Uitspraak 201307891/1/R1


Volledige tekst

201307891/1/R1.
Datum uitspraak: 23 april 2014

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te IJsselmuiden, gemeente Kampen,

en

de raad van de gemeente Kampen,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 4 juli 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Parallelweg 2 IJsselmuiden" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De raad heeft een nader stuk ingediend.

Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft de [de maatschap] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 februari 2014, waar [appellant], vertegenwoordigd door H. van Asselt, en de raad, vertegenwoordigd door D. de Jager en A. Emming, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting de maatschap, vertegenwoordigd door B. Lowijs, als partij gehoord.

Overwegingen

1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

2. Het plan voorziet in elf nieuwbouwwoningen op een perceel ten noordoosten van de kern IJsselmuiden dat voorheen in gebruik was voor glastuinbouw.

3. [appellant] betoogt dat het plan niet voorziet in de woningbehoefte binnen de gemeente Kampen. Hij wijst in dit verband op de stagnatie van de woningmarkt en de procedure die heeft geleid tot de uitspraak van de Afdeling van 23 januari 2013, zaak nr. 201201544/1/R1, waarin de raad zich op het standpunt stelde dat zes van de zeven kavels op het perceel aan de Koekoeksweg verkocht waren. Tot op heden is echter slechts één kavel verkocht, aldus [appellant].

3.1. De raad stelt zich, onder verwijzing naar de gebiedsvisie "Dorpsrand IJsselmuiden - Koekoek" waarin het beoogde woningbouwprogramma voor IJsselmuiden tot 2030 nader is uitgewerkt, op het standpunt dat het plan voorziet in een klein deel van de totale woningbehoefte binnen de gemeente. Daarbij wijst de raad op rapporten van het Planbureau voor de Leefomgeving en de Sociaal-Economische Raad waarin staat dat op de lange termijn de regio Kampen blijft groeien in bevolking en aantal huishoudens. Voor de continuïteit van de woningmarkt in Kampen is van belang vast te blijven houden aan de langetermijnambities zoals verwoord in de structuurvisie "Structuurvisie Kampen 2030" (hierna: de structuurvisie) en de Woonvisie Kampen 2010-2020 (hierna: de woonvisie). De raad stelt hierbij dat het aantal woningen past binnen de woonvisie van de gemeente. De verkoop van kavels of woningen komt voor risico van de aanvrager. De situatie bij het project Koekoeksweg 21 is dan ook niet van toepassing op het voorliggende plan.

3.2. In paragraaf 2.3.1 van de plantoelichting staat, onder verwijzing naar de structuurvisie, dat tussen 2005 en 2030 voor de kern IJsselmuiden een woningbouwopgave is geformuleerd van ongeveer 1050 woningen. De structuurvisie is verder uitgewerkt in de woonvisie. Uit paragraaf 2.3.4 van de plantoelichting volgt dat van de totale woningbouwbehoefte binnen Kampen ongeveer 25 procent in IJsselmuiden zal worden gerealiseerd. Hiermee wordt vooral voorzien in de behoefte die voortkomt uit de groei van de huidige bevolking. De in het plan voorziene woningen passen binnen dit woningbouwprogramma, aldus de plantoelichting.

3.3. In paragraaf 2.1 van de gebiedsvisie "Dorpsrand IJsselmuiden - Koekoek" staat dat aan de dorpsrand vorm moet worden gegeven aan een woningbouwopgave van 200 tot 300 woningen. Daarnaast ligt er de vraag om voor de lange termijn ruimte te zoeken voor 500 tot 900 woningen, al naar gelang de behoefte zich ontwikkelt.

3.4. Uit het vorenoverwogene volgt dat de raad voorafgaand aan de vaststelling van het plan onderzoek heeft gedaan naar de behoefte aan woningen in IJsselmuiden en Kampen. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er behoefte is aan de in het plan voorziene woningen. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de situatie bij het project Koekoeksweg 21 in dit verband van betekenis is.

Het betoog faalt.

4. [appellant] is eigenaar van de kalvermesterij op het perceel [locatie]. Hij betoogt dat het plan ten onrechte voorziet in woningbouw binnen de geurcontour van zijn kalvermesterij. Daartoe voert [appellant] aan dat uit het geuronderzoek blijkt dat uitvoering van het plan leidt tot een overwegend slechte milieukwaliteit en dat de GGD Nederland adviseert geen gevoelige bestemmingen binnen 250 m van intensieve veehouderijen te bouwen. Voorts betoogt hij dat de woningbouw de exploitatie van zijn bedrijf beperkt.

4.1. De raad stelt dat gelet op artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) hetgeen [appellant] heeft aangevoerd met betrekking tot het woon- en leefklimaat van de bewoners van de nieuwe woningen niet kan leiden tot vernietiging van het plan.

4.2. Ingevolge artikel 8:69a van de Awb vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.

4.3. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) blijkt dat de wetgever ten aanzien van artikel 8:69a van de Awb heeft willen aansluiten bij artikel 1.9 van de Crisis- en herstelwet. Ook met artikel 8:69a van de Awb heeft de wetgever de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en de daadwerkelijke reden om een besluit in rechte aan te vechten en dat de bestuursrechter een besluit niet moet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die niet strekt tot bescherming van een belang waarin de eisende partij feitelijk dreigt te worden geschaad.

