Uitspraak 201306100/1/A1


Volledige tekst

201306100/1/A1.
Datum uitspraak: 12 maart 2014

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Vexpro B.V., gevestigd te Gilze, gemeente Gilze en Rijen,
appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 15 mei 2013 in zaak nr. 12/5905 in het geding tussen:

Vexpro B.V.

en

het college van burgemeester en wethouders van Goirle.

Procesverloop

Bij besluit van 14 maart 2012 heeft het college de aanvraag van Vexpro B.V. om een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bedrijfswoning op het perceel Schootjesbaan 2 te Riel (hierna: het perceel) buiten behandeling gesteld.

Bij besluit van 18 september 2012 heeft het college het door Vexpro B.V. daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 15 mei 2013 heeft de rechtbank het door Vexpro B.V. daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft Vexpro B.V. hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 februari 2014, waar Vexpro B.V., vertegenwoordigd door mr. R.J.G. Bäcker, advocaat te Rotterdam, en het college, vertegenwoordigd door drs. M. van der Meer en J. Gosselink, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Vexpro B.V. heeft, in opdracht van [bedrijf], een omgevingsvergunning aangevraagd voor het bouwen van een bedrijfswoning ten behoeve van een biologisch aspergeteeltbedrijf op het perceel.

2. Het college heeft bij brief van 28 februari 2012 aan Vexpro B.V. meegedeeld dat de bij de aanvraag om omgevingsvergunning verstrekte gegevens onjuist dan wel onvolledig zijn voor de beoordeling of de te realiseren woning kan worden aangemerkt als bedrijfswoning als bedoeld in artikel 1.22 van de planvoorschriften van het bestemmingsplan "Buitengebied Goirle". Het heeft haar in de gelegenheid gesteld de aanvraag aan te vullen met een bedrijfsplan en voorts informatie te verschaffen over de noodzaak van de woning, wie het bedrijf gaat uitoefenen, wie de woning gaat bewonen en wat de relatie is van de woning tot het bedrijf.

Vexpro B.V. heeft bij brief van 5 maart 2012 voor wat betreft het bedrijfsplan verwezen naar een brief van 5 maart 2012 van [bedrijf], een onderzoeksrapport van Praktijkonderzoek Plant & Omgeving en een brief van 14 oktober 2008 van Stichting Skal. Voorts heeft zij toegelicht dat het gezien de certificering, huisverkoop, criminaliteitsbestrijding en dergelijke noodzakelijk is dat de asperges onder dagelijks toezicht worden geteeld, verwerkt en verkocht, dat het bedrijf onderdeel is van meerdere biologische bedrijven en zal worden uitgeoefend door een ervaren aspergeteler en dat degene die de dagelijkse leiding en verantwoording heeft de bedrijfswoning gaat bewonen. Bij besluit van 14 maart 2012 heeft het college de aanvraag buiten behandeling gesteld, omdat de door Vexpro B.V. overgelegde aanvullende gegevens volgens het college onvoldoende informatie geven over het beoogde gebruik van het bouwwerk en de bijbehorende gronden.

3. Ingevolge artikel 4:2, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) verschaft de aanvrager de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

Ingevolge artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder a, kan het bestuursorgaan, indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag, besluiten de aanvraag niet te behandelen, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag aan te vullen.

Ingevolge artikel 4:5, vierde lid, wordt een besluit om de aanvraag niet te behandelen aan de aanvrager bekendgemaakt binnen vier weken nadat de aanvraag is aangevuld of nadat de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.

Ingevolge artikel 2.3 van de Regeling omgevingsrecht (hierna: de Mor) verstrekt, voor zover thans van belang, de aanvrager in of bij de aanvraag om een vergunning voor een bouwactiviteit de volgende gegevens en bescheiden ten behoeve van de toetsing aan het bestemmingsplan:

b. het beoogde en het huidige gebruik van het bouwwerk en de bijbehorende gronden waarop de aanvraag betrekking heeft;

h. overige gegevens en bescheiden welke samenhangen met een eventueel benodigde toetsing aan een bestemmingsplan.

Ingevolge artikel 3.2, aanhef en onder a, verstrekt de aanvrager, in of bij een aanvraag om een vergunning voor het gebruiken van gronden en bouwwerken, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gegevens en bescheiden over het beoogde gebruik en het huidige gebruik van de gronden en bouwwerken waarop de aanvraag betrekking heeft.

Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied Goirle" rust op het perceel de bestemming "Agrarisch-Bedrijf (A-B)".

Ingevolge artikel 11.1, aanhef en onder a, van de planvoorschriften zijn de als zodanig aangewezen gronden bestemd voor grondgebonden agrarische bedrijven.

Ingevolge hetzelfde artikel, onder g, zijn de als zodanig aangewezen gronden bestemd voor één bedrijfswoning tenzij op de plankaart anders is aangegeven.

Ingevolge artikel 1, onder 22, wordt onder bedrijfswoning verstaan: een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is.

4. Vexpro B.V. betoogt eerst in hoger beroep dat de rechtbank heeft miskend dat het college in het besluit van 14 maart 2012 door te verwijzen naar artikel 3.2, aanhef en onder a, van de Mor een ander toetsingskader heeft toegepast dan het blijkens de aanvraag en de brief van 28 februari 2012 zou moeten toepassen.

Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de aangevallen uitspraak, er geen reden is waarom deze grond niet reeds bij de rechtbank kon worden aangevoerd en Vexpro B.V. dit uit een oogpunt van een doelmatig gebruik van rechtsmiddelen en omwille van de zekerheid van partijen omtrent hetgeen in geschil is, had behoren te doen, dient deze grond buiten beschouwing te blijven.

