Uitspraak 201310908/1/R6


Volledige tekst

201310908/1/R6.
Datum uitspraak: 23 april 2014

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellante sub 1], gevestigd te Uithoorn,
2. [appellante sub 2], gevestigd te Uithoorn,

en

de raad van de gemeente Uithoorn,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 17 oktober 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Vinckebuurt" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellante sub 1] en [appellante sub 2] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellante sub 1], de raad en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Bouwfonds Ontwikkeling B.V. hebben nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 april 2014, waar [appellante sub 1], vertegenwoordigd door ing. S.M. Vos en mr. H.A. Pasveer, advocaat te Den Bosch, en de raad, vertegenwoordigd door R. Noorhoff en R. Gasseling, beiden werkzaam bij de gemeente, en ing. D.M. Boschloo, werkzaam bij Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied, zijn verschenen. Voorts is daar Bouwfonds Ontwikkeling, vertegenwoordigd door mr. D.A. Cleton en ir. J. Heitink, werkzaam bij AVIV, als partij gehoord.

Overwegingen

1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

2. Het plan voorziet in woningbouw in de Vinckebuurt.

3. De raad betoogt dat [appellante sub 1] en [appellante sub 2] niet kunnen worden aangemerkt als belanghebbenden bij het bestreden besluit, omdat de ontwikkeling van woningbouw in de Vinckebuurt geen invloed heeft op de huidige vergunde bedrijfsvoering van [appellante sub 1] en [appellante sub 2] op een afstand van ongeveer 300 m van het plangebied.

3.1. De Afdeling is van oordeel dat een [appellante sub 1] en [appellante sub 2] objectief en persoonlijk aangaand belang rechtstreeks bij het besluit is betrokken. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat in de plantoelichting staat dat de inrichting van [appellante sub 1] en [appellante sub 2] uit het oogpunt van externe veiligheid een potentiële risicobron vormt voor het plangebied. Het betoog van de raad met betrekking tot de ontvankelijkheid faalt.

4. [appellante sub 1] en [appellante sub 2] exploiteren de [inrichting] waar onder meer pekken, oliemengsels, teerlakken en harsoplossingen worden geproduceerd. Zij betogen dat niet zeker is dat het plaatsgebonden risico als gevolg van hun inrichting, ter plaatse van alle in het plan voorziene woningen, onder de grenswaarde van 10-6 per jaar blijft. Zij stellen dat de QRA van mei 2012, blijkens de brief van het RIVM van 6 augustus 2013, is gebaseerd op een onjuiste foutenboom - de methode waarmee de kans wordt bepaald dat een runaway optreedt in één van de HP-reactoren - en derhalve geen juiste weergave geeft van de plaatsgebonden risicocontour. Zij voeren aan dat met een grotere kans op een runaway in één van de HP-reactoren ook het risico van de opslagtanks zal toenemen door interne domino-effecten.

[appellante sub 1] en [appellante sub 2] betogen verder dat onvoldoende is verzekerd dat de benodigde maatrelen zullen worden getroffen, gelet op het feit dat de oriëntatiewaarde van het groepsrisico als gevolg van de inrichting ter plaatse van de woningen wordt overschreden.

4.1. Blijkens de verbeelding zijn de bestemming "Wonen - Uit te werken" en "Wonen - 1" toegekend aan de gronden die zijn gelegen op een afstand van ongeveer 300 m van de inrichting van [appellante sub 1] en [appellante sub 2]. De gronden ter plaatse zijn bestemd voor wonen.

4.2. In de plantoelichting staat met verwijzing naar het rapport "Externe veiligheid Vinckebuurt, Beschouwing risicobronnen en verantwoording groepsrisico" van Save van 27 mei 2013 en de QRA van mei 2012 dat de plaatsgebonden risicocontour van de inrichting van [appellante sub 1] en [appellante sub 2] niet reikt tot de geprojecteerde kwetsbare objecten in het plangebied. Verder is vermeld dat de plaatsgebonden risicocontour in de toekomstig te vergunnen situatie (hierna: saneringssituatie) verder van het plangebied af komt te liggen. Met het saneringstraject wordt beoogd de risicocontour te verkleinen in verband met de ligging van bestaande gevoelige objecten op een afstand van ongeveer 5 m tot 10 m van de inrichting.

Met betrekking tot het groepsrisico staat in de plantoelichting dat de beoogde ontwikkeling uit het oogpunt van externe veiligheid verantwoord is, indien enkele veiligheidsmaatregelen worden genomen. De volgende veiligheidsmaatregelen moeten worden genomen:

- in de bestemmingsplanregels moet de aanwezigheid van beperkt zelfredzame groepen in het plangebied geheel worden uitgesloten;

- woningen voorzien van centraal afsluitbare mechanische ventilatie (per eenheid/woning) moeten een mogelijkheid krijgen om deze ventilatie uit te schakelen;

- de in het plan toegepaste beglazing moet, gewogen tegen de kans op een incident, afdoende worden geacht;

- bewoners moeten via proactieve risicocommunicatie worden gewezen op alarmering en handelingsperspectieven in geval van een calamiteit.

