Uitspraak 201308301/1/R6


Volledige tekst

201308301/1/R6.
Datum uitspraak: 26 februari 2014

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak onderscheidenlijk tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in het geding tussen:

1. [appellant sub 1], wonend te Buurse, gemeente Haaksbergen,
2. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], beiden wonend te Enschede,
3. [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 3C]) en [appellant sub 3D] en [appellant sub 3E] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 3F]), allen wonend te Lonneker, gemeente Enschede,
4. [appellant sub 4], wonend te Enschede,
appellanten,

en

de raad van de gemeente Enschede,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 1 juli 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Eschmarke Zuid West 2010" en het exploitatieplan "Leuriks Oost" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], [appellant sub 3C] en [appellant sub 3F] en [appellant sub 4] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 januari 2014, waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. L.J. Gerritsen, advocaat te Nijmegen, [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], bij monde van [appellant sub 2A], [appellant sub 3C] en [appellant sub 3F], vertegenwoordigd door mr. G.H. Kromhof, werkzaam bij Hofrijck Bureau voor taxaties en onteigeningen, [appellant sub 4], bijgestaan door [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door C.W. Otten-Harmsen en drs. M.J.A. Weber, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:51d van de Awb kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.

Het bestemmingsplan

2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

3. Het plan is overwegend conserverend van aard. Voor het gebied Leuriks Oost, gelegen ten westen van de Oostweg tussen de Gronausestraat en Keppelerdijk, maakt het plan echter 110 nieuwe woningen met bijbehorende voorzieningen zoals wegen en groen mogelijk. Het plangebied is gelegen in de Eschmarke, welk gebied is aangewezen als grotere woningbouwlocatie in Enschede.

De formele beroepsgrond van [appellant sub 4]

4. [appellant sub 4] voert aan dat de raad door zijn eigen toedoen niet voldoende alert was toen het plan werd vastgesteld. Doordat de indieners van zienswijzen in eerste instantie niet waren uitgenodigd bij de stadsdeelcommissie om hun zienswijze mondeling toe te lichten, hebben de raadsleden tijdens de vergadering waar de indieners later wel voor waren uitgenodigd, de stukken twee keer ter beoordeling voorgelegd gekregen.

4.1. In de enkele omstandigheid dat de raadsleden stukken twee keer ter beoordeling voorgelegd hebben gekregen, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de raad onzorgvuldig heeft gehandeld bij de vaststelling van het plan. Dit betoog faalt.

Het beroep van [appellant sub 3C] en [appellant sub 3F]

5. [appellant sub 3C] en [appellant sub 3F] richten zich in hun beroepschrift tegen de planregeling voor zover daarin de bouw van woningen op hun percelen, kadastraal bekend gemeente Lonneker, sectie [.], nummers [….], [….] en [….], onderscheidenlijk gemeente Lonneker, sectie [.], nummer [….], niet mogelijk wordt gemaakt.

6. De raad stelt zich op het standpunt dat het beroep van [appellant sub 3C] en [appellant sub 3F] niet-ontvankelijk is, omdat zij geen zienswijze tegen het ontwerpplan naar voren hebben gebracht.

6.1. Ingevolge de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Awb wordt het ontwerpplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht bij de raad.

[appellant sub 3C] en [appellant sub 3F] hebben geen zienswijze naar voren gebracht.

Ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb, kan geen beroep worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan door een belanghebbende die over het ontwerpplan niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten.

6.2. [appellant sub 3C] betoogt dat het huis-aan-huisblad waarin in de gemeente Enschede gemeentelijke mededelingen worden geplaatst niet op hun adressen aan de Gronausestraat wordt ontvangen. De Afdeling overweegt dat niet is gebleken dat de bezorging van het huis-aan-huisblad in het algemeen zodanige gebreken vertoont dat dit niet als middel ter kennisgeving van gemeentelijke besluiten had mogen worden gebruikt. Voorts is de kennisgeving van het ontwerpplan gepubliceerd op het internet. De omstandigheid dat de bezorging van het huis-aan-huisblad op het adres van [appellant sub 3C] kennelijk te wensen overliet en de door [appellant sub 3C] ter zitting aangedragen omstandigheid dat hij niet over internet beschikt, doet aan de geschiktheid van het huis-aan-huis-blad onderscheidenlijk het internet ter kennisgeving als voornoemd niet af. In een dergelijke situatie ligt het op de weg van [appellant sub 3C] om het huis-aan-huisblad bezorgd te krijgen, de beschikking te krijgen over internet of zich anderszins tijdig op de hoogte te stellen van de kennisgeving van het ontwerpplan.

