Uitspraak 201301068/1/A2


Volledige tekst

201301068/1/A2.
Datum uitspraak: 23 april 2014

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

het college van gedeputeerde staten van Utrecht,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 18 december 2012 in zaak nr. 12/753 in het geding tussen:

de maatschap Maatschap [wederpartij]

en

het college.

Procesverloop

Bij besluit van 14 oktober 2011 heeft het college aan de maatschap medegedeeld dat subsidie, die op grond van de Subsidieverordening Natuur- en Landschapsbeheer provincie Utrecht (hierna: SNL) aan haar is verleend, voor beheereenheid 1 voor het beheerjaar 2010 niet wordt uitbetaald.

Bij besluit van 20 januari 2012 heeft het college het door de maatschap daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 18 december 2012 heeft de rechtbank het door de maatschap daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 20 januari 2012 vernietigd en het college opgedragen om binnen zes weken na openbaarmaking van die uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. De uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.

De maatschap heeft een verweerschrift ingediend.

Het college en de maatschap hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 januari 2014, waar het college, vertegenwoordigd door mr. C.J.M. Daniels, werkzaam bij de Dienst Regelingen van het ministerie van Economische Zaken, is verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 4, derde lid, van Verordening (EG) nr. 1975/2006 van de Commissie van 7 december 2006 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad met betrekking tot de toepassing van controleprocedures en van de randvoorwaarden in het kader van de steunmaatregelen voor plattelandsontwikkeling (hierna: Verordening EG/1975/2006), zoals die hier van toepassing is, kunnen steun- en betalingsaanvragen te allen tijde na de indiening ervan worden gecorrigeerd in geval van een kennelijke fout die door de bevoegde autoriteit als zodanig wordt erkend.

2. De maatschap heeft op 15 november 2009 op grond van de SNL een aanvraag om subsidieverlening ingediend in verband met agrarisch natuur- en landschapsbeheer, die mede betrekking heeft op beheereenheid 1.

Bij besluit van 9 maart 2010 heeft het college subsidie verleend voor collectief agrarisch natuurbeheer in de periode 1 januari 2010 tot en met 31 december 2015.

Op 13 mei 2010 heeft de maatschap een elektronische Gecombineerde Opgave 2010 ingediend. Bij brief van 25 mei 2010 heeft de Dienst Regelingen, die de SNL voor het college uitvoert, de maatschap erop gewezen dat zij daarbij geen verzoek om betaling heeft ingediend voor bepaalde beheereenheden agrarisch natuur- en landschapsbeheer, terwijl deze hiervoor volgens de gegevens van de Dienst wel in aanmerking komen. In deze brief heeft de Dienst Regelingen uiteengezet hoe de maatschap voor deze beheereenheden alsnog om uitbetaling kan verzoeken.

Bij besluit van 28 juli 2010 heeft het college, naar aanleiding van de aanvraag van 15 november 2009 en in aanvulling op het besluit van 9 maart 2010, subsidie verleend voor niet-collectief agrarisch natuurbeheer in de periode 1 januari 2010 tot en met 31 december 2015. Beheereenheid 1 valt hieronder. In het besluit is voorts vermeld dat het subsidiebedrag jaarlijks wordt vastgesteld, dat de maatschap zelf jaarlijks via de Gecombineerde Opgave om uitbetaling moet verzoeken en dat dit over 2010 in de Gecombineerde Opgave 2010 dient te geschieden.

Bij besluit van 14 oktober 2011 heeft het college de subsidie voor 2010 vastgesteld. Daarbij is bepaald dat de subsidie voor beheereenheid 1 niet wordt uitbetaald omdat daartoe geen verzoek is ingediend.

Bij besluit van 20 januari 2012 heeft het college dit besluit gehandhaafd.

3. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college het door de maatschap achterwege laten van een concreet betaalverzoek voor beheereenheid 1 met het pakket ‘botanische weiderand’ ten onrechte niet heeft aangemerkt als een kennelijke fout als bedoeld in artikel 4, derde lid, van Verordening EG/1975/2006. De rechtbank heeft daartoe de samenloop van omstandigheden van belang geacht. Daarbij is in aanmerking genomen dat de maatschap op de uiterste datum waarop zij de aanvraag om uitbetaling kon indienen - 15 mei 2010 - nog geen subsidieverlening voor beheereenheid 1 had ontvangen en die beheereenheid nog niet digitaal was verwerkt. De maatschap mocht er redelijkerwijs van uitgaan dat zij voor alle beheereenheden - inclusief beheereenheid 1 - om uitbetaling had verzocht. Voor de rechtbank is niet aannemelijk geworden dat voor het college aanwijzingen bestonden dat de maatschap bewust van het indienen van een betaalverzoek voor die beheereenheid heeft afgezien.

4. Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de Gecombineerde Opgave 2010 van de maatschap, door voor beheereenheid 1 geen concreet verzoek om uitbetaling te doen, een kennelijke fout bevat.

4.1. De Dienst Regelingen heeft op 13 mei 2010 de elektronische Gecombineerde Opgave 2010 van de maatschap ontvangen, waarbij beheereenheid 1 met het pakket ‘botanische weiderand’ niet in het betaalverzoek is opgenomen. Naar aanleiding daarvan heeft de Dienst Regelingen de maatschap bij brief van 25 mei 2010 erop gewezen dat zij geen aanvraag voor de uitbetaling van bepaalde beheereenheden had gedaan, terwijl daarvoor wel uitbetaling kon worden aangevraagd. Bij die brief heeft de Dienst Regelingen een blanco formulier ‘Verzoek uitbetaling SNL’ gevoegd, waarmee alsnog een betaalverzoek voor de ontbrekende beheereenheden kon worden gedaan. Voorts heeft de Dienst opgemerkt dat, indien de maatschap bewust geen betaalverzoek had gedaan, zij niet op de brief hoefde te reageren. Als de maatschap uit die brief al niet zou hebben kunnen afleiden dat zij voor beheereenheid 1 alsnog een betaalverzoek kon en moest doen, had die brief in ieder geval aanleiding kunnen vormen om met de Dienst Regelingen contact op te nemen. De maatschap heeft de brief echter geheel terzijde gelegd. Nu de maatschap niet heeft gereageerd en aldus geen gebruik heeft gemaakt van de geboden mogelijkheid tot correctie van het betaalverzoek, is het college er terecht van uitgegaan dat het in de eerder ingediende Gecombineerde Opgave vervatte betaalverzoek geen fout bevatte als bedoeld in artikel 4, derde lid, van Verordening EG/1975/2006. Daarbij is niet van belang dat de subsidie voor beheereenheid 1 op dat moment nog niet was verleend, nu deze wel was aangevraagd en het betaalverzoek voor het beheerjaar 2010 volgens de subsidiesystematiek al bij de Gecombineerde Opgave 2010 moest worden gedaan.

Het betoog slaagt.

5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 20 januari 2012 alsnog ongegrond verklaren.

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 18 december 2012 in zaak nr. 12/753;

III. verklaart het bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, voorzitter, en mr. N. Verheij en mr. D.J.C. van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van staat.

w.g. Van Kreveld w.g. Dallinga
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 23 april 2014

18-705.