen. De betogen van de belangenverenigingen en anderen en de stichtingen Gelderse Milieufederatie en het Geldersch landschap falen.

Flora- en faunawet

8. NSI kantoren betogen dat de maatregelen om negatieve effecten op de natuurwaarden, in bijzonder in geval van de vleermuizen, ongedaan te maken niet (voldoende) in het plan zijn geconcretiseerd, zodat onvoldoende duidelijk is dat het plan geen negatieve effecten heeft op de natuurwaarden.

8.1. De belangenvereniging en anderen en de stichtingen Gelderse Milieufederatie en het Geldersch landschap betogen dat er een ontheffing op grond van de Flora- en Faunawet (hierna: de Ffw) moet worden aangevraagd voor aantasting van de groeiplaatsen van de veldsalie, steenanjer en het rapunzelklokje. Dit geldt tevens voor het vernietigen/onderbreken van trekroutes van bepaalde vleermuizen (de gewone dwergvleermuis). De hopovers zijn niet voldoende gewaarborgd in het plan en er is niet onderzocht of de ontheffing op grond van de Ffw kan worden verleend. De raad heeft niet onderbouwd in hoeverre het plan uitvoerbaar is in relatie tot de aan te vragen ontheffingen.

8.2. De raad stelt zich op het standpunt dat in paragraaf 4.4. van de plantoelichting van het plan en de daarbij behorende onderzoeken voldoende duidelijk is gemaakt welke effecten op natuurwaarden optreden door de aanleg van de Parklaan. De raad stelt dat uit de Natuurtoets van Natuurbalans blijkt dat er een ontheffing nodig is op grond van de Ffw, maar dat ook is vast komen te staan dat de gunstige staat van instandhouding van de soorten niet in het geding komt vanwege de te nemen mitigerende maatregelen. In die zin is het plan uitvoerbaar in relatie tot de Ffw.

8.3. Ingevolge artikel 75, derde lid, van de Ffw kan de minister ontheffing verlenen van de verboden neergelegd in de artikelen 8 t/m 12 van de Ffw. Ingevolge het vijfde lid van dit artikel, voor zover thans van belang, worden ontheffingen slechts verleend wanneer er geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

8.3.1. De vragen of voor de uitvoering van het plan een vrijstelling geldt, dan wel een ontheffing op grond van de Ffw nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komen in beginsel eerst aan de orde in een procedure op grond van de Ffw. Dat doet er niet aan af dat de raad het plan niet had mogen vaststellen, indien en voor zover hij op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de Ffw aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

8.4. Ten behoeve van het plan is onderzoek verricht naar de aanwezigheid van beschermde soorten in het kader van de Ffw. In 2008 is onderzoek uitgevoerd door Natuurbalans. In 2007 vond een eerder onderzoek plaats voor verschillende aansluitvarianten. Het onderzoek van 2008 vormt daarop een aanvulling. Uit het onderzoek uit 2008 is gebleken dat voor de veldsalie, steenanjer en het rapunzelklokje, soorten van tabel 2 van de Ffw, een ontheffing moet worden aangevraagd wanneer de groeiplaats wordt beschadigd of vernietigd. Ook voor de verbreding van de Bennekomse weg, waardoor een trekroute van gewone dwergvleermuis en laatvlieger wordt onderbroken, dient een ontheffing te worden aangevraagd. Er wordt aanbevolen om bij de aanleg van nieuwe bermen rekening te houden met eisen van de betreffende soorten. Redelijkerwijs kan worden verwacht dat een ontheffing zal worden verkregen. Door de verbreding van de Edeseweg wordt een trekroute van gewone dwergvleermuis en laatvlieger onderbroken. Hiervoor zullen mitigerende maatregelen, zoals aanleg van hopovers, worden uitgewerkt in een zogenoemd activiteitenplan dat ter goedkeuring aan het bevoegd gezag zal worden voorgelegd.

8.5. In hetgeen NSI kantoren, de belangenvereniging en anderen en de stichtingen Gelderse Milieufederatie en het Geldersch landschap hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat onvoldoende zorgvuldig onderzoek is gedaan naar de aanwezigheid van beschermde soorten in het gebied. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de ontheffingen van de Ffw die nodig zijn in verband met aanwezige beschermde soorten, uiteindelijk niet zullen worden verleend gelet ook op de maatregelen die zullen worden getroffen om te bewerkstelligen dat er geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soorten waarvoor ontheffing moet worden verleend. In de toelichting van het plan is aangegeven dat voor het herstellen van de vliegroutes van de vleermuizen er hopovers worden aangelegd. De aanleg van de hopovers zijn planologisch ook mogelijk gemaakt in de planregels. Gelet op het voorgaande is niet aannemelijk dat de Ffw aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat. De betogen falen.

Groene Wig Ede - Bennekom (2009)

9. De stichting Milieuwerkgroepen Ede en de stichtingen Gelderse Milieufederatie en het Geldersch landschap betogen dat de Groene Wig ten onrechte wordt doorsneden door de Parklaan. Dit is in strijd met goede ruimtelijke ordening, want het is in tegenspraak met het eigen beleid van de gemeente. Tevens maken zij bezwaar tegen de aantasting van de Hoekelumse Eng en de inbreuk op het open landschap ten noorden van de A12.

9.1. De raad stelt dat bij de besluitvorming over de bij aanleg van de Parklaan de Groene Wig uitgangspunt is geweest. Er is op dit punt dan ook geen sprake van strijd met een goede ruimtelijke ordening, aangezien het belang van de Groene Wig en het belang van de aanleg van een goede ontsluitingsweg van Ede-Oost zorgvuldig zijn afgewogen.

9.2. De Groene Wig tussen de bebouwde kommen van Ede en Bennekom is de landschappelijke, ecologische en recreatieve verbinding tussen de Zuidwest Veluwe en het Binnenveld. Het gemeentelijk beleid streeft naar het behoud van de groene kwaliteit van de Groene Wig.

9.3. In de plantoelichting is aangegeven dat bij de aanleg van de Parklaan het in stand houden van de Groene Wig is nagestreefd. Door de actuele ontwikkelingen en plannen voor wegen en bebouwing is de druk op het gebied toegenomen. Om deze noodzakelijke ontwikkelingen in te passen is een nieuw integraal landschapsplan vastgesteld. Voor het wegvak Hoekelumse Eng - Landgoed Hoekelum is een aantal maatregelen genomen. Er worden onder meer 2 tot 3 faunabuizen en geleidende rasters aangebracht en er worden bomen in de middenberm van de Edeseweg aangebracht. Maar ook wordt de bomenlaan aan de Edeseweg hersteld, wordt er een bosplantsoen aangebracht op de Hoekelumse Eng aan de zijde van de A12, komt er nieuwe beplanting die inheems en streekeigen is en komt er een verlaagde ligging van de rijbaan door de bolle ligging van de Eng. Dit ter bescherming van de Groene Wig.

9.4. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het aanleggen van de Parklaan mede door het treffen van de voorgestelde maatregelen voor het wegvak Hoekelumse Eng - Landgoed Hoekelum, maar ook maatregelen ter plaatse van de wegvakken Poortwachter A12 tot het Bovenbuurtwegviaduct en het Bovenbuurtwegviaduct tot de onderdoorgang A12, niet leidt tot een onevenredige aantasting van de Groene Wig. Niet is uitgesloten dat door de aanleg van de weg en de voorgestelde maatregelen voor het wegvak Hoekelumse Eng - Landgoed Hoekelum de openheid van het landschap enigszins zal worden aangetast maar de stichting Milieuwerkgroepen Ede en de stichtingen Gelderse Milieufederatie en het Geldersch landschap hebben niet aannemelijk gemaakt dat die aantasting zodanig zal zijn dat de raad na afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid een groter gewicht heeft kunnen toekennen aan het belang van het realiseren van de weg. De Afdeling neemt daarbij in aanmerking dat het gebied ten noorden van de A12 en ter plaatse van de Hoekelumse Eng en het landgoed Hoekelum niet overwegend een open landschap vormen vanwege de zich daar bevindende natuur en bestaande wegenstructuur. De betogen falen.