5. Vexpro B.V. betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college in strijd met artikel 4:5 van de Awb heeft gehandeld. Zij voert daartoe aan dat het college de aanvraag buiten behandeling heeft gesteld, terwijl de termijn om de aanvraag aan te vullen nog twee weken liep en het geen gebruik heeft gemaakt van het aanbod van [bedrijf] om nadere informatie te verstrekken.

5.1. Vexpro B.V. heeft naar aanleiding van de brief van het college van 28 februari 2012 op 5 maart 2012 ter aanvulling van haar aanvraag gegevens en bescheiden aan het college gezonden. Nu Vexpro B.V. met deze stukken de aanvraag heeft aangevuld en nu er bij het college geen onduidelijkheid bestond over de door Vexpro B.V. verschafte gegevens en bescheiden, heeft de rechtbank terecht overwogen dat er geen grond bestaat voor het oordeel dat het college heeft gehandeld in strijd met artikel 4:5, vierde lid, van de Awb door de aanvraag reeds op 14 maart 2012, voor het verstrijken van de in de brief van 28 februari 2012 gestelde termijn, buiten behandeling te stellen. De door Vexpro B.V. in dit verband ter zitting naar voren gebrachte uitspraak van de Afdeling van 21 december 1999 in zaak nr. H01.98.1815 (AB 2000/38) leidt niet tot een ander oordeel, nu in die zaak de aanvraag buiten behandeling was gesteld terwijl de termijn nog liep en appellant geen gegevens en bescheiden had overgelegd, zodat de zaken gelet op de verschillende feitelijke situaties niet vergelijkbaar zijn.

Het betoog faalt.

6. Vexpro B.V. betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten de aanvraag buiten behandeling te stellen, omdat zij voldoende informatie ter beschikking heeft gesteld die het voor de beslissing op de aanvraag nodig had. Daartoe voert zij aan dat zij voldoende gegevens heeft overgelegd waaruit blijkt waarom een agrarische bedrijfswoning bij het biologische aspergeteeltbedrijf noodzakelijk is, zodat het college niet in redelijkheid heeft kunnen verzoeken een bedrijfsplan te overleggen. Verder is een bedrijfsplan niet wettelijk verplicht, aldus Vexpro B.V. Voorts voert zij aan dat zij in het voorgeschreven formulier bij de aanvraag om de omgevingsvergunning reeds informatie heeft aangeleverd over de bedrijfswoning.

6.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat er geen grond bestaat voor het oordeel dat het college Vexpro B.V. niet in redelijkheid heeft kunnen verzoeken een bedrijfsplan te overleggen, nu Vexpro B.V. ingevolge artikel 2.3, aanhef en onder h, van de Mor overige gegevens en bescheiden dient te verstrekken welke samenhangen met een eventueel benodigde toetsing aan het bestemmingsplan, zij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen over de voor een bedrijfsplan benodigde gegevens en bescheiden en het bedrijfsplan inzicht kan verschaffen in de vraag of het bouwplan voldoet aan het bestemmingsplan. De door Vexpro B.V. in dit verband naar voren gebrachte uitspraak van de Afdeling van 16 februari 2011 in zaak nr. 201006382/1 leidt niet tot een ander oordeel, nu het college de aanvrager in die zaak niet heeft verzocht tot het overleggen van een bedrijfsplan, zodat deze zaken in die zin niet vergelijkbaar zijn.

Dat Vexpro B.V. op het bij de aanvraag behorende formulier reeds enige informatie heeft verschaft over de bedrijfswoning, neemt niet weg dat het college met toepassing van artikel 4:2, tweede lid, van de Awb, gelezen in verbinding met artikel 2.3, aanhef en onder b en h, van de Mor heeft kunnen verzoeken tot het overleggen van de voor de beoordeling van de aanvraag benodigde gegevens en bescheiden, nu het de bij de aanvraag overgelegde informatie onvoldoende achtte. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (in onder meer de uitspraak van 15 mei 2013 in zaak nr. 201207447/1) is het aan het bevoegde bestuursorgaan om te beoordelen of het over voldoende gegevens en bescheiden beschikt om een besluit op een aanvraag te nemen. Voor het oordeel dat het college zich in dit geval niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het over onvoldoende gegevens en bescheiden beschikte om op de aanvraag te besluiten, heeft de rechtbank terecht geen grond gevonden. Daarbij is in aanmerking genomen dat het college zich terecht op het standpunt heeft kunnen stellen dat de brief van [bedrijf] van 5 maart 2012 slechts een algemene beschrijving geeft van de activiteiten die op het perceel zullen worden verricht, het onderzoeksrapport van Praktijkonderzoek Plant & Omgeving over biologische teelt en afzetbevordering van (kas)asperge algemeen van aard is en niet specifiek is gericht op het nog te realiseren bedrijf en de brief van Stichting Skal van 14 oktober 2008 een bevestiging van de registratie van een vleesveehouderij te Gilze betreft en evenmin betrekking heeft op het nog te realiseren bedrijf. Ook de niet nader onderbouwde stelling dat een bedrijfswoning vanwege certificering, huisverkoop en preventie van diefstal noodzakelijk is, is daartoe onvoldoende.

Nu Vexpro B.V. niet de gevraagde gegevens en bescheiden heeft overgelegd, heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten de aanvraag buiten behandeling te stellen.

Het betoog faalt.

7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, ambtenaar van staat.

w.g. Hagen w.g. Montagne
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2014

374-771.