[appellant sub 3F] betoogt dat hij, gelet op het feit dat het college van burgemeester en wethouders in 2007 een bouwvergunning heeft verleend aan [appellant sub 3F] voor de bouw van een woning op dat perceel en gelet op gesprekken die in het verleden met het gemeentebestuur waren gevoerd, erop mocht vertrouwen dat het ontwerpplan zou voorzien in woningbouw op zijn perceel. De Afdeling overweegt hieromtrent dat is voldaan aan de wettelijke vereisten ter zake van de kennisgeving van de terinzagelegging. In de Wro, noch in enig ander wettelijk voorschrift valt een bepaling aan te wijzen op grond waarvan het gemeentebestuur in een geval als hier aan de orde verplicht is eventuele belanghebbenden persoonlijk in kennis te stellen van de terinzagelegging van een ontwerp voor een bestemmingsplan.

Gelet op het voorgaande oordeelt de Afdeling dat in de door [appellant sub 3C] en [appellant sub 3F] naar voren gebrachte omstandigheden geen rechtvaardiging is gelegen voor het niet naar voren brengen van een zienswijze over het ontwerpplan.

Het beroep van [appellant sub 3C] en [appellant sub 3F] is niet-ontvankelijk.

Het beroep van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B]

7. Ingevolge de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Awb wordt het ontwerpplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht bij de raad.

[appellant sub 2B] heeft geen zienswijze naar voren gebracht.

Ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb, kan geen beroep worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan door een belanghebbende die over het ontwerpplan niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten. Deze omstandigheid doet zich niet voor. Het beroep van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] is niet-ontvankelijk, voor zover het is ingesteld door [appellant sub 2B].

8. [appellant sub 2A] voert aan dat aan het perceel [locatie 1] ten onrechte de bestemming "Groen" is toegekend in plaats van een woonbestemming die in het voorgaande bestemmingsplan "De Eschmarke" aan het perceel was toegekend. Het standpunt van de raad dat bebouwing op dat perceel niet wenselijk is en dat niet voor de bestemming "Wonen" is gekozen, acht zij in strijd met het gelijkheidsbeginsel. [appellant sub 2A] wijst er in dat verband op dat in het verleden op de percelen [locaties 2] bungalows zijn gebouwd, recent een omgevingsvergunning voor bouwen is verleend voor het perceel [locatie 3] terwijl dat perceel ook is aangewezen als een te handhaven groenelement, er in de nabijheid wel een Vinexwijk Eschmarke is gerealiseerd en tot slot dat het gemeentebestuur een WOZ-waarde van 537.000 euro voor haar perceel aanslaat.

8.1. De raad stelt zich op het standpunt dat in het voorgaande bestemmingsplan geen woonbestemming aan het perceel [locatie 1] was toegekend die een directe bouwtitel verschafte voor woningbouw, maar een uit te werken woonbestemming. In het voorliggende plan is wat betreft het perceel [locatie 1] vastgehouden aan het uitgangspunt van het voorgaande bestemmingsplan dat het groene zicht vanaf de Gronausestraat moet worden gehandhaafd. De raad wijst er in dat verband op dat het perceel in het voorgaande bestemmingsplan ook al was aangemerkt als een te handhaven groenelement.

8.2. In het plan is aan het perceel [locatie 1] de bestemming "Groen" toegekend.

Ingevolge artikel 4, lid 4.1, van de planregels zijn de voor "Groen" aangewezen gronden bestemd voor:

a. groenstroken, plantsoenen, waterpartijen, -lopen, -bergingen, wadi's, infiltratiestroken en andere voorzieningen in het kader van de waterbeheersing;

b. in- en uitritten;

c. voet- en fietspaden;

d. speelvoorzieningen

e. nutsvoorzieningen;

f. bij deze doeleinden behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, straatmeubilair en andere werken.