Luchtkwaliteit

10. De stichtingen Gelderse Milieufederatie en het Geldersch landschap betogen dat het plan niet toetsbaar is wat de te verwachten concentraties stikstofdioxide en fijnstof na realisatie betreft en niet duidelijk is hoe is gerekend met behulp van een verspreidingsmodel en welke kengetallen zijn gebruikt. Zij betogen dat op de locatie Poortwachter problemen spelen die in beeld hadden moeten worden gebracht.

10.1. NSI kantoren betoogt dat de raad heeft miskend dat de luchtkwaliteit zal verslechteren door toename aan fijnstof.

10.2. [appellante sub 3] en anderen betogen dat er onvoldoende is aangetoond dat hun belangen in ogenschouw zijn genomen op het gebied van luchtkwaliteit.

10.3. De raad stelt zich op het standpunt dat er gelet op het bepaalde in artikel 5.16, derde lid, van de Wet milieubeheer geen luchtkwaliteitsonderzoek bij het bestemmingsplan Parklaan nodig is.

10.4. In titel 5.2 van de Wet milieubeheer zijn regels gesteld met betrekking tot de luchtkwaliteit.

10.5. Ingevolge artikel 5.12, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet milieubeheer, voor zover hier van belang, stelt de minister van VROM (thans: Infrastructuur en Milieu) met betrekking tot de in de bijlage 2 opgenomen grenswaarde die op of na het daarbij behorende tijdstip wordt overschreden of dreigt te worden overschreden, een programma vast dat is gericht op het bereiken van die grenswaarde.

10.6. Ingevolge artikel 5.16, eerste lid, aanhef en onder d, samen met het tweede lid, onder d, - voor zover thans van belang - kan een tracébesluit dat gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, worden vastgesteld indien dit besluit betrekking heeft op een ontwikkeling die is genoemd in, dan wel past binnen of in elk geval niet in strijd is met een op grond van artikel 5.12, eerste lid, vastgesteld programma.

Ingevolge het derde lid, kort weergegeven en voor zover hier van belang, vindt wanneer artikel 5.16, eerste lid, aanhef en onder d, van toepassing is, met betrekking tot de effecten van het desbetreffende besluit geen afzonderlijke beoordeling van de luchtkwaliteit plaats voor een in bijlage 2 opgenomen grenswaarde.

Op 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit, (hierna: het NSL), dat is vastgesteld op grond van artikel 5.12, eerste lid, van de Wet milieubeheer, in werking getreden.

10.7. In het NSL zijn alle projecten in Nederland die in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit (zogenaamde IBM projecten) opgenomen. In Ede zijn dit met name woningbouwprojecten (ENKA, kazerneterreinen, Kop van de Parkweg) met de daarbij horende verkeersaantrekkende werking. Reeds gelet hierop is artikel 5.16, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wet milieubeheer van toepassing. De stichtingen Gelderse Milieufederatie en het Geldersch landschap en NSI Kantoren hebben geen redenen aangevoerd die aanleiding geven voor het oordeel dat het NSL buiten toepassing moet blijven. Uit artikel 5.16, derde lid, van de Wet milieubeheer volgt dat geen afzonderlijke toetsing aan de in bijlage 2 bij de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarden hoeft plaats te vinden. Deze grenswaarden vormen dus geen beletsel om het bestemmingsplan vast te stellen.

10.8. De betogen van de stichtingen Gelderse Milieufederatie en het Geldersch landschap, NSI Kantoren en [appellante sub 3] omtrent de luchtkwaliteit kunnen reeds hierom niet slagen.

Verkeer

11. De belangenvereniging en anderen betogen dat de brede bestemming Verkeer ter hoogte van de Sijsseltselaan betekent dat deze bestemming volledig kan worden benut voor verkeersdoeleinden. Deze brede bestemming biedt geen enkele bescherming en waarborg voor het behoud van de cultuurhistorische waarden van de bomen aan de Sijsseltselaan. Dit geldt ook voor de doorsnijding van het bosje langs de Nieuwe Kazernelaan en de groenvoorziening op het kazerneterrein en het bos na de kruising Klinkenbergerweg/Berkenlaan. Er wordt onvoldoende rekening gehouden met de bestaande infrastructuur en het behoud van de bestaande bomenstructuur, aldus de belangenvereniging en anderen.

11.1. De raad stelt dat er voor een flexibele bestemming Verkeer is gekozen om hiermee tot een optimalisatie te kunnen komen van de aanleg van de Parklaan, in samenhang met behoud van de waardevolle bomen, in bijzonder die aan de Sijsseltselaan. Zo kan de weg gerealiseerd worden op de plaats waar zich minder vitale bomen bevinden. Uit het Functioneel Ontwerp blijkt dat hier niet de volledige bestemming Verkeer voor de aanleg van twee rijstroken benodigd is. Naast de aanleg van rijstroken, zijn tevens fiets- en voetpaden, bermen, groen- en parkeervoorzieningen binnen de bestemming Verkeer mogelijk. Tevens blijkt uit het Functioneel Ontwerp hoe de bestaande infrastructuur en de bestaande bomenstructuur worden ingepast.

11.2. Ingevolge artikel 6, lid 6.1 zijn de voor 'Verkeer' aangewezen gronden bestemd voor:

a. wegen, met niet meer dan 2 x 2 doorgaande rijstroken, alsmede in- en uitvoegstroken, op- en afritten en de daarbij horende bermen, sloten, taluds en hellingbanen;

b. bruggen, viaducten, tunnels en onderdoorgangen;

c. fiets - en voetpaden;

d. parkeervoorzieningen;

e. geluidwerende voorzieningen;

f. groenvoorzieningen;

g. nutsvoorzieningen;

h. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

i. fauna (verbindings)voorzieningen.

11.3. In beginsel behoort het tot de beleidsvrijheid van de raad om de mate van gedetailleerdheid van het plan te bepalen. Het systeem van de Wro brengt mee dat in een bestemmingsplan globale bestemmingen kunnen worden opgenomen. Of een dergelijke bestemmingsregeling uit een oogpunt van rechtszekerheid aanvaardbaar is, dient per geval aan de hand van de zich voordoende feiten en omstandigheden te worden beoordeeld.

11.4. De Afdeling acht deze plansystematiek, waarbij niet exact is aangegeven waar de weg en andere binnen de bestemming "Verkeer" ter plaatse mogelijk gemaakte functies worden gerealiseerd, ook om zo de mogelijkheid te houden de weg bij aanleg ter plaatse van minder vitale bomen te realiseren, niet onaanvaardbaar. Het betoog faalt.

12. De stichtingen Gelderse Milieufederatie en het Geldersch landschap betogen dat ter plaatse van het traject tussen de Zandlaan en het beoogde kruispunt van de Hoekelumse Eng de mogelijkheden van het principe van Langzaam rijden gaat sneller (LARGAS) ten onrechte niet zijn onderzocht.

12.1. De raad stelt dat het principe van LARGAS kan worden toegepast op kruispunten met een ongelijke verdeling van de intensiteiten over de takken. Ook is het toepassen van het LARGAS-principe gekoppeld aan een bepaalde maximum verkeersintensiteit. Voor het genoemde traject is het LARGAS-principe niet mogelijk, omdat de verkeersintensiteiten op dit deel van de Parklaan te hoog zijn.

12.2. De stichtingen Gelderse Milieufederatie en het Geldersch landschap hebben geen argumenten aangedragen dat het LARGAS-principe hier wel kon worden toegepast. Het betoog faalt.

13. De stichtingen Gelderse Milieufederatie en het Geldersch landschap betogen dat de gewijzigde fietsstructuur ter hoogte van het viaduct A12 waar beide fietsersstromen aan de oostzijde van de Edeseweg plaatsvinden, leidt tot een verkeersonveilige situatie, ook door overstekende fietsers.

