Uitspraak 201306381/1/R2


Volledige tekst

201306381/1/R2.
Datum uitspraak: 2 april 2014

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Kockengen, gemeente Stichtse Vecht,

en

de raad van de gemeente Stichtse Vecht,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 23 april 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Kockengen" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 februari 2014, waar [appellant], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door ing. S.J. Haak en A.F.J.M. Emmelot, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

2. Het plan heeft betrekking op de kern Kockengen en is hoofdzakelijk conserverend van aard.

[locatie 1]

3. [appellant] kan zich niet verenigen met de toekenning van de bestemming "Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden" aan zijn gronden ten zuidwesten van [locatie 1], omdat het gebruik van de gronden als opslag ten behoeve van zijn aannemersbedrijf ten onrechte niet als zodanig is bestemd. Hij voert daartoe aan dat het aannemersbedrijf onvoldoende ruimte heeft als de gronden niet meer voor opslag mogen worden gebruikt. Voorts is volgens [appellant] het langdurig bestaande gebruik van de gronden als opslagterrein ten behoeve van zijn aannemersbedrijf ten onrechte nogmaals onder het overgangsrecht gebracht. Verder voert [appellant] aan dat het plan in zoverre is vastgesteld in strijd met het gelijkheidsbeginsel, omdat aan de gronden aan de [locatie 2] wel de bestemming "Bedrijf" is toegekend.

3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de in het plan aan de gronden ten zuidwesten van [locatie 1] toegekende bestemming overeenkomt met de bestemming die in het voorgaande plan "Kockengen dorp 1977" was toegekend. Volgens de raad heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat de gronden al van oudsher voor opslag ten behoeve van een aannemersbedrijf in gebruik zijn en dit gebruik dientengevolge onder het overgangsrecht valt. Voorts stelt de raad dat het als zodanig bestemmen van de grootschalige opslag niet past bij de kleinschaligheid van de bedrijfsbestemming van het hoofdgebouw.

3.2. In het voorheen geldende bestemmingsplan "Kockengen dorp 1977" was aan het gebouw aan de [locatie 1] en de omliggende gronden de bestemming "Bebouwing met winkelhuizen, banken en kleine ambachtelijke bedrijven" toegekend. Aan een deel van de gronden behorende bij [locatie 1] gelegen achter de woningen Wagendijk 25 en 27 (hierna: het achterterrein) was de bestemming "Agrarische Doeleinden II" toegekend.

Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de bij dat plan behorende voorschriften zijn de voor "Agrarische Doeleinden II" aangewezen gronden bestemd voor agrarisch gebruik en voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf ter plaatse nodige bouwwerken, uitgezonderd woningen en kassen.

Ingevolge artikel 34, derde lid, mogen bouwwerken en gronden, welke op het tijdstip van het van kracht worden van het plan op andere wijze in gebruik zijn dan in dit plan is bepaald, onverminderd het bepaalde in enig wettelijk voorschrift, als zodanig in gebruik blijven.

3.3. In het huidige bestemmingsplan "Kockengen" is aan het gebouw aan de [locatie 1] en de omliggende gronden de bestemming "Bedrijf" toegekend. Aan het achterterrein is de bestemming "Agrarisch met waarden - Natuur- en landschap" toegekend.

Ingevolge artikel 3, lid 3.1, van de planregels zijn de gronden waaraan de bestemming "Agrarisch met waarden - Natuur- en landschap" is toegekend onder meer bestemd voor het behoud en herstel van de ter plaatse voorkomende dan wel de daaraan eigen landschappelijke en natuurwetenschappelijke waarden.

Ingevolge artikel 32, lid 32.2, onder 1, mag het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, worden voortgezet.

Ingevolge lid 32.2, onder 4, is hetgeen is vermeld onder 1 niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.

3.4. Niet in geschil is dat het door [appellant] beoogde gebruik van het achterterrein niet is toegestaan binnen de aan de gronden toegekende bestemming "Agrarisch met waarden - Natuur- en landschap". De Afdeling stelt vast dat het gebruik van de gronden als opslaglocatie voorts in strijd was met de bestemming zoals die aan het perceel in het voorheen geldende plan was toegekend. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het gebruik van het achterterrein als opslagterrein ten behoeve van het op [locatie 1] gevestigde aannemersbedrijf reeds bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het vorige plan en dit gebruik als zodanig ononderbroken heeft voortgeduurd. De door [appellant] overgelegde verklaring van de vorige eigenaar van het perceel [locatie 1] is daartoe onvoldoende, nu hierin weliswaar is vermeld dat op het achterterrein werd gewerkt ten behoeve van het op [locatie 1] gevestigde aannemersbedrijf, doch hieruit niet valt af te leiden of het daarbij ging om het gebruik als opslagruimte voor bouwmaterialen, of dit gebruik structureel of op incidentele basis geschiedde en wat de omvang van dit gebruik was. De verklaring is voorts niet met objectieve gegevens onderbouwd. Nu aldus niet aannemelijk is dat het gebruik van het achterterrein als opslag voor bouwmaterialen ten behoeve van het op [locatie 1] gevestigde aannemersbedrijf gelet op het bepaalde in artikel 34, derde lid, van de planregels van het voorheen geldende bestemmingsplan "Kockengen dorp 1977" onder de bescherming van het overgangsrecht van dat plan viel, kan [appellant] niet worden gevolgd in zijn standpunt dat dit gebruik thans voor de tweede maal onder het overgangsrecht is gebracht.