Ingevolge lid 4.2 mogen op de voor "Groen" aangewezen gronden uitsluitend bouwwerken worden gebouwd ten dienste van deze bestemming, zoals straatmeubilair, nutsvoorzieningen en speelvoorzieningen.

8.3. In het voorgaande bestemmingsplan "De Eschmarke", vastgesteld door de raad op 18 maart 1996 en goedgekeurd door het college van gedeputeerde staten van Overijssel op 5 november 1996, was aan het perceel [locatie 1] de bestemming "Wonen (nader uit te werken door burgemeester en wethouders)" toegekend. Het perceel was opgenomen in bijlage V "Te handhaven groenelementen".

Ingevolge artikel 17, lid A, onder 1, sub a en b, van de voorschriften bij dat plan waren gronden met die bestemming bestemd voor de handhaving van en/of het bouwen van woningen en het inrichten van standplaatsen voor woonwagens, met de daarbij behorende aanbouwen, al dan niet aangebouwde bijgebouwen, uitbouwen en andere bouwwerken, voor verblijfsdoeleinden, groenvoorzieningen en watergangen, alsmede voor wegen en voor het realiseren van een zogenaamde Hoogwaardig Openbaar Vervoerlijn, met de daarbij behorende voorzieningen.

Ingevolge het bepaalde in lid B mocht uitsluitend worden gebouwd in overeenstemming met een goedgekeurde nadere uitwerking met inachtneming van de in artikel 22 van deze voorschriften opgenomen procedure, tenzij het college van gedeputeerde staten van Overijssel toepassing had gegeven aan het bepaalde in artikel 11, achtste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Het college van burgemeester en wethouders was bevoegd hiervan vrijstelling te verlenen, indien het bouwwerk paste in een overeenkomstig het bepaalde in artikel 22 van deze voorschriften ter visie gelegde ontwerp-nadere uitwerking, mits terzake van deze vrijstelling tevoren van het college gedeputeerde staten een verklaring van geen bezwaar is ontvangen.

Ingevolge lid B, onder 3, dient bij de uitwerking een aantal regels in acht te worden genomen, waaronder het bepaalde in sub n, dat met de in bijlage V "Te handhaven groenelementen" rekening te worden gehouden.

8.4. De Afdeling stelt vast dat het perceel van [appellant sub 2A] in het voorgaande bestemmingsplan "De Eschmarke" was opgenomen in bijlage V bij dat plan als een te handhaven groenelement. De raad heeft ter zitting toegelicht dat hij het uitgangspunt van het voorgaande bestemmingsplan om het groene zicht vanaf de Gronausestraat te behouden wil handhaven. De Afdeling acht dat standpunt niet onredelijk, nu de raad te maken heeft met woningbouwprioriteit en uit de Nota zienswijzen volgt dat de raad reeds in de fase van de voorbereiding van het voorliggende plan te kennen heeft gegeven dat hij [appellant sub 2A] tegemoet wil komen door onder voorwaarden medewerking te verlenen aan het realiseren van woningbouw op haar perceel voor zover het het gedeelte langs de Waterlelielaan betreft, hetgeen de raad ter zitting heeft bevestigd. Het resterende deel van het perceel dient wel groengebied te blijven vanwege het groene zicht vanaf de Gronauseweg, aldus de raad.

In het beroep op het gelijkheidsbeginsel ziet de Afdeling geen aanleiding voor een ander oordeel. In dat verband overweegt zij dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat deze situatie verschilt van de aan de orde zijnde situatie. De raad heeft in dat verband ter zitting toegelicht dat op het perceel [locatie 4] reeds een boerderij stond, op het perceel [locatie 5] al een woonbestemming rustte toen er gebouwd werd en het perceel [locatie 6] niet was aangewezen als een te handhaven groenelement, hetgeen [appellant sub 2A] niet heeft weersproken. Ten aanzien van het perceel [locatie 7] heeft de raad ter zitting gesteld dat dat perceel in het bestemmingsplan "Buitengebied" viel, waar het een agrarische bestemming had, en om die reden niet vergelijkbaar is met het perceel van [appellant sub 2A], hetgeen [appellant sub 2A] eveneens niet heeft weersproken. Wat betreft de wijk Eschmarke overweegt de Afdeling dat die gronden, anders dan haar gronden, niet zijn aangemerkt als te handhaven groenelement. Ten aanzien van het betoog over een verpleeg- en verzorgingshuis dat op gronden ligt die zijn aangewezen als te handhaven groenelement, maar wel mag worden uitgebreid, overweegt de Afdeling dat het een andere functie betreft en reeds om die reden niet vergelijkbaar is met het perceel van [appellant sub 2A]. In hetgeen [appellant sub 2A] heeft aangevoerd ziet de Afdeling derhalve geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellant sub 2A] genoemde situaties niet overeenkomen met de thans aan de orde zijnde situatie.