13.1. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het fietsverkeer op een veilige manier kan worden afgewikkeld. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat uit de stukken is gebleken dat het fietsverkeer zoveel mogelijk naar de westzijde van de Parklaan wordt geleid, waarbij aan de westzijde van de Parklaan een tweerichtingen-fietspad gerealiseerd wordt, omdat de grootste fietsstroom vanuit het zuiden een bestemming heeft aan de westzijde van de Parklaan. Door te kiezen voor een fietstunnel onder de Parklaan bij Hoekelum worden de andere kruispunten op de Parklaan, met name die bij de Zandlaan en de Emmalaan, minimaal belast met gelijkvloers overstekend fietsverkeer. Dit komt de doorstroming en verkeersveiligheid ten goede voor zowel de auto als de fiets. Ten zuiden van het viaduct van de A12 over de Edeseweg is reeds een tweerichtingenfietspad aanwezig en is het op een aantal plekken mogelijk de weg verkeersveilig over te steken. Als onderdeel van het project Provinciale snelfietsroute Ede-Wageningen wordt bekeken hoe de doorstroming van fietsers langs de Edeseweg ten zuiden van de A12 kan worden verbeterd. De betogen falen.

Geluidhinder en aantasting woon- en leefklimaat door verkeer

14. De belangenvereniging en anderen betogen dat de geluidsbelasting ter plaatse van de Berkenrodeweg en de Berkenlaan zal toenemen. Er is onvoldoende onderzocht en gemotiveerd waarom ter plaatse sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Ten onrechte zijn geen maatregelen genomen om de geluidsbelasting tot aanvaardbare proporties terug te brengen. Er is op dit punt sprake van onzorgvuldige belangenafweging, aldus de belangenvereniging en anderen.

14.1. De stichtingen Gelderse Milieufederatie en het Geldersch landschap betogen dat er voor een aantal plaatsen een besluit hogere waarden is genomen. Er zijn door verschillende indieners van zienswijzen, waaronder appellanten, mogelijkheden voorgelegd voor het nemen van maatregelen tegen de toename van geluid. Daarmee is niets gedaan. Er is niet aangetoond dat het plan aan de verschillende geluidsnormen voor woningen binnenshuis kan voldoen en evenmin of kosten voor eventueel te nemen maatregelen gedekt worden door het plan.

14.2. [appellante sub 3] en anderen betogen dat er volgens het akoestisch onderzoek een verdubbeling van de etmaalintensiteit zal zijn ter hoogte van de Maanderdijk. Er wordt ten zuiden van de dijk geen geluidsscherm geplaatst. Voorts betogen [appellante sub 3] en anderen dat uit het akoestisch onderzoek niet blijkt met welke variabelen is gerekend, wat de ligging en kracht van de bron van het geluid is en tot waar de invloedsfeer reikt. Er is niet te verifiëren of het geluid tot het huisperceel, de gevel van de woning of het bedrijfsgebouw is berekend.

14.3. NSI kantoren betoogt dat rond haar kantoren de geluidoverlast sterk zal toenemen, ondanks compenserende maatregelen.

14.4. De raad stelt zich op het standpunt dat het aspect geluid voldoende is onderzocht en gemotiveerd en dat vanuit dit oogpunt ter plaatse van de woningen sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

14.5. De raad stelt zich op het standpunt dat in het akoestisch onderzoek voldoende aandacht is besteed aan het akoestisch klimaat rondom de kantoorpanden van NSI kantoren. Hierdoor is aangetoond dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Mede door het toepassen van verschillende maatregelen ten behoeve van de omliggende woningen wordt ook een positieve bijdrage geleverd aan de geluidsbelasting ter plaatse van de kantoorpanden.

14.6. Voor het plan is onderzoek gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van de in de omgeving van de weg aanwezige woningen vanwege het wegverkeer. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het rapport akoestisch onderzoek wegverkeer, versie 4 van 15 augustus 2012. De kantoorpanden genieten geen bescherming in het kader van de Wgh. Hoogteligging van de toekomstige weg is meegenomen in dit onderzoek. In de hoofdstukken 2 (wettelijk kader) en 3 (uitgangspunten) van het akoestisch onderzoek staat beschreven met welke variabelen de geluidsberekeningen zijn uitgevoerd. Geluidsbelastingen zijn berekend ter plaatse van de gevel van geluidsgevoelige objecten (conform het destijds van kracht zijnde Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006). Het betoog faalt.

14.7. Uit het onderzoek vloeit de toepassing van een aantal geluidsmaatregelen voort, zoals geluidreducerend asfalt en geluidswallen/-schermen.

De geluidsbelasting ter plaatse van de Berkenrodeweg en de Berkenlaan zal toenemen ten gevolge van de nieuwe weg. Uit de verkeersmodellen volgt dat de verkeersintensiteit op de Maanderdijk in de toekomst zal verdubbelen.

Bij de woningen aan de Berkenrodeweg wordt voldaan aan de wettelijke voorkeurswaarde van 48 dB.

Ter plaatse van een aantal woningen, waaronder enkele woningen aan de Berkenlaan, kan ondanks het toepassen van geluidsmaatregelen niet op alle bouwlagen aan de wettelijke voorkeurswaarde worden voldaan. Ter plaatse van de begane grond wordt bij de meeste woningen wel voldaan aan de wettelijke voorkeurswaarde en is uitsluitend op de verdieping de geluidsbelasting hoger. In het geluidrapport is aangegeven dat voor deze locatie het leggen van geluidreducerend asfalt nabij de aansluiting op de Klinkenbergerweg uitvoeringstechnisch en vanuit het oogpunt van levensduur niet haalbaar is. Het verdiept aanleggen van dit deel van de Parklaan, met als doel ook bij alle woningen aan de Berkenlaan te kunnen voldoen aan de wettelijke voorkeurswaarde, is vanuit financieel oogpunt niet haalbaar. Verder blijkt uit analyses dat het beperkt verdiept aanleggen van de Parklaan akoestisch gezien een marginaal effect heeft ter plaatse van de bovenverdieping (waar niet wordt voldaan aan de wettelijke voorkeurswaarde) van de woningen langs de Berkenlaan. Voor het realiseren van afscherming (geluidswal tussen de weg en de woningen) is fysiek te weinig ruimte. Dit zou ten koste gaan van de bestaande houtwal met bomen en struiken. Het wegnemen van het zicht op de weg door bosschages geeft, ondanks dat daar in geluidsberekeningen geen rekening mee mag worden gehouden, qua beleving een positief effect. De raad stelt zich op het standpunt dat het voor het leefgenot van de bewoners waardevoller is om de bosschages zoveel mogelijk te behouden dan dat het bestaande groen moet wijken voor een geluidswal.

Het treffen van geluidsmaatregelen is ter plaatse van de Maanderdijk niet mogelijk. Uit de vergelijking van de rekenresultaten voor de huidige en de toekomstige situatie volgt dat voor een woning een reconstructie-effect wordt berekend. Dit betreft de woning Maanderdijk 1. De geluidsbelasting vanwege de Maanderdijk neemt met 2,6 dB toe tot 51 dB. Hiermee wordt voldaan aan de maximaal toelaatbare toename vanwege een reconstructie en aan de maximale ontheffingswaarde van 58 dB.

Voor de woningen waar de geluidsbelasting hoger is dan de voorkeurswaarde is een hogere waarde vastgesteld. Het college van burgemeester en wethouders heeft op 21 augustus 2012 een besluit hogere waarden op grond van de Wgh vastgesteld. Hiertegen is geen beroep ingesteld.

