Uitspraak 201305079/1/A1


Volledige tekst

201305079/1/A1.
Datum uitspraak: 5 maart 2014

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Alkmaar,

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 25 april 2013 in zaak nr. 12/1784 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar.

Procesverloop

Bij besluit van 24 januari 2012 heeft het college aan [belanghebbende] omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten bouwen en gebruiken in strijd met het bestemmingsplan ten behoeve van de verbouwing van een pand aan de [locatie] te Alkmaar.

Bij besluit van 20 juni 2012 heeft het college het door onder meer [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 24 januari 2012 herroepen, voor zover daarbij de loggia als dakterras was aangemerkt en omgevingsvergunning was verleend voor de activiteit gebruiken in strijd met het bestemmingsplan.

Bij uitspraak van 25 april 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 20 juni 2012 vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Bij besluit van 8 juli 2013 heeft het college opnieuw op het door [appellant] gemaakte bezwaar beslist, dat bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 24 januari 2012, onder verbetering van de motivering daarvan, in stand gelaten.

De rechtbank heeft het tegen dat besluit door [appellant] bij haar ingestelde beroep doorgezonden aan de Afdeling.

Het college heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 januari 2014, waar [appellant], bijgestaan door mr. J. Th. van Oostrum, advocaat te Alkmaar, en het college, vertegenwoordigd door mr. M. Blom, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Binnenstad Zuid en Oost" rusten op het perceel de bestemmingen "Wonen", met de nadere aanduiding "specifieke vorm van gemengd - 1", en "Tuin - 3".

Ingevolge artikel 13, lid 13.1, aanhef en onder c, van de planregels zijn de voor "Tuin - 3" aangewezen gronden bestemd voor hoofdgebouwen, behorend en aansluitend bij de aangrenzende bestemming.

Ingevolge artikel 18, lid 18.1, aanhef en onder a, zijn de voor "Wonen" aangewezen gronden bestemd voor woningen, met inbegrip van bijbehorende bergingen en andere nevenruimten.

Ingevolge lid 18.2.7, zijn dakterrassen, onder de aldaar genoemde voorwaarden, toegestaan op een aan- en uitbouw.

2. Het bouwplan voorziet onder meer in een dakterras van 12 m² aan de achterzijde van het hoofdgebouw op het perceel. Het dakterras is voor 5,40 meter binnen de bestemming "Tuin - 3" gelegen en voor 1,40 meter binnen de bestemming "Wonen".

3. [appellant] betoogt dat de rechtbank, door te overwegen dat het bouwplan niet in strijd is met het bestemmingsplan voor zover dat is voorzien binnen de bestemming "Tuin - 3", heeft miskend dat de op die bestemming bebouwde grond onderdeel is van het hoofdgebouw, behorend en aansluitend bij de aangrenzende bestemming "Wonen" en dat, nu dakterrassen binnen die bestemming uitsluitend zijn toegestaan op een aan- en uitbouw, dit verbod tevens geldt voor dat gedeelte van het hoofdgebouw dat is gelegen binnen de bestemming "Tuin - 3". Een andere uitleg zou volgens [appellant] niet stroken met het gewicht dat de gemeenteraad van Alkmaar blijkens het bestemmingsplan toekent aan de karakteristiek en de ruimtelijke kwaliteit van het stadsbeeld. In dit verband verwijst hij tevens naar de toelichting op het bestemmingsplan.

3.1. Het betoog faalt. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het dakterras, voor zover gelegen binnen de bestemming "Tuin - 3", niet in strijd is met het bestemmingsplan, nu de planregels die op die bestemming zien een dakterras aldaar niet verbieden en het gebruik als woning ter plaatse is toegestaan. Dat binnen de bestemming "Wonen" dakterrassen uitsluitend zijn toegestaan op een aan- en uitbouw en de bebouwing waarop het dakterras is voorzien weliswaar grotendeels is gelegen binnen de bestemming "Tuin - 3" maar behoort tot en aansluit bij het hoofdgebouw dat is gelegen binnen de bestemming "Wonen", kan daaraan niet afdoen. In de omstandigheid dat binnen die en andere bestemmingen wel bouwregels zijn opgenomen voor dakterrassen, kan een aanwijzing worden gevonden dat het achterwege laten daarvan binnen de bestemming "Tuin - 3", een bewuste keuze van de planwetgever is geweest, zoals het college ter zitting onweersproken heeft toegelicht. Voorts komt, anders dan [appellant] voorstaat, aan de plantoelichting geen betekenis toe, nu de tekst van artikel 13 van de planregels voldoende duidelijk is.