Voorts is, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 24 februari 2010 in zaak nr. 200904021/1/R3) de waardevaststelling in het kader van de Wet waardering onroerende zaken niet relevant bij het toekennen van een bestemming.

Gelet op het voorgaande heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid een zwaarder gewicht kunnen toekennen aan het belang van het behoud van het karakter van de omgeving, dan aan de wens van [appellant sub 2A] een woning op het perceel [locatie 1] op te richten.

9. Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van het perceel van [appellant sub 2A] betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan.

10. Gelet op het voorgaande is het beroep van [naam persoon] en [appellant sub 2A], voor zover ontvankelijk, ongegrond.

De beroepsgronden van [appellant sub 4] en [appellant sub 1] met betrekking tot de behoefte

11. [appellant sub 4], bewoner van het perceel [locatie 8], en [appellant sub 1], eigenaar van het perceel kadastraal bekend als gemeente Lonneker, sectie [..], nummer [….], betogen dat geen behoefte bestaat aan de voorziene woningbouw in het gebied Leuriks Oost. Volgens [appellant sub 1] is het plan derhalve niet uitvoerbaar. [appellant sub 4] wijst op de economische crisis, de bevolkingskrimp en de toename van de werkloosheid in Enschede. De gesprekken die de gemeente met potentiële kopers heeft gevoerd zijn niet gedocumenteerd, zodat hieraan volgens haar geen betekenis kan toekomen. Zij stelt verder dat diverse kavels in Leuriks Oost nog niet zijn ingevuld en dat is gebleken dat de invulling van de kavels in de Eschmarke problematisch is.

11.1. De raad stelt zich op het standpunt dat in ruime mate belangstelling bestaat voor de voorziene woningbouw, hetgeen volgt uit de belangstelling die is geregistreerd door de gemeente op woonbeurzen, uit persoonlijke gesprekken met potentiële kopers en uit het woonwensonderzoek.

11.2. In de herijking van de nota "Enschede biedt ruimte voor de toekomst", vastgesteld door de raad op 22 juni 2009, is de ruimtelijke ontwikkelingsvisie tot 2015 met een doorkijk tot 2030 herijkt. Hierin staat dat uit demografisch- en woningmarktonderzoek volgt dat in Enschede nog veel behoefte bestaat aan groene woonmilieus en stedelijk compacte woonmilieus.

11.3. In de nota "Koersdocument ten behoeve van de herprioritering van projecten" (hierna: de Stedelijke Koers), die is vastgesteld door de raad op 24 september 2012, staat dat het doel is om het aanbod van plannen op het gebied van wonen, bedrijven en kantoren te laten aansluiten bij de veranderde vraag, hetgeen tot herprioritering noopt. In de Stedelijke Koers is door de raad vastgelegd dat de uitgifte van kavels in dit gebied mag doorgaan, maar wel gefaseerd.

11.4. In het gebied Leuriks Oost zijn 110 vrijstaande woningen voorzien. De Afdeling overweegt dat de economische crisis, de bevolkingskrimp in een gemeente en een toename van de werkloosheid, niet per definitie met zich brengen dat in een gemeente geen behoefte aan nieuwe woningen is of kan ontstaan. Ter zitting is gebleken dat het woonwensonderzoek, waarnaar de raad in de stukken verwijst, geen rapport betreft. De raad heeft ter zitting toegelicht dat hij met dat onderzoek doelt op de belangstelling die is geregistreerd door de gemeente op woonbeurzen en op informatie uit gesprekken met potentiële kopers. Hiermee is naar het oordeel van de Afdeling niet aannemelijk gemaakt dat behoefte bestaat aan de bouw van 110 woningen in het gebied Leuriks Oost. Dat geldt ook voor zover uit de herijking van de nota "Enschede biedt ruimte voor de toekomst" volgt dat behoefte bestaat aan groene woonmilieus en uit de Stedelijke Koers volgt dat de uitgifte van kavels in dit gebied mag doorgaan.