14.8. Tijdens de aanleg van de weg zal voor de woningen waar de hogere waarde is vastgesteld de geluidsisolatie worden onderzocht om te bepalen of wordt voldaan aan de wettelijke norm voor het binnenniveau in de woning. Mocht hieruit voortkomen dat de norm wordt overschreden, dan biedt de raad geluidsisolatiemaatregelen aan de bewoners aan. De raad stelt zich op het standpunt dat gezien de hoogte van de vastgestelde hogere waarden er van kan worden uitgegaan dat isolatie van de betrokken woningen tegen aanvaardbare kosten mogelijk is. In de financiële onderbouwing van het plan is rekening gehouden met de kosten voor isolatie van de betrokken woningen, aldus de raad.

14.9. Bij de woningen aan de Berkenrodeweg wordt voldaan aan de wettelijke voorkeurswaarde van de Wgh. Voor de woningen aan de Berkenlaan en Maanderdijk waar de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden is een hogere waarde vastgesteld. Gelet hierop en op de toezeggingen omtrent het voldoen aan de wettelijke norm voor het binnenniveau en het daarvoor gereserveerde bedrag, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan wat het aspect geluid betreft aanvaardbaar is.

14.10. NSI kantoren heeft het standpunt van de raad aangaande de kantoorpanden niet gemotiveerd betwist.

14.11. De betogen falen.

Vergunningverlening/uitvoerbaarheid van het plan

15. De stichting Milieuwerkgroepen Ede betoogt dat voor bouw-, sloop- en graafwerkzaamheden een vergunning moet worden aangevraagd. In het plan heeft hieromtrent geen toetsing vooraf plaatsgevonden.

15.1. De vragen of voor de uitvoering van het plan een vergunning nodig is op grond van De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en zo ja of deze kan verleend, komen in beginsel eerst aan de orde in een procedure op grond van die wet. Dat doet er niet aan af dat de raad het plan niet had mogen vaststellen, indien en voor zover hij op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de Wabo aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

15.2. De raad stelt zich op het standpunt dat geen bestemming wordt vastgesteld voor gronden waarvoor niet zeker is of daadwerkelijk een vergunning ter uitvoering van het plan kan worden verleend. Dit proces van vergunningverlening wordt al meegenomen in de planvorming en ook zo afgestemd met het bevoegd gezag dat verantwoordelijk is voor de vergunningverlening.

15.3. Het is mogelijk om aan bepaalde gronden een bestemming toe te kennen, terwijl voor de uitvoering van werkzaamheden nog een vergunning nodig is. Het feit dat er op grond van een bijzondere wet een vergunning noodzakelijk is, maakt de bestemming niet onuitvoerbaar. Niet is aannemelijk dat de benodigde vergunningen niet kunnen worden verleend.

15.4. Naar het oordeel van de Afdeling is niet op voorhand gebleken dat het plan op dit punt niet uitvoerbaar is. Het betoog faalt.

Groen en bermen

16. De stichtingen Gelderse Milieufederatie en het Geldersch landschap betogen dat er een strijdigheid is tussen de toelichting van het plan en het de verbeelding en planregels wat de aan te leggen bermen betreft. Ook betogen zij dat het omvormen van groen naar een rijweg of fietspad mogelijk is en dat natuurwaarden hierdoor niet worden beschermd.

16.1. In de plantoelichting is aangegeven dat de Parklaan een wezenlijk onderdeel zal gaan vormen van de hoofdgroenstructuur van Ede en de stadsecologische structuur. Het groene karakter van de Parklaan past bij de ligging bij de Veluwe en versterkt het groene imago van Ede. Daar waar de Parklaan bestaande groenstructuren met natuurwaarden doorsnijdt, worden maatregelen genomen om de structuren en verbindingen in stand te houden. De inrichting van de bermen en de beplantingskeuze worden hoofdzakelijk inheems en streekeigen en sluiten aan op de soorten in aangrenzende gebieden. Dit leidt tot een betere uitwisseling van soorten en populaties: nieuwe soorten kunnen zich vestigen en soorten waarvoor de omgeving niet geschikt is, trekken weg. Ook bij de keuze van de verlichting wordt rekening gehouden met natuurwaarden. Het gebruik van ledverlichting wordt nader onderzocht. Er wordt zorgvuldig omgegaan met waardevolle en monumentale groenstructuren, gebieden, boomgroepen en bomen. Voor diverse groenstructuren (Sysseltselaan) en boomgroepen zijn boomeffectanalyses uitgevoerd.

16.2. In artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder b, van de planregels is aangegeven dat de voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor bermen en beplantingen.

16.3. De Afdeling stelt vast dat het binnen de bestemming Groen mogelijk is om bermen te realiseren. Er is in zoverre geen strijdigheid met de plantoelichting. Het betoog faalt.

Verwerving van benodigde gronden

17. De stichting Milieuwerkgroepen Ede betoogt dat met grondeigenaren onvoldoende overleg is gevoerd zodat verwerving van de gronden onvoldoende zeker is en beroept zich daartoe op de plantoelichting. Zij betoogt dat zonder overleg vooraf met de grondeigenaren een financiële onderbouwing van het plan niet mogelijk is.

17.1. In de toelichting bij het plan is aangegeven dat de gemeente nog niet alle benodigde gronden in eigendom heeft. Tevens is in de toelichting aangegeven dat de raad ernaar streeft om met de betrokken grondeigenaren tot overeenstemming te komen over verkoop en de gronden minnelijk te verwerven. Het overleg met alle grondeigenaren is reeds gestart in de periode dat het ontwerp bestemmingsplan ter visie is gelegd in het voorjaar van 2012.

17.2. In de begroting van de Parklaan zijn de kosten van verwervingen en eventuele onteigeningen opgenomen als kostenpost. De hoogte van deze kostenpost is afgeleid van de taxaties van de benodigde gronden die zijn uitgevoerd in opdracht van de gemeente. Deze taxaties zijn ook de basis voor onderhandelingen met de betrokken grondeigenaren. Ook zonder overleg met de grondeigenaar is het mogelijk een taxatie uit te voeren die gebruikt kan worden ten bate van de kostenraming van de Parklaan.

17.3. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen. De voorgenomen ontwikkeling van de Parklaan gaat niet overal samen met het huidige toegestane gebruik. De realisatie van de Parklaan brengt met zich dat er gronden (deels) nodig zijn voor de realisatie van het plan. De raad is voornemens de desbetreffende gronden via minnelijke weg te verwerven, maar zal overgaan tot onteigening indien de onderhandelingen niet tot minnelijke verwerving leiden. Daarvoor is een kostenraming gemaakt die in de begroting van het plan is opgenomen zodat het plan op dit punt geen financiële onderbouwing ontbeert.

17.4. De betogen falen.

Het perceel aan de Bennekomseweg 41-43

18. NSI kantoren, die eigenaar is van percelen aan de Bennekomseweg 41-43 met twee kantoorpanden die zij verhuurt, vreest dat door de aanleg van de Parklaan de parkachtige setting van deze locatie niet gehandhaafd kan blijven. Er gaan veel bomen verloren en de open ruimten verdwijnen. De Parklaan komt ook vlak langs de bebouwing te liggen. Er is sprake van strijd met het gemeentelijke beleid dat is gericht op het behouden van structureel groen en de structurele laanbeplanting. NSI kantoren betoogt dat er onvoldoende rekening is gehouden met de belangen van NSI kantoren aangezien de waarde en verhuurbaarheid van het vastgoed afneemt door de verslechtering van de waarden van de locatie.

18.1. De raad stelt dat de parkachtige setting van de locatie zoveel als mogelijk blijft behouden. Er is bij het opstellen van het Functioneel Ontwerp en het plan aandacht besteed aan de inpassing van de Parklaan naast de kantoorpanden van NSI kantoren. Vanuit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening is het nodig gebleken om de Parklaan op een gedeelte van de gronden van NSI kantoren aan te leggen. In het functioneel ontwerp is de landschappelijke inpassing van de Parklaan weergegeven. Daaruit blijkt dat er zoveel mogelijk structureel groen behouden blijft en dat er nieuwe structurele groenelementen worden aangebracht. Hieruit blijkt dat de kwaliteit van het structureel groen behouden blijft. Dit is in lijn met het gemeentelijk beleid.