3.5. De omstandigheid dat het gebruik van het achterterrein ten behoeve van de opslag in strijd met de geldende bestemming al langere tijd plaatsvindt, kan voorts geen rechten en gerechtvaardigde verwachtingen doen ontstaan dat dit gebruik van de desbetreffende gronden als zodanig wordt bestemd. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat uitbreiding van de bedrijfsactiviteiten naar het achterterrein ruimtelijk niet aanvaardbaar is, om de cultuurhistorische waarden van het dorp en de natuur- en landschapswaarden van het aangrenzende landelijk gebied te behouden. De raad heeft voorts aangegeven dat het bedrijf, wanneer het een dusdanige omvang heeft dat ook het gebruik van het achterterrein noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering, thuishoort op een bedrijventerrein. In dit verband wijst de raad erop dat aanvragen om het achterterrein te mogen gebruiken voor uitbreiding van het bedrijf om die reden zijn afgewezen. Voor zover [appellant] betoogt dat de bestemming "Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden" niet binnen de planperiode zal worden gerealiseerd, overweegt de Afdeling dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat het gemeentebestuur het voornemen heeft gebruik te maken van zijn bestuursrechtelijke handhavingsbevoegdheden teneinde illegale situaties in overeenstemming te brengen met het plan. De raad heeft gelet op het vorenstaande in redelijkheid geen afzonderlijke planregeling voor het gebruik van het achterterrein voor bedrijfsmatige activiteiten getroffen.

3.6. Over de door [appellant] gemaakte vergelijking met het toekennen van de bestemming "Bedrijf" aan de gronden aan de [locatie 2] wordt overwogen dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat deze situatie verschilt van de aan de orde zijnde situatie. De begrenzing van de bestemming, het bouwvlak en het maximale bebouwingspercentage zijn immers gelijk aan het voorheen geldende plan, zodat de bebouwingsmogelijkheden op de gronden aan de [locatie 2] niet toenemen, aldus de raad. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellant] genoemde situatie niet overeenkomt met de thans aan de orde zijnde situatie.

3.7. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het achterterrein niet in redelijkheid heeft kunnen voorzien van de bestemming "Agrarisch met waarden - Natuur- en landschap". Het betoog faalt.

[locatie 3]

4. [appellant] betoogt dat aan de gronden aan de [locatie 3] ten onrechte geen bedrijfsbestemming maar de bestemming "Wonen - 2" is toegekend. Hij stelt dat de bedrijfsbestemming die in het voorheen geldende plan aan de gronden was toegekend ook in dit plan aan de gronden dient te worden toegekend, omdat het terrein steeds in gebruik is geweest ten behoeve van een aannemersbedrijf. Hij stelt dat weliswaar een omgevingsvergunning is verleend voor de bouw van een woning op het perceel, doch dat met de gemeente geen overeenstemming is bereikt over de inrichting van het perceel, zodat de woning niet zal worden gerealiseerd. Hierbij stelt [appellant] dat de omgevingsvergunning betrekking heeft op de bouw van een bedrijfswoning en dat hiermee niet beoogd is de bedrijfsbestemming te vervangen voor een woonbestemming. [appellant] voert verder aan dat de raad handelt in strijd met het gelijkheidsbeginsel, nu aan de Heicop 29 juist een ruimere bedrijfsbestemming is toegekend.

4.1. De raad stelt dat in lijn met de verleende omgevingsvergunning voor de vervanging van een voormalige dienstwoning door een burgerwoning, een woonbestemming is toegekend aan het perceel [locatie 3]. De raad wil voorkomen dat het bebouwd oppervlak toeneemt. Daarom heeft de raad de bestaande schuur niet anders willen bestemmen dan de woning. Voorts is het volgens de raad vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, in het bijzonder gelet op de ontsluiting van het perceel, niet wenselijk een bedrijfsbestemming direct naast de woonbestemming te leggen. De raad merkt verder op dat de bestaande dienstwoning en de bijbehorende schuur al geruime tijd in strijd met het bestemmingsplan worden gebruikt.

4.2. Aan de [locatie 3] bevinden zich een dienstwoning, die thans niet in gebruik is als woning, en een schuur, welke thans wordt gebruikt als loods en werkplaats ten behoeve van het aannemersbedrijf van [appellant].

4.3. Aan de [locatie 3] is in het voorliggende plan de bestemming "Wonen - 2" toegekend. Aan een deel van de grond is een bouwvlak toegekend met de bouwaanduiding "vrijstaand".