4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

5. Bij besluit van 8 juli 2013 heeft het college, gevolg gevend aan de aangevallen uitspraak, opnieuw beslist op het door [appellant] gemaakte bezwaar. Dit besluit wordt, gelet op artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), gelezen in verbinding met artikel 6:19, eerste lid, van die wet, geacht eveneens onderwerp te zijn van dit geding. Het bij de rechtbank ingediende beroep wordt bij de behandeling van het hoger beroep betrokken.

6. [appellant] betoogt dat het college hem, alvorens het besluit van 8 juli 2013 te nemen, ten onrechte niet in de gelegenheid heeft gesteld om te worden gehoord.

6.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 4 september 2013 in zaak nr. 201300159/A1), is in artikel 7:2, eerste lid, van de Awb geen algemene verplichting opgenomen tot het opnieuw horen bij het nemen van een nieuw besluit op bezwaar, ter voldoening aan een rechterlijke uitspraak, waarbij het eerdere besluit op bezwaar is vernietigd. Dit neemt niet weg dat het onder omstandigheden uit een oogpunt van zorgvuldigheid noodzakelijk kan zijn om een belanghebbende vóór het nemen van een nieuw besluit op bezwaar opnieuw te horen. In het onderhavige geval is gesteld noch gebleken van feiten en omstandigheden die voor de op het bezwaar te nemen beslissing van aanmerkelijk belang in de zin van artikel 7:9 van de Awb kunnen zijn. Gelet hierop heeft het college van het opnieuw horen van [appellant] kunnen afzien.

Het betoog faalt.

7. [appellant] betoogt voorts dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten om omgevingsvergunning te verlenen. Daartoe voert hij aan dat het college niet heeft gemotiveerd waarom de impact die het dakterras op het daklandschap binnen het beschermd stadsgezicht heeft, in stedenbouwkundig opzicht aanvaardbaar is. Bovendien heeft het college naar hij stelt nagelaten de aantasting van zijn uitzicht door het dakterras bij de belangenafweging te betrekken. Voorts is het stedenbouwkundig advies niet op schrift gesteld, zodat dit niet kan worden getoetst, aldus [appellant].

7.1. De beslissing om gebruik in strijd met het bestemmingsplan toe te staan is een discretionaire bevoegdheid van het college, zodat de rechter zich bij de toetsing van het besluit moet beperken tot de vraag of het college in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen om het afwijkende gebruik toe te staan.

7.2. Het college heeft bij zijn besluit om omgevingsvergunning te verlenen voor de activiteit gebruiken in strijd met het bestemmingsplan, het advies van een stedenbouwkundige, werkzaam bij de gemeente Alkmaar, betrokken. Het betoog dat dit advies ten onrechte niet in een rapport is vervat kan, reeds nu een dergelijke eis niet volgt uit wet- of regelgeving, niet leiden tot het oordeel dat het college dit advies niet bij de besluitvorming heeft mogen betrekken. Bovendien is het stedenbouwkundig advies, zoals overgenomen door het college, opgenomen in het besluit van 8 juli 2013 en daarmee voor [appellant] inzichtelijk.

7.3. Volgens het college verandert het straatbeeld, bezien vanuit het openbaar gebied, niet door de aanwezigheid van het dakterras. Daarbij heeft het in aanmerking genomen dat het bouwplan, waar dit het dakterras betreft, in geringe mate afwijkt van hetgeen ingevolge het bestemmingsplan ter plaatse is toegestaan. Het dakterras is immers uitsluitend in strijd met de planregels, voor zover dit is gelegen binnen de bestemming "Wonen", welk gedeelte 1,40 m diep is, aldus het college. Gezien de totale omvang van de dakkap en gelet op de omgeving, acht het college de invloed van het dakterras op het stedenbouwkundige beeld van de Oudegracht gering.

De Afdeling is van oordeel dat het college hiermee zijn standpunt dat het bouwplan stedenbouwkundig aanvaardbaar is, genoegzaam heeft gemotiveerd. Voorts heeft het college zich in de belangenafweging op het standpunt kunnen stellen dat, voor zover het te realiseren dakterras het uitzicht bezien vanuit de woning van [appellant] aantast, er geen recht op een bepaald uitzicht bestaat. Gelet hierop heeft het college, bij afweging van de betrokken belangen, in redelijkheid tot het besluit kunnen komen om omgevingsvergunning te verlenen voor de activiteit gebruiken in strijd met het bestemmingsplan ten behoeve van het dakterras en de belangen van vergunninghouder zwaarder kunnen laten wegen dat de belangen van [appellant].

Het betoog faalt.

8. Het beroep is ongegrond.

9. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

10. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I bevestigt de aangevallen uitspraak.

II verklaart het beroep van [appellant] tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar van 8 juli 2013 ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.G.P. Oudenaller, ambtenaar van staat.

w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Oudenaller
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 5 maart 2014

414-713.