De gebruiksmogelijkheden en de ontsluiting van het pand veranderen niet. Daarnaast wordt de bereikbaarheid van het pand sterk verbeterd door de realisatie van de Parklaan, met een rechtstreekse aansluiting op de A12. Zoals hierboven is aangegeven wordt de Parklaan landschappelijk ingepast. Hierdoor is de raad van mening dat de uitstraling en verblijfskwaliteit van de locatie niet verslechtert.

18.2. Aan een deel van de gronden van NSI kantoren ter plaatse van het perceel aan de Bennekomseweg 41-43 is de bestemming "Verkeer" toegekend.

18.3. Het gemeentelijk beleid is gericht op het behouden van het structureel groen en laanbeplanting. Dit is in kaart gebracht in het groenstructuurplan (2003).

18.4. Naar het oordeel van de Afdeling heeft NSI kantoren niet aannemelijk gemaakt dat de locatie voor NSI kantoren zodanig verslechterd dat om die reden de raad geen doorslaggevend gewicht heeft kunnen toekennen aan het realiseren van de Parklaan. De Afdeling neemt daarbij in aanmerking dat de parkachtige setting van de locatie van de kantoorpanden voor een groot deel blijft behouden en de gebruiksmogelijkheden en de ontsluiting van het pand niet veranderen. Uit de stukken blijkt dat de bereikbaarheid van het pand sterk verbetert door de realisatie van de Parklaan, met een rechtstreekse aansluiting op de A12.

18.5. Het betoog faalt.

19. NSI kantoren betoogt dat de raad in de beantwoording van de zienswijze onvoldoende is ingegaan op het argument dat het bestemmingplan Parklaan niet past binnen de uitgangspunten van de Stadsvisie 2025 Ede, de Structuurvisie Ede Buitengebied, de Welstandsnota en het provinciale beleid.

19.1. NSI kantoren betoogt dat er strijdigheid ontstaat met het gemeentelijk beleid van de gemeente Ede als het gaat om ruimte voor kantoren; er zal de komende jaren ruimte worden geboden voor kantoorontwikkeling rondom station Ede-Wageningen.

19.2. NSI kantoren betoogt dat er wordt afgeweken van de Structuurvisie Ede-Oost, gezien de volgende passage uit dit document; ‘Nadere aandacht moet besteed worden aan de afstand tot de twee kantoorcomplexen aan de oostzijde van de weg.’ Deze hebben nu een groene ruimte met parkeren tussen de weg en het gebouw.

19.3. De raad stelt zich op het standpunt dat het plan past binnen het beleid van gemeente en provincie.

19.4. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad in de plantoelichting en de zienswijzennota voldoende onderbouwd dat de aanleg van de Parklaan past in het provinciaal beleid, nog daargelaten dat de raad daaraan niet gebonden is. Het betoog faalt.

19.5. Wat het gemeentelijke beleid betreft gaat de raad ervan uit dat NSI kantoren mede doelt op het Ambitiedocument Ede 2025 van het college van burgemeester en wethouders.

19.6. In dit visiedocument, waar de Parklaan als project onderdeel van uitmaakt, is de Veluwse Poort als het sleutelproject voor de toekomst van Ede aangewezen. Er moeten onder andere ruimte en kansen worden geboden voor de ontwikkeling van kennisintensieve bedrijvigheid en voor een Kenniscampus die gerelateerd is aan Food Valley. De ontwikkeling van de Veluwse poort noodzaakt tot een goede bereikbaarheid. De aanleg van de Parklaan is van groot belang voor het ontsluiten van het verkeer in Ede-Oost. Als de Parklaan niet wordt aangelegd, loopt het verkeer vervolgens vast als de Kazerneterreinen, het Enka-terrein en de Spoorzone worden herontwikkeld. Hiermee is volgens de raad aangetoond dat het plan past in de ambities van de gemeente voor 2025. NSI kantoren heeft dit standpunt niet gemotiveerd bestreden.

19.7. In de Structuurvisie Ede Buitengebied staat dat het buitengebied van Ede grote tegenpolen kent. Aan de ene kant de Veluwe: een natuurgebied van (inter)nationale allure. Aan de andere kant het intensief gebruikte agrarische landschap van de Vallei. In het midden Ede-stad; een knooppunt van bedrijvigheid en grootschalige infrastructuur. De stad en het landschap zijn in beweging. De dynamiek lijkt soms te botsen met de wens tot behoud en verbetering van het leefmilieu van mens, dier en plant.

De Parklaan komt te liggen in het in de structuurvisie aangewezen bebouwd gebied, met aan de andere kant de locatie van de kantoren van NSI grenzend aan de Veluwe. Bij de realisatie van de Parklaan zal zoveel als mogelijk het huidige leefmilieu van mens, dier en plant behouden blijven. Echter, de dynamiek van de stad vraagt ook om een goede bereikbaarheid, aldus is in de Structuurvisie Buitengebied Ede vermeld. Volgens de raad past het plan dan ook in de uitgangspunten van de Structuurvisie Buitengebied Ede. In de uitwerking van de Parklaan zijn de belangen van NSI kantoren meegewogen. Vanuit de inrichtingsvoorstellen is steeds getracht om de afstand zo groot mogelijk te houden. NSI kantoren heeft dit standpunt niet gemotiveerd bestreden.

19.8. Voor zover een beroep is gedaan op de Welstandsnota overweegt de Afdeling dat deze nota betrekking heeft op het verlenen van omgevingsvergunningen en niet op een bestemmingsplan.

19.9. De betogen falen.

Extra uitvoegstrook en onderdoorgang A12

20. [appellante sub 3] en anderen betogen dat de raad onvoldoende heeft onderzocht of het realiseren van de extra uitvoegstrook van de A12 (deels) op zijn eigendom aan de [locatie], alwaar zijn bedrijf is gevestigd, wel noodzakelijk is.

20.1. De raad stelt zich op het standpunt dat als gevolg van het tracébesluit inzake de wegverbreding A12 Veenendaal-Ede-Grijsoord een extra uitvoegstrook bij de zuidelijke afrit Ede Wageningen van de A12 op termijn nodig zal zijn om filevorming op de A12 te voorkomen. De maximale capaciteit van een enkele uitvoegstrook is ongeveer 1700 motorvoertuigen per uur. Het verkeersmodel dat Rijkswaterstaat hanteert laat zien dat dit aantal vóór het jaar 2020 zal worden bereikt. Het plan wordt voor een periode van tien jaar vastgesteld. De raad meent dat binnen deze termijn een extra uitvoegstrook nodig is. Bovendien is het efficiënt om de tweede uitvoegstrook nu mee te nemen omdat de afrit ook op basis van het plan wordt aangepast.

20.2. Weliswaar heeft de raad geen eigen onderzoek verricht naar de noodzaak van het realiseren van een extra uitvoegstrook van de A12 maar naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich in redelijkheid op het onderzoek van Rijkswaterstaat kunnen baseren. Het betoog faalt.

21. [appellante sub 3] en anderen betogen dat uit de ontwerptekening bij het raadsbesluit van 30 juni 2011 (Functioneel Ontwerp Parklaan) onvoldoende blijkt dat de beoogde tunnel onder de uitrit van de A12 geschikt zal zijn voor het beoogde gebruik.

Voorts betogen zij dat de planregels de aanleg van een tunnel mogelijk maken maar dat de tunnel op de verbeelding niet is ingetekend. Voorts betwijfelen [appellante sub 3] en anderen of de tunnel en het overige gedeelte van de Maanderdijk wel geschikt is voor landbouwvoertuigen, vrachtwagens en trekkers met opleggers ten behoeve van hun bedrijf. Zij betogen dat de raad handelt in strijd met beginselen van een goede ruimtelijke ordening door niet in het kader van dit plan te onderzoeken waar de buisleiding ligt en of deze niet in de weg staat aan de beoogde plannen voor de Maanderdijk. Zij betogen dat ruimte om de buisleiding te verleggen niet aanwezig is en de gemeente mogelijke verlegging van de buisleiding in dit plan had moeten regelen. Op geen enkele wijze blijkt door wie de eventueel noodzakelijke kosten voor het verleggen van de buisleiding worden gedragen. Ook is niet inzichtelijk of de netbeheerder hieraan medewerking zal verlenen.

