Uitspraak 201304943/1/R3


Volledige tekst

201304943/1/R3.
Datum uitspraak: 12 maart 2014

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Hoogerheide, gemeente Woensdrecht,

en

de raad van de gemeente Woensdrecht,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 25 april 2012 heeft de raad geweigerd het perceel [locatie A] te bestemmen voor woondoeleinden.

Bij besluit van 14 maart 2013 heeft de raad het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid GEM Aviolanda Woensdrecht Beheer B.V. een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De raad en [appellant] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 december 2013, waar [appellant], bijgestaan door mr. R. Scholten, en de raad, vertegenwoordigd door A.J. Bogers en ing. G.G.F.C. van Grunsven, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting GEM Aviolanda Woensdrecht Beheer B.V., vertegenwoordigd door mr. E.T. Sillevis Smitt, advocaat te Rotterdam, gehoord.

Overwegingen

1. [appellant] betoogt dat de raad het bezwaar ten onrechte ongegrond heeft verklaard en ten onrechte heeft geweigerd het perceel [locatie A] waarop zijn woning staat, te bestemmen voor woondoeleinden. Daartoe voert hij aan dat de geluidbelasting vanwege het industrieterrein "Fokker Services BV en Vliegbasis Woensdrecht" op de gevel van zijn woning niet in de weg staat aan het toekennen van een woonbestemming. Hij stelt dat voor zijn woning een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting kan worden vastgesteld, omdat zijn woning niet op het industrieterrein ligt, maar in de geluidzone rond dit terrein. In dit kader verwijst hij naar het besluit van de staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 20 februari 2003, waarbij hogere waarden zijn vastgesteld voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting voor woningen die in de geluidzone van het industrieterrein "Fokker Services BV en Vliegbasis Woensdrecht" staan. Hij stelt dat zijn woning in dit besluit abusievelijk is aangeduid als de woning op het perceel [locatie B], waarvoor in dit besluit een hogere waarde is vastgesteld.

Voorts voert [appellant] aan dat zijn woning, die in het bestemmingsplan uit 1993 als burgerwoning was bestemd, bij de vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied 1998" abusievelijk is wegbestemd. Hij stelt dat zijn woning in dat bestemmingsplan ook niet is bestemd als bedrijfswoning, omdat binnen de bestemming "Industrieterrein" slechts twee bedrijfswoningen waren toegestaan, en deze bedrijfswoningen staan op de percelen [locatie C] en [locatie D].

1.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de woning op het perceel [locatie A] op het industrieterrein staat en niet in de geluidzone rond dit terrein. Voor zover zou moeten worden aangenomen dat voor deze woning in het besluit van de staatssecretaris een hogere waarde is vastgesteld, verandert dit niets aan de omstandigheid dat zijn woning op het industrieterrein ligt. Volgens de raad was de woning reeds in het bestemmingsplan uit 1998 als bedrijfswoning bestemd. In dat plan waren twee bedrijfswoningen toegestaan binnen de bestemming "Industrieterrein", en deze betreffen de woningen op de percelen [locatie A] en [locatie D]. De woning op het perceel [locatie C] was bij de vaststelling van het bestemmingsplan uit 1998 niet als bedrijfswoning aangemerkt, aldus de raad.

1.2. Ingevolge artikel 1 van de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder industrieterrein: terrein waaraan in hoofdzaak een bestemming is gegeven voor de vestiging van inrichtingen en waarvan de bestemming voor het gehele terrein of een gedeelte daarvan de mogelijkheid insluit van vestiging van inrichtingen, behorende tot een bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen categorie van inrichtingen, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken.

1.3. Ingevolge artikel 1.11, aanhef en onder 1, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Buitengebied 1998" zijn de op plankaart 1 als "Industrieterrein" aangewezen gronden bestemd voor bedrijvigheid op het gebied van reparatie, nieuwbouw en beproeven van technische componenten en objecten, voornamelijk gericht op de vliegtuigbouw.

Uit het besluit van de staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 20 februari 2003 blijkt niet dat voor de woning op het perceel [locatie A] een hogere waarde is vastgesteld. De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat deze woning abusievelijk is aangeduid als de woning op het perceel [locatie B], waarvoor wel een hogere waarde is vastgesteld, temeer nu aan het perceel [locatie A], anders dan aan het perceel [locatie B], in het bestemmingsplan "Buitengebied 1998", de bestemming "Industrieterrein" was toegekend.

1.4. Het perceel [locatie A] heeft in het vigerende bestemmingsplan "Actualisatie bestemmingsplan buitengebied" uit 2011 de bestemming "Bedrijventerrein - Fokkerterrein".

Ingevolge artikel 9, lid 9.1, aanhef en onder a, van de planregels zijn de als zodanig aangewezen gronden bestemd voor bedrijvigheid op het gebied van reparatie, nieuwbouw en het beproeven van technische componenten en objecten, voornamelijk gericht op de vliegtuigbouw.

Vast staat dat het perceel [locatie A] deel uitmaakt van een industrieterrein als bedoeld in artikel 1 van de Wgh. Nu artikel 45 van de Wgh, in samenhang gelezen met artikel 44 van deze wet, niet voorziet in de mogelijkheid om een hogere waarde vast te stellen voor woningen op een industrieterrein, maar alleen in de mogelijkheid om een hogere waarde vast te stellen voor woningen binnen de geluidzone rond een industrieterrein, kan het betoog van [appellant] dat voor zijn woning een hogere waarde kan worden vastgesteld niet worden gevolgd.

Daargelaten de vraag of het bestaande gebruik van de woning op het perceel als burgerwoning wordt beschermd door het overgangsrecht van het vigerende bestemmingplan, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het toekennen van een woonbestemming aan een woning waarvan de gevel met meer dan 60 dB(A) wordt belast, zich niet verdraagt met een goede ruimtelijke ordening.

Gelet op het voorgaande heeft de raad in redelijkheid het verzoek om aan het perceel [locatie A] een woonbestemming toe te kennen, kunnen afwijzen en het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond kunnen verklaren.

2. Het beroep is ongegrond.

3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en mr. M.W.L. Simons-Vinckx en mr. R. Uylenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van staat.

w.g. Van Buuren w.g. Kooijman
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2014

177-629.