Gelet op het voorgaande oordeelt de Afdeling dat het plan wat betreft de gronden waar woonwijk Leuriks Oost is voorzien in strijd met de zorgvuldigheid is vastgesteld, nu niet is aangetoond dat binnen de planperiode behoefte bestaat aan de 110 woningen.

Het beroep van [appellant sub 4] voor het overige

12. [appellant sub 4] betoogt dat niet duidelijk is waarom de raad woningen ten oosten van haar perceel heeft voorzien. Zij wijst als alternatieve locatie op gronden elders in de Eschmarke, waar de raad eerder voornemens was woningen te bouwen en waar thans geen bebouwing aanwezig is.

12.1. De raad dient bij de keuze van een bestemming een afweging te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsvrijheid. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen.

In de plantoelichting staat dat Leuriks Oost deel uitmaakt van het gebied Boswonen-Zuid, zijnde een bijzondere zone vanwege de huidige landschappelijke kenmerken, de situering van een nabijgelegen ecozone in combinatie met het programma van uitsluitend vrijstaande woningen.

Bij de ruimtelijke opzet van de wijk zijn de huidige kwaliteiten in het gebied, zoals de beeldbepalende bospercelen, de houtwallen en de hoogteverschillen optimaal benut. De bospercelen en houtwallen zijn geïntegreerd in het stedenbouwkundig plan en vormen de ruimtelijke ruggengraat voor de nieuwe hoofdstructuur van het gebied.

In de herijking van de nota "Enschede biedt ruimte voor de toekomst", vastgesteld door de raad op 22 juni 2009, is de ruimtelijke ontwikkelingsvisie tot 2015 met een doorkijk tot 2030 herijkt. Hierin staat dat uit demografisch- en woningmarktonderzoek volgt dat in Enschede nog veel behoefte bestaat aan groene woonmilieus. Het gaat bij de woning vooral om de grootte, aldus de herijking. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat hieruit volgt dat behoefte bestaat aan wonen op ruime kavels in een groene omgeving. De raad heeft verder ter zitting toegelicht dat het gebied Boswonen-Zuid, anders dan de gronden in de Eschmarke waar de raad eerder voornemens was woningen te realiseren, in het verlengde ligt van gebieden die reeds bebouwd zijn en ook om die reden voor die locatie gekozen is.

Gelet op het voorgaande heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid Leuriks Oost geschikter kunnen achten voor woningbouw dan de door [appellant sub 4] aangedragen locaties in de Eschmarke.

13. Over het betoog van [appellant sub 4] dat het vertrouwensbeginsel is geschonden, wordt overwogen dat [appellant sub 4] niet aannemelijk heeft gemaakt dat door of namens de raad verwachtingen zijn gewekt dat het plan niet in woningbouw op de percelen ten oosten van haar perceel zou voorzien. De raad heeft het plan op dit punt derhalve niet in strijd met het vertrouwensbeginsel vastgesteld. De Afdeling overweegt in dat verband dat uit de e-mail van de stedenbouwkundige uit 2006, waarnaar [appellant sub 4] verwijst, niet volgt dat in het voorliggende plan op de naastgelegen percelen geen woningbouw zal worden toegestaan, nog daargelaten dat de bevoegdheid tot het vaststellen van een bestemmingsplan niet berust bij een ambtenaar. [appellant sub 4] heeft geen andere stukken overgelegd waaruit zou moeten blijken dat sprake is van een toezegging.

14. [appellant sub 4] betoogt dat de nabij haar woning voorziene ontsluiting van het gebied Leuriks Oost op de Keppelerdijk niet verkeersveilig is. Volgens haar is het niet wenselijk de Keppelerdijk ter plaatse te verbreden. De verkeersdeskundige die de raad heeft ingeschakeld