21.1. De stichting Milieuwerkgroepen Ede heeft in dit verband nog betoogd dat een onherroepelijk tracébesluit inzake de wegverbreding A12 Veenendaal-Ede-Grijsoord (hierna: het tracébesluit) aan een onderdoorgang van de Parklaan in de weg staat. De stichtingen Gelderse Milieufederatie en het Geldersch landschap betogen in dit verband dat het plan gedeeltelijk niet uitvoerbaar is vanwege het tracébesluit.

21.2. Zowel het plan als de Herziening bestemmingsplan "Agrarisch Buitengebied" zijn noodzakelijk voor het realiseren van de onderdoorgang.

21.3. In de Herziening van het bestemmingsplan "Agrarisch Buitengebied" is aan de gronden de bestemming "Verkeer" toegekend en hier kunnen wegen, bruggen, viaducten, tunnels, paden en parkeervoorzieningen worden gerealiseerd. De realisatie van een tunnel of onderdoorgang onder de A12 is hierdoor planologisch mogelijk gemaakt. De raad heeft hiermee voldaan aan de wettelijke verplichting van de Tracéwet om een gemeentelijk bestemmingsplan in overeenstemming te brengen met het tracébesluit.

21.4. Niet het Functioneel Ontwerp Parklaan ligt ter beoordeling voor maar het vastgestelde plan. Uit de stukken blijkt dat in het Functioneel Ontwerp van de Parklaan een gelijkvloerse oversteek was opgenomen om de Maanderdijk, over de afrit van de A12, aan te sluiten op de Parklaan. Deze oplossing bleek vanwege verkeersonveiligheid niet acceptabel voor Rijkswaterstaat. In de toelichting bij het bestemmingsplan Parklaan is in paragraaf 2.2.1 aangegeven dat tijdens de behandeling van het Functioneel Ontwerp Parklaan door de raad de toezegging is gedaan, dat de Maanderdijk aangesloten wordt op of nabij de kruising bij de Poortwachter. In overleg met Rijkswaterstaat en de Provincie Gelderland is uiteindelijk toch een alternatief gekozen, waarbij de Maanderdijk door middel van een tunnel onder de nieuwe op- en afrit van de A12 wordt aangesloten op de Parklaan ter hoogte van de carpoolplaats. De tunnel was dus nog niet opgenomen in het Functioneel Ontwerp Parklaan, maar wel in het plan. Het betoog dat hierop ziet faalt.

21.5. Op de verbeelding is geen aanduiding opgenomen waar de tunnel exact komt te liggen. De tunnel is mogelijk binnen de bestemming "Verkeer". De raad wenst een flexibele invulling ook om het mogelijk te maken dat de onderdoorgang en de Maanderdijk zijn te gebruiken door landbouwvoertuigen, vrachtwagens en trekkers met opleggers.

21.6. De Afdeling acht deze plansystematiek, waarbij niet precies is geregeld waar de tunnel ter plaatse mogelijk wordt gemaakt, niet onaanvaardbaar. Het betoog faalt.

21.7. Op de verbeelding is de huidige ligging van de buisleiding aangegeven. In de toelichting bij het plan is in paragraaf 4.13 aangegeven dat de ligging van de buisleiding mogelijk gewijzigd zal worden door de aanpassing van de Maanderdijk. De toekomstige ligging van de leiding was ten tijde van het opstellen van het plan nog niet duidelijk. Zodra duidelijk wordt of en hoe de leiding verlegd zal worden, zal zonodig een onderzoek plaatsvinden naar de risico’s voor de gewijzigde ligging van de buisleiding. Een planherziening kan nodig zijn, aldus de raad.

21.8. Uit de stukken is gebleken dat voor het vaststellen van het plan overleg is gevoerd met de Nederlandse Gasunie NV, de eigenaar van de buisleiding. Overeengekomen is dat de Gasunie een onderzoek start naar het mogelijk verleggen van de buisleiding. Mocht verleggen nodig zijn, dan ziet de Gasunie daarvoor voldoende mogelijkheden. De verwachting van de Gasunie is dat er geen belemmering is voor eventuele verlegging.

21.9. Voorts heeft de raad aangegeven dat in de omgeving van de Maanderdijk voldoende ruimte vrij is van bebouwing om de buisleiding te verleggen. De Gasunie heeft voldoende instrumenten om verlegging te realiseren. Op grond van gewijzigde wet- en regelgeving op het gebied van buisleidingen, zijn gemeenten verplicht om de (huidige) ligging van een buisleiding in een bestemmingsplan op te nemen. De huidige ligging van de buisleiding is dan ook opgenomen op de verbeelding met een dubbelbestemming.

21.10. In de raming zijn de kosten die toe te rekenen zijn aan de Parklaan, zoals plankosten, kosten van verwervingen, mitigerende en compenserende maatregelen, maatregelen voor geluidsisolatie, verdisconteerd. Ook de kosten van het eventueel verleggen van de buisleiding is opgenomen in de kostenraming, aldus de raad.

21.11. [appellante sub 3] en anderen hebben het standpunt van de raad dat er geen belemmering is voor een eventuele verlegging, niet gemotiveerd betwist.

22. Gelet op het voorgaande falen de betogen van [appellante sub 3] en anderen en de stichting Milieuwerkgroepen Ede en stichtingen Gelderse Milieufederatie en het Geldersch landschap.

Economische uitvoerbaarheid

23. De belangenvereniging en anderen betogen dat de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan onvoldoende is aangetoond.

23.1. De stichting Milieuwerkgroepen Ede betoogt dat de economische uitvoerbaarheid van het plan hoogst onzeker is doordat de woningmarkt is gewijzigd ten opzicht van 2005.

23.2. De raad stelt zich op het standpunt dat niet hoeft te worden getwijfeld aan de financiële uitvoerbaarheid van het plan. De raad stelt zich op het standpunt dat de economische uitvoerbaarheid voldoende is aangetoond en verwijst hiervoor naar hoofdstuk 5 van de plantoelichting bij het plan en de zienswijzennota.

23.3. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 15 februari 2012, zaak nr. 201008192/1/T1/R1, kan in het kader van een beroep tegen een bestemmingsplan een betoog dat ziet op de uitvoerbaarheid van dat plan, waaronder ook de financieel-economische uitvoerbaarheid is begrepen slechts leiden tot vernietiging van een bestemmingsplan indien en voor zover het aangevoerde leidt tot de conclusie dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het plan niet kan worden uitgevoerd binnen de planperiode van in beginsel tien jaar.

23.4. Het betoog van de stichting Milieuwerkgroepen Ede dat de financiële uitvoerbaarheid van het plan niet is verzekerd doordat de woningmarkt is gewijzigd ten opzichte van 2005, kan niet slagen, reeds omdat niet op voorhand realisering van het plan in de periode waarover het plan zich uitstrekt onmogelijk is. De belangenvereniging en anderen hebben het standpunt van de raad dat een uitvoering van het plan binnen de planperiode mogelijk is niet gemotiveerd weersproken. Het betoog faalt.

Wijzigingsbevoegdheid

24. De belangenvereniging en anderen, de stichting Milieuwerkgroepen Ede en de stichtingen Gelderse Milieufederatie en het Geldersch landschap maken bezwaar tegen de in het plan opgenomen wijzigingsbevoegdheid die het mogelijk maakt dat in de nabijheid van het kruispunt bij de N224 de bestemming "Natuur" wordt gewijzigd in de bestemming "Verkeer" en andersom. Zij voeren aan dat de wijzigingsbevoegdheid onvoldoende objectief is begrensd. Voorts betogen zij dat bij de vaststelling van het plan had moeten worden onderzocht in hoeverre bij het wijzigen van de bestemming "Natuur" in "Verkeer" sprake is van ruimtebeslag op de EHS. Ook had moeten worden onderzocht of dit gevolgen oplevert dan wel een significante aantasting van de EHS. Verder betogen zij dat had moeten worden onderzocht of het wijzigen van de bestemming Natuur in de bestemming Verkeer kan worden gecompenseerd.