Ingevolge artikel 20, lid 20.1, van de planregels zijn de gronden met de bestemming "Wonen - 2" bestemd voor wonen, beroep aan huis en tuinen en erven met de daarbij behorende hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken.

4.4. In het voorheen geldende bestemmingsplan "Kockengen dorp 1977" was aan de gronden aan de [locatie 3] de bestemming "Handel en nijverheid" toegekend met cijferaanduiding 2.

Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de voorschriften van het voorheen geldende plan zijn de gronden met de bestemming "Handel en nijverheid" en de cijferaanduiding 2 bestemd voor een "zand- en grindhandel" met de daarbij behorende bouwwerken, waaronder dienstwoningen en open terreinen, waaronder opslag-, los-, laad- en parkeerplaatsen.

4.5. Het gebruik van de bestaande schuur aan de [locatie 3] als loods en werkplaats ten behoeve van het aannemersbedrijf van [appellant] is in strijd met de huidige bestemming "Wonen - 2". Dit gebruik door [appellant] is geen gebruik voor een zand- en grindhandel, waardoor het onder het voorheen geldende bestemmingsplan evenmin was toegestaan. Daardoor valt het gebruik niet onder het overgangsrecht van het huidige plan. Gelet op de verleende omgevingsvergunning voor het bouwen van een woning aan de [locatie 3] heeft de raad in redelijkheid de bestemming "Wonen - 2" kunnen toekennen aan de [locatie 3]. Aan de bestaande schuur heeft de raad daarbij redelijkerwijs geen bedrijfsbestemming hoeven toe te kennen, om, mede gelet op de ontsluiting van het perceel, te voorkomen dat er ten behoeve van de woning extra bijbehorende bouwwerken worden gerealiseerd.

4.6. Over de door [appellant] gemaakte vergelijking met het toekennen van de bestemming "Bedrijf" aan de gronden aan de Heicop 29 heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat deze situatie verschilt van de aan de orde zijnde situatie. Volgens de raad geldt voor de Heicop 29 immers dat daar steeds in gelijke mate bedrijvigheid heeft plaatsgevonden, dat de bouwvlakken in het plan nauw aansluiten op de bestaande bebouwing en dat het plan geen nieuwe bouwmogelijkheden ter plaatse toevoegt, terwijl voor de [locatie 3] geldt dat de bedrijvigheid niet meer aanwezig is, dat [appellant] steeds in overleg is geweest over woningbouwplannen op het perceel en dat inmiddels een omgevingsvergunning voor het bouwen van een woning op het perceel is verleend. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellant] genoemde situatie niet overeenkomt met de thans aan de orde zijnde situatie. Het betoog faalt.

Tuinstrook

5. [appellant] betoogt dat de raad ten onrechte aan een strook van 10 meter breed tussen de [locatie 4] en Heicop 32 de bestemming "Tuin" heeft toegekend. De bouwmogelijkheden op de gronden van [appellant] aan de [locatie 4] zijn volgens hem hierdoor onevenredig ingeperkt, omdat bijgebouwen nu uitsluitend dicht bij de woning kunnen worden gebouwd. Hij stelt dat onduidelijk is waarom Heicop 32 wel een woonbestemming heeft tot aan de erfgrens, terwijl de bewoners van de woning op dat perceel juist in een inspraakreactie om de tuinbestemming hebben verzocht.

5.1. De raad stelt dat de tuinbestemming is opgenomen om ruimte te houden in het bebouwde gebied en dat dit gebruikelijk is binnen Kockengen. Bij het toekennen van de bestemming "Tuin" aan de strook tussen de [locatie 4] en Heicop 32 is rekening gehouden met de nog ongebruikte bouwvergunning die in 1999 is verleend voor het bouwen van een woning aan de [locatie 4]. Er blijft binnen de woonbestemming ruimte over voor het realiseren van deze woning. Daarbij heeft de raad in aanmerking genomen dat de woonbestemming en het bouwvlak op het perceel ruimer zijn dan gebruikelijk.

5.2. Ter zitting is komen vast te staan dat de strook niet was betrokken bij de aanvraag van de bouwvergunning voor de woning aan de [locatie 4] en de voorbereiding van de verlening daarvan. De raad heeft onweersproken gesteld dat aan de strook onder het voorheen geldende bestemmingsplan eveneens een tuinbestemming was toegekend en dat het nooit de bedoeling van de raad is geweest daar het bouwen van bijgebouwen mogelijk te maken. Voorts is niet gebleken dat [appellant] concrete plannen heeft voor de strook waarmee de raad bij de vaststelling van het plan rekening had moeten houden. Gelet op het voorgaande heeft de raad in redelijkheid aan de strook de bestemming "Tuin" kunnen toekennen. Het betoog faalt.

6. Het beroep is ongegrond.

7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Y.M. van Soest-Ahlers, ambtenaar van staat.

w.g. Van Sloten w.g. Van Soest-Ahlers
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 2 april 2014

343-803.