De Afdeling overweegt dat deze beroepsgrond van [appellant] ten aanzien van het woon- en leefklimaat betrekking heeft op de Wet geurhinder en veehouderij (hierna: Wgv). De bepalingen van de Wgv beogen zowel de belangen van de omwonenden bij een goed woon- en leefklimaat als de belangen van bedrijven bij een ongehinderde bedrijfsuitoefening te waarborgen. Deze bepalingen strekken dan ook mede tot bescherming van de belangen van [appellant] nu hij door de bouw van de woningen mogelijk geconfronteerd zal worden met klachten over geurhinder. Artikel 8:69a van de Awb staat dan ook niet aan een mogelijke vernietiging van het bestreden besluit in de weg.

Het betoog van de raad faalt.

4.4. Op de kalvermesterij is het Activiteitenbesluit milieubeheer (hierna: Activiteitenbesluit) van toepassing.

Ingevolge artikel 3.115, eerste lid, van het Activiteitenbesluit is het oprichten, uitbreiden, of wijzigen van een dierenverblijf met dieren met geuremissiefactor verboden, indien de geurbelasting die de inrichting vanwege dierenverblijven waar dieren met geuremissiefactor worden gehouden veroorzaakt, op geurgevoelige objecten die zijn gelegen in de gebieden, bedoeld in tabel 3.115, na de oprichting, uitbreiding of wijziging meer bedraagt dan de in die tabel aangegeven waarden.

In deze tabel is voor een niet-concentratiegebied buiten de bebouwde kom een waarde van 8,0 ouE/m³ opgenomen.

4.5. Voor zover het betoog ziet op de uitbreidingsmogelijkheden van [appellant], overweegt de Afdeling als volgt. [appellant] heeft ter zitting op de verbeelding aangegeven dat het agrarisch bouwvlak op het perceel [locatie] zich uitstrekt ten zuiden van de bestaande bebouwing. Ter zitting is niet duidelijk geworden waar het bouwvlak precies gelegen is. De raad heeft zich derhalve zonder nader onderzoek niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat uitgesloten is dat het bedrijf van [appellant] uitbreidingsmogelijkheden heeft door de reeds in de nabijheid van het plan gelegen woningen ten noorden van het bedrijf van [appellant]. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat de raad bij de voorbereiding van het besluit niet de vereiste zorgvuldigheid heeft betracht.

Het betoog slaagt.

4.6. Bij de vaststelling van het plan is de raad uitgegaan van een inrichting waar [appellant] maximaal 120 meststierkalveren en 120 vleeskalveren tot 8 maanden houdt.

Niet in geschil is dat het plangebied niet in een concentratiegebied als bedoeld in artikel 1 van de Wgv ligt en dat het plangebied ligt buiten de bebouwde kom.

4.7. Voor meststierkalveren en vleeskalveren tot acht maanden is in de Regeling geurhinder en veehouderij een geuremissiefactor vastgesteld. Voor de gronden in het plan geldt op grond van voornoemde tabel een maximale voorgrondbelasting van 8 ouE/m3. Het onderzoek naar de geurbelasting van de kalvermesterij van [appellant] op de in het plan voorziene woningen is verricht door Lowijs Advies. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het rapport "Onderzoek geurbelasting" van 28 mei 2013 (hierna: het geuronderzoek). Uit het geuronderzoek volgt dat de wettelijk toegestane voorgrondbelasting voor de reeds bestaande woning in het plangebied ruimschoots wordt overschreden en de milieukwaliteit voor deze woning "extreem slecht" is. Ten aanzien van de overige in het plan voorziene woningen wordt de wettelijk toegestane voorgrondbelasting weliswaar niet overschreden, maar leidt de voorgrondbelasting volgens het geuronderzoek voor een deel van de woningen tot een slechte, tamelijk slechte dan wel matige milieukwaliteit. De algehele conclusie ten aanzien van het woningbouwproject is dat de milieukwaliteit ter plaatse slecht is. In het geval geen sprake is van overschrijding van de wettelijke norm mag niet zonder meer worden aangenomen dat de geurbelasting in overeenstemming is met het vereiste van een goede ruimtelijke ordening. De enkele stelling van de raad dat in het buitengebied meer stankoverlast aanvaardbaar moet worden geacht, is onvoldoende. Gelet op de uitkomsten van het geuronderzoek ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat voor de in het plan voorziene woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

Het betoog slaagt.

5. Gelet op het voorgaande behoeft de beroepsgrond over de verkeerssituatie als gevolg van de voorziene woningbouw geen behandeling.

6. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb en artikel 3.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening te worden vernietigd.

7. Uit oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Bro, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.

8. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het beroep gegrond;

II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Kampen van 4 juli 2013 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Parallelweg 2 IJsselmuiden";

III. draagt de raad van de gemeente Kampen op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor genoemde onderdeel II wordt verwerkt op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;

IV. gelast dat de raad van de gemeente Kampen aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van staat.

w.g. Van Sloten w.g. Zwemstra
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 23 april 2014

91-770.