24.1. De raad stelt dat voldoende duidelijk is bepaald in welke gevallen en onder welke omstandigheden het college van burgemeester en wethouders kan overgaan tot wijziging van de bestemmingen binnen het op de verbeelding met de aanduiding ‘Wro-wijzigingsgebied’ aangegeven gebied in de bestemmingen "Natuur" en "Verkeer".

24.2. De raad stelt voorts dat in het gebied waaraan de aanduiding "Wro-zone-wijzigingsgebied" is toegekend de natuurbestemming op dit moment een oppervlakte van 1.431 m² heeft. In de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid is opgenomen dat de oppervlakte van de bestemming "Natuur" niet minder mag bedragen dan de huidige oppervlakte, namelijk 1.431 m². In die zin gaat er geen areaal EHS verloren, omdat het gebied met een natuurbestemming niet in oppervlakte zal afnemen, aldus de raad. Er zal dan ook geen negatief effect kunnen optreden ten aanzien van de EHS. Daarom is het opnemen van de wijzigingsbevoegdheid in dit geval gerechtvaardigd en wordt het aantal m² natuur hiermee behouden. Nu in de wijzigingsbepaling is opgenomen dat het aantal m² natuur niet mag afnemen, moet de natuur die mogelijk verloren gaat, worden gecompenseerd met eenzelfde aantal m². Er is geen reden om aan te nemen dat deze compensatie niet uitvoerbaar is, aldus de raad.

24.3. Ingevolge artikel 4, lid 4.4, van de planregels zijn burgemeester en wethouders bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de in het plan opgenomen gronden ter plaatse van de aanduiding "Wro-zone-wijzigingsgebied" te wijzigen in de bestemming ‘Verkeer’ en ‘Natuur’ zoals genoemd in artikel 6 en artikel 4 met inachtneming van de voorwaarden dat:

a. de wettelijke toetsing aan natuurwetgeving heeft plaatsgevonden;

b. de te verplaatsen weg landschappelijk wordt ingepast;

c. er geen bezwaren zijn vanuit verkeersveiligheid;

d. de oppervlakte van de bestemming "Natuur" niet minder bedraagt dan 1.431 m².

24.4. Ter plaatse van de aansluiting van de Parklaan op de N224 aan de noordkant van het plan is de aanduiding "Wro-zone-wijzigingsgebied" toegekend.

24.5. De wijzigingsbevoegdheid is opgenomen om een eventuele verlegging van het kruispunt te kunnen faciliteren. Op dit moment lopen de gesprekken met de provincie Gelderland of deze verlegging nodig is en zo ja op welke wijze die moet plaatsvinden, aldus de raad.

24.6. Ingevolge artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat met inachtneming van de bij het plan te geven regels het college van burgemeester en wethouders binnen bij het plan te bepalen grenzen het plan kan wijzigen.

Mede gelet op de rechtszekerheid van belanghebbenden dient in een wijzigingsbepaling in voldoende mate te worden bepaald in welke gevallen en op welke wijze hiervan gebruik mag worden gemaakt. Een op artikel 3.6 van de Wro berustende wijzigingsbevoegdheid dient derhalve in deze beide opzichten door voldoende objectieve normen te worden begrensd. De vraag of een wijzigingsbepaling door voldoende objectieve normen wordt begrensd hangt af van de omstandigheden van het geval. Hierbij kan onder meer belang worden gehecht aan de aard van de wijziging, de omvang van het gebied waarop de wijzigingsbevoegdheid ziet en de aanleiding voor het opnemen van de wijzigingsbevoegdheid. Onder omstandigheden kan voldoende zijn dat duidelijk is welke bij het plan gelegde bestemming in welke andere bestemming kan worden gewijzigd.

24.7. Naar het oordeel van de Afdeling is in de bestreden wijzigingsbevoegdheid niet duidelijk tot uitdrukking gebracht in welke gevallen en onder welke omstandigheden de raad kan overgaan tot wijziging van de bestemmingen binnen het op de verbeelding met de aanduiding ‘Wro-zone-wijzigingsgebied’ aangegeven gebied.

24.8. Voorts is naar het oordeel van de Afdeling in de voorwaarde die is opgenomen in artikel 4, lid 4.4, onder d, van de planregels niet duidelijk tot uitdrukking gebracht dat deze is bedoeld om tot compensatie van ruimtebeslag op de in de EHS gelegen natuur te komen wanneer deze natuur verloren gaat ten gevolge van het toekennen van de bestemming "Verkeer". Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat niet duidelijk is waar de in de voorwaarde bedoelde 1431 m² oppervlakte thans is gesitueerd en op welke locatie die zal (kunnen) worden gecompenseerd na ruimtebeslag ten behoeve van de weg ter plaatse van de natuur.

24.9. Naar het oordeel van de Afdeling leidt de in artikel 4, lid 4.4, van de planregels opgenomen wijzigingsbevoegdheid tot een rechtsonzekere situatie. Het bestreden besluit dient in zoverre te worden vernietigd.

24.10. Gelet hierop ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Natuur" en "Verkeer" met de aanduiding "Wro-zone-wijzigingsgebied" ter plaatse van de aansluiting van de Parklaan op de N224 is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. De beroepen van de belangenvereniging en anderen, de stichting Milieuwerkgroepen Ede en de stichtingen Gelderse Milieufederatie en het Geldersch landschap zijn op dit punt gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd.

Het landgoed Hoekelum, Ecologische Hoofdstructuur en Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998)

Het landgoed Hoekelum

25. De belangenvereniging en anderen hebben hun betoog dat door de aanleg van de Parklaan een aantal beschermde monumenten op de kazerneterreinen verloren gaat, ter zitting ingetrokken.

25.1. De belangenvereniging en anderen betogen dat door de aanleg van de Parklaan een aantal beschermde monumenten op landgoed Hoekelum verloren gaat.

25.2. De stichting Milieuwerkgroepen Ede betogen dat de bestemming ten onrechte afhankelijk wordt gesteld van vergunningverlening voor monumenten.

25.3. De stichtingen Gelderse Milieufederatie en het Geldersch landschap betogen dat Landgoed Hoekelum is aangewezen als een beschermd monument volgens de Monumentenwet en dat voor het plan onvoldoende is aangetoond dat de Monumentenwet niet aan de uitvoering van het plan in de weg staat.

Ecologische Hoofdstructuur

25.4. De belangenvereniging en anderen, de stichtingen Gelderse Milieufederatie en het Geldersch landschap en de stichting Milieuwerkgroepen Ede betogen onder meer dat het plan in strijd met artikel 18.3 van Ruimtelijke Verordening Gelderland (hierna: verordening) is vastgesteld. Door de aanleg van de Parklaan is er sprake van een significante aantasting van de EHS. Voor de aanleg van de weg is 0,34 ha van het landgoed Hoekelum nodig. Deze 0,34 ha betreft niet een willekeurig hoekje in een bosgebied, maar omvat over 450 meter de westelijke rand van het landgoed Hoekelum, waarin zich ruim honderd volgroeide eiken en beuken bevinden, die deel uitmaken van de EHS. Hierdoor kan het project alleen doorgang vinden als er sprake is van dwingende reden van groot openbaar belang, er geen alternatieven zijn en er een compensatieplan wordt uitgevoerd. Aan deze voorwaarde is volgens hen niet voldaan.

Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998)

25.5. De stichtingen Gelderse Milieufederatie en het Geldersch landschap, de belangenvereniging en de stichting Milieuwerkgroepen Ede betogen onder meer dat het plan de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied Veluwe zal aantasten. Zij betogen dat de het bos waar ruimtebeslag plaatsvindt door de aanleg van de weg van belang is voor het wijdere leefgebied van de zwarte specht en de wespendief. Zij bestrijden dat gelet op de omvang en kwaliteit van het bos waar het habitattype beuken- en eikenbossen met hulst (H9120) voorkomt door het verdwijnen van een aanzienlijk deel de verschillende instandhoudingsdoelenstellingen niet in gevaar worden gebracht.

25.6. De Afdeling heeft het onderzoek in deze zaak ter zitting van 9 juli 2013 gesloten. Op 19 september 2013 heeft de Afdeling een brief van de Projectdirecteur Veluwse Poort ontvangen, waarin is meegedeeld dat een nieuw bestemmingsplan in voorbereiding zal worden genomen, zodat ter hoogte van het landgoed Hoekelum geen ruimtebeslag nodig zal zijn op het areaal habitattype 9120.

25.7. De Afdeling heeft hierin aanleiding gezien om met toepassing van artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht het onderzoek in zoverre te heropenen. Bij brief van 2 oktober 2013 heeft de Afdeling de raad op de voet van artikel 8:45 van de Algemene wet bestuursrecht verzocht om binnen zes weken na dagtekening van deze brief antwoord te geven op de vraag van de Afdeling of hij zich ten aanzien van de plandelen - behoudens het plandeel in het noordelijk deel van het plangebied - waar ruimtebeslag op het habitattype H9120 beuken- eikenbos met hulst plaatsvindt op een ander standpunt stelt dan bij de vaststelling van het plan.

25.8. Bij brief van 6 november 2013 heeft de raad laten weten dat hij op 31 oktober 2013 heeft ingestemd met het verplaatsen van het theehuis bij het landgoed Hoekelum aan de Edeseweg in Ede. Daarnaast heeft de raad besloten tot realisatie van de Parklaan buiten de gronden van het landgoed Hoekelum, door extra ruimtebeslag aan de westkant van de Edeseweg. Dit betekent dat de raad een plan zal voorbereiden dat de verplaatsing van het theehuis mogelijk maakt. Als gevolg hiervan zal er geen ruimtebeslag nodig zijn op het Natura 2000 gebied Veluwe, waarop het habitattype H9120 voorkomt. Dit betekent dat er geen ruimtebeslag meer nodig is op het landgoed Hoekelum. Het zou voor de aanleg van de Parklaan daarom niet meer bezwaarlijk zijn als het besluit tot vaststelling van het plan in zoverre zou worden vernietigd. Het vorenstaande betekent dat de raad in zoverre thans een ander standpunt inneemt, aldus de raad.

25.9. De Afdeling stelt vast dat de beroepsgronden die betrekking hebben op de aantasting beschermd (rijks)monumenten/landgoed Hoekelum, de Ecologische Hoofdstructuur en Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998) zich overwegend richten tegen de gevolgen ter plaatse van landgoed Hoekelum dan wel direct samenhangen met het verdwijnen van natuur ter plaatse van dit landgoed.

25.10. De Afdeling stelt voorts vast dat de raad zich met betrekking tot het plandeel met de bestemming "Verkeer" ter plaatse van landgoed Hoekelum thans op een ander standpunt stelt dan bij het vaststellen van het plan.

25.11. Gelet hierop ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Verkeer" ter plaatse van het landgoed Hoekelum te Ede is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. De beroepen van De stichtingen Gelderse Milieufederatie en het Geldersch landschap, de belangenvereniging en de stichting Milieuwerkgroepen Ede zijn in zoverre gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd. De Afdeling ziet vanwege de onderlinge samenhang met de overige plandelen, het betreft immers één weg, tevens aanleiding om het bestreden besluit te vernietigen voor zover het de vaststelling van het gehele plan betreft.

25.12. Gelet hierop kunnen de overige gronden buiten bespreking blijven.

Stikstofdepositie

26. De stichtingen Gelderse Milieufederatie en het Geldersch landschap, de belangenvereniging en de stichting Milieuwerkgroepen Ede betogen dat de in het kader van de beoordeling van de effecten van de stikstofdepositie voorgestelde maatregel tot het omvormen van naaldbos naar loofbos ten onrechte bij de beoordeling van de effecten op het habitattype beuken- en eikenbossen met hulst (H9120) is betrokken. De in het kader van de beoordeling van de effecten van de stikstofdepositie ten aanzien van dit type voorgestelde maatregelen moeten volgens hen bovendien worden aangemerkt als compenserende maatregelen en niet als mitigerende maatregelen. Ten onrechte heeft de ADC-toets daarom niet plaatsgevonden.

26.1. Met betrekking tot het betoog dat deze maatregel niet mocht worden betrokken bij de vraag of verzekerd is dat de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zullen worden aangetast, wijst de Afdeling op de prejudiciële vragen zoals opgenomen in de uitspraak van de Afdeling van 7 november 2012, in zaak nr. 201110075/1/R4 en 201201853/1/R4.

26.2. Gezien de vragen die aan het Hof van Justitie van de Europese Unie zijn gesteld in die uitspraak over de uitleg van de zinsnede "de natuurlijke kenmerken van het betrokken gebied niet zal aantasten" in artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn, kan de Afdeling thans niet verder ingaan op deze betogen.

Proceskostenveroordeling

27. De raad dient ten aanzien van de belangenvereniging en anderen en de stichtingen Gelderse Milieufederatie en het Geldersch landschap op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Ten aanzien van de stichting Milieuwerkgroepen Ede is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van NSI kantoren en [appellante sub 3] en anderen bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.

27.1. De Afdeling overweegt ten aanzien van de opgevoerde kosten die betrekking hebben op de contra-expertise Parklaan Ede van prof. Ir. Immers van 10 december 2012 dat deze niet voor vergoeding in aanmerking komen omdat de beroepsgronden die betrekking hebben op het verkeer geen doel treffen.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart de beroepen van de Stichting Gelderse Natuur en Milieufederatie en de Stichting het Geldersch landschap, de Algemene belangenvereniging Ede-Oost en anderen en de Stichting Milieuwerkgroepen Ede gegrond;

II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Ede van 27 september 2012 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Parklaan";

III. verklaart de beroepen van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid NSI Kantoren B.V. en de naamloze vennootschap NSI N.V. en [appellante sub 3] en anderen ongegrond;

IV. veroordeelt de raad van de gemeente Ede als volgt tot vergoeding van de bij de navolgende appellanten in verband met de behandeling van de beroepen opgekomen proceskosten:

- aan de Stichting Gelderse Natuur en Milieufederatie en de Stichting het Geldersch landschap een bedrag van € 1725,00 (zegge: eenduizendzevenhonderdvijfentwintig euro), met dien verstande dat betaling aan één van hen bevrijdend werkt ten aanzien van de ander;

- aan de Algemene belangenvereniging Ede-Oost en anderen een bedrag van € 1012,00 (zegge: duizendhonderdtwaalf euro) waarvan een bedrag van € 974,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan één van hen bevrijdend werkt ten aanzien van de anderen;

V. gelast dat de raad van de gemeente Ede aan de navolgende appellanten het door hen betaalde griffierecht als volgt vergoedt:

- aan de Stichting Gelderse Milieufederatie en de Stichting het Geldersch landschap € 310,00 (zegge: driehonderdtien euro), met dien verstande dat betaling aan één van hen bevrijdend werkt ten aanzien van de ander;

- aan de Algemene belangenvereniging Ede-Oost en anderen € 310,00 (zegge: driehonderdtien euro), met dien verstande dat betaling aan één van hen bevrijdend werkt ten aanzien van de anderen;

- aan de Stichting Milieuwerkgroepen Ede € 310,00 (zegge: driehonderdtien euro).

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. J. Kramer en mr. D.J.C. van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, ambtenaar van staat.

w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Ouwehand
Voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 23 april 2014

224.