In de plantoelichting staat dat van bovenstaande geadviseerde veiligheidsmaatregelen de eerste is geborgd in het bestemmingsplan. De in het plan opgenomen bestemmingen maken woningbouw mogelijk. In het bestemmingsplan is niet voorzien in woonzorg-combinaties en er zijn geen bestemmingen opgenomen die ruimte bieden voor beperkt zelfredzame groepen (zoals scholen, verzorgingshuizen, ziekenhuizen, kinderdagverblijven en dagopvang). In de plantoelichting staat dat het groepsrisico als gevolg van de inrichting ter plaatse van het plangebied in de saneringssituatie zal afnemen tot onder de oriëntatiewaarde.

4.3. In de brief van 17 juli 2012 van het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland, gericht aan Amsteldijk Beheer, staat dat de QRA van mei 2012 de risico’s ten gevolge van de thans vergunde inrichting (hierna: vergunningssituatie) voldoende beschrijft.

4.4. In de brief van het RIVM van 6 augustus 2013 aan de provincie Noord-Holland staat dat de QRA van april 2013 de risico’s ten gevolge van de saneringssituatie onvoldoende beschrijft. Het RIVM heeft aanbevolen de foutenboom in de QRA van april 2013 verder te verbeteren.

4.5. De raad stelt dat de brief van het RIVM van 6 augustus 2013 betrekking heeft op de QRA voor de inrichting van [appellante sub 1] en [appellante sub 2] in de saneringssituatie. De inhoud van deze brief doet volgens de raad niet af aan het standpunt van het college van gedeputeerde staten in de brief van 17 juli 2012 dat de QRA van mei 2012 ondanks tekortkomingen de risico’s ten gevolge van de vergunningssituatie voldoende beschrijft. In dit verband heeft de raad ter zitting verklaard dat in het model van de QRA van mei 2012 is uitgegaan van een worstcase-benadering wat betreft de kans dat een runaway optreedt in één van de HP-reactoren in plaats van de methode van het hanteren van een foutenboom. Nu de kritiek in de brief van het RIVM van 6 augustus 2013 zag op de gehanteerde foutenboom in de QRA van april 2013 die nu juist ontbrak in de QRA van mei 2012, heeft de kritiek die het RIVM heeft gegeven over de QRA van april 2013 geen relevantie voor de QRA van mei 2012, aldus de raad. De Afdeling acht niet aannemelijk gemaakt dat het voorgaande onjuist is. Gelet op de gehanteerde worstcase-benadering die is gebruikt in de QRA van mei 2012, wordt het standpunt van de raad gevolgd dat het plaatsgebonden risico als gevolg van de inrichting van [appellante sub 1] en [appellante sub 2] ter plaatse van alle in het plan voorziene woningen onder de grenswaarde van 10-6 per jaar blijft. Het betoog faalt.

4.6. Met betrekking tot het groepsrisico is berekend dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico in de huidige situatie wordt overschreden met een factor meer dan 50. Deze overschrijding neemt niet toe door de in het plan voorziene woningbouw. Hieromtrent heeft de raad verantwoording afgelegd volgens de ministeriële Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico. In overeenstemming met deze handreiking heeft de regionale brandweer een advies uitgebracht over de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval en over de zelfredzaamheid van personen. De brandweer heeft geadviseerd over de bouwtechnische maatregelen die kunnen worden getroffen om de omvang van een ramp te beperken. Verder is in het advies ingegaan op een aantal aspecten waarmee rekening moet worden gehouden bij het bepalen van de zelfredzaamheid van personen. De Afdeling is van oordeel dat de raad op grond hiervan in redelijkheid heeft kunnen concluderen dat het groepsrisico aanvaardbaar is en het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de bouw van de nieuwe woningen. De raad stelt terecht dat de hiervoor in 4.2 genoemde veiligheidsmaatregelen die naar aanleiding van het advies van de brandweer worden genomen - met uitzondering van het geheel uitsluiten van de aanwezigheid van beperkt zelfredzame groepen in het plangebied - niet in het plan kunnen worden geborgd. Hiertoe wordt overwogen dat het bestemmingsplan een ruimtelijk instrument is waarin als veiligheidsmaatregel in beginsel afstanden worden gegeven ter voorkoming van een onaanvaardbare overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico. In het Bouwbesluit 2012 zijn bouwtechnische regels neergelegd, welke bij de bouw van woningen in acht moeten worden genomen. De regeling in het Bouwbesluit 2012 heeft in zoverre een uitputtend karakter, zodat de raad terecht stelt dat om die reden geen ruimte bestond om in het plan een regeling op te nemen over de toe te passen beglazing en de centraal afsluitbare mechanische ventilatie. Voorts wordt overwogen dat de maatregel dat bewoners via proactieve risicocommunicatie worden gewezen op alarmering en handelingsperspectieven in geval van een calamiteit, een uitvoeringsaspect betreft waarop het plan vanwege het ontbreken van ruimtelijke relevantie evenmin betrekking kan hebben. Het betoog faalt.

5. De beroepen van [appellante sub 1] en [appellante sub 2] zijn ongegrond.

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Priem, ambtenaar van staat.

w.g. Koeman w.g. Priem
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 23 april 2014

646.