Uitspraak 201305975/1/R3


Volledige tekst

201305975/1/R3.
Datum uitspraak: 26 maart 2014

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1], wonend te Erp, gemeente Veghel,
2. [appellant sub 2], wonend te Erp, gemeente Veghel,
appellanten,

en

de raad van de gemeente Veghel,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 23 mei 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Kom Erp" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 januari 2014, waar [appellant sub 1] en de raad, vertegenwoordigd door A. Munster en M. van de Graaf, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

Het beroep van [appellant sub 1]

2. [appellant sub 1] richt zich tegen het plandeel met de bestemming "Maatschappelijk" en de aanduiding "wonen" voor een perceel aan de Paus Joanneslaan te Erp. Het plan voorziet ter plaatse in zorgwoningen en bijbehorende maatschappelijke voorzieningen.

2.1. Ingevolge artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb kan een belanghebbende beroep bij de Afdeling beroep instellen tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan.

Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

2.2. [appellant sub 1] woont op een afstand van ongeveer 650 meter tot het bestreden plandeel. Mede gelet op de aard en omvang van de ontwikkelingen die op het door [appellant sub 1] bestreden plandeel mogelijk worden gemaakt en waarop hij overigens ook geen zicht heeft, is deze afstand naar het oordeel van de Afdeling te groot om een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang te kunnen aannemen. Voorts heeft [appellant sub 1] geen feiten of omstandigheden aangevoerd in verband waarmee zou moeten worden geoordeeld dat ondanks deze afstand een objectief en persoonlijk belang van hem rechtstreeks door het besluit zou worden geraakt. Een louter subjectief gevoel van betrokkenheid bij een besluit, dat in dit geval bestaat uit het wellicht op termijn bewonen van de zorgwoningen waarin het plan voorziet of het opkomen voor bewoners die op korte termijn de zorgwoningen willen betrekken, hoe sterk dat gevoel ook is, is daarvoor niet voldoende.

2.3. De conclusie is dat [appellant sub 1] geen belanghebbende is bij het bestreden besluit als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb en dat hij daartegen ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 van de Awb, geen beroep kan instellen. Het beroep is niet-ontvankelijk.

Het beroep van [appellant sub 2]

3. [appellant sub 2] kan zich niet verenigen met de bestemming "Bedrijf" ter plaatse van het achter haar woning gelegen perceel [locatie 1] te Erp. Zij betoogt dat het plan ten onrechte voorziet in bedrijfsactiviteiten in de categorieën 1 en 2, en dat hier aanzienlijke overlast van kan worden ondervonden. Volgens haar had de raad een woonbestemming moeten toekennen. Zij wijst er op dat een projectontwikkelaar te kennen heeft gegeven woningen op het perceel te willen bouwen. Voorts wijst zij er op dat in de Structuurvisie Erp van 22 april 2010 het perceel als mogelijke inbreidingslocatie voor woningbouw wordt genoemd. Het continueren van de bedrijfsbestemming is hiermee in strijd. Voor zover al een bedrijfsbestemming had moeten worden toegekend, had dit slechts voor lichte en kleinschalige bedrijvigheid mogen zijn die geen verkeersaantrekkende werking heeft.

Verder betoogt [appellant sub 2] dat de huidige inrit naar het bedrijf van [belanghebbende], die ter plekke fietsen repareert en opslaat, intensief gebruikt wordt en dat hier verkeersonveilige situaties ontstaan. Volgens haar zou de inrit verplaatst moeten worden naar het perceel [locatie 2], waar [belanghebbende] woont.

Tot slot voert zij aan dat in het kader van de brandveiligheid het perceel minimaal twee ontsluitingsroutes zou moeten hebben en dat het plan hier niet in voorziet.

3.1. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat geen reden bestond om aan het perceel, dat in zijn eigendom is, een andere bestemming toe te kennen dan die in het hiervoor geldende plan was toegekend. Ten tijde van het vorige plan was op het perceel de gemeentewerf gevestigd en, na de verplaatsing daarvan, een fietsenstalling. De mogelijkheden op het perceel zijn evenwel beperkt ten opzichte van het hiervoor geldende plan. Zo kunnen zich thans enkel bedrijven die behoren tot de milieucategorieën 1 en 2 vestigen. Verder is het niet langer mogelijk een bedrijfswoning op het perceel te bouwen. Voor het toekennen van de door Jans gewenste woonbestemming heeft de raad geen reden gezien, nu binnen de gemeente Veghel en de kern van Erp voldoende woningbouwlocaties voorhanden zijn. Om die reden zijn in het verleden principeverzoeken om woningbouw mogelijk te maken ook afgewezen. Voor dit perceel was voorafgaand aan het vaststellen van het plan geen concreet principeverzoek tot woningbouw ingediend. De raad heeft ter zitting gesteld dat woningbouw ter plaatse eerst aan de orde zou kunnen zijn na de aanleg van een rondweg en dat die op korte termijn niet zal worden aangelegd. Volgens de raad zijn in de Structuurvisie Erp de gronden ten oosten van de percelen [locatie 1] aangemerkt als een potentiële woningbouwlocatie. De percelen [locatie 1] behoren niet tot de potentiële woningbouwlocatie. Over de verkeersveiligheid heeft de raad gesteld dat uit overleg met de politie niet is gebleken dat een uitrit ter plaatse uit oogpunt van verkeersveiligheid niet wenselijk is. Tot slot heeft de raad gesteld dat het voor een doelmatige brandbestrijding niet noodzakelijk is dat een tweede ontsluitingsweg wordt aangelegd.

3.2. Aan het perceel [locatie 1] is de bestemming "Bedrijf" toegekend.

Ingevolge artikel 4, lid 4.1, van de planregels zijn de voor "Bedrijf" aangewezen gronden bestemd voor:

a. bedrijven die zijn genoemd in de als bijlage opgenomen Lijst van bedrijfsactiviteiten onder de categorieën 1 en 2, tenzij anders is aangeduid, met daaraan ondergeschikt kantoren, dienstverlening en een kantine ten dienste van het met de bestemming beoogde gebruik;

(...)

c. productiegebonden detailhandel, met uitzondering van detailhandel in voedings- en genotmiddelen;

(...)

met de daarbij behorende:

g. tuinen, erven en terreinen;

h. parkeervoorzieningen;

(...)

n. werken, geen bouwwerken zijnde, zoals de aanleg van verhardingen ten behoeve van paden (waaronder brandgangen), in- en uitritten, terrassen en de aanleg van siertuin en/of gazon, alsmede parkeerplaatsen.

3.3. Over het toekennen van een woonbestemming aan het perceel overweegt de Afdeling dat in het stelsel van de Wet ruimtelijke ordening een bestemmingsplan het ruimtelijke instrument is waarin de wenselijke toekomstige ontwikkeling van een gebied wordt neergelegd. De raad dient bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening te houden met nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen van particulieren, voor zover het initiatief daartoe voldoende concreet is, dat initiatief tijdig kenbaar is gemaakt en ten tijde van de vaststelling van het plan op basis van de op dat moment bekende gegevens de ruimtelijke aanvaardbaarheid daarvan kan worden beoordeeld.

Vast is komen te staan dat voor het perceel geen concreet plan is ingediend om op korte termijn woningen te realiseren. Verder stelt de Afdeling vast dat in de Structuurvisie Erp het betreffende perceel niet is aangewezen als woningbouwlocatie. Voorts heeft de raad aannemelijk gemaakt dat geen behoefte is aan nieuwe woningbouwlocaties omdat in de gemeente reeds voldoende woningbouwlocaties voorhanden zijn en vanwege de huidige economische situatie. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid heeft kunnen kiezen voor het opnieuw toekennen van een bedrijfsbestemming aan het perceel. Over het betoog van [appellant sub 2] dat slechts bedrijvigheid zonder verkeersaantrekkende werking mogelijk had moeten worden gemaakt, overweegt de Afdeling dat [appellant sub 2] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de activiteiten die het plan ter plaatse mogelijk maakt zo grote verkeershinder met zich brengen dat het plan in zoverre niet had kunnen worden vastgesteld.

Ten aanzien van de verkeersveiligheid bij de in- en uitrit overweegt de Afdeling dat [appellant sub 2] niet heeft onderbouwd dat de verkeerssituatie ter plaatse zo onveilig is dat het plan ter plaatse niet zou mogen voorzien in een in- en uitrit. Verder heeft de raad ter zitting verklaard dat sinds 2008 geen klachten over verkeersonveilige situaties ter plaatse zijn ingediend en dat ook in overleggen met de politie over de verkeerssituatie in de gemeente de inrit niet als een gevaarlijk punt naar voren is gekomen. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel het plan in zoverre voor een onaanvaardbare aantasting van de verkeersveiligheid zorgt.

Over de brandveiligheid overweegt de Afdeling dat de raad advies heeft gevraagd aan de brandweer en dat deze niet heeft aangegeven dat het perceel onvoldoende bereikbaar is voor hulpdiensten. [appellant sub 2] heeft dit niet gemotiveerd bestreden. De raad heeft zich gelet hierop in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat een tweede toegangsweg uit oogpunt van brandveiligheid niet noodzakelijk is en dat het plan hierin niet hoefde te voorzien.

Het beroep van [appellant sub 2] is ongegrond.

Proceskosten

4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het beroep van [appellant sub 1] niet-ontvankelijk;

II. verklaart het beroep van [appellant sub 2] ongegrond

Aldus vastgesteld door mr. M.A.A. Mondt-Schouten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.S. van Helvoort, ambtenaar van staat.

w.g. Mondt-Schouten w.g. Van Helvoort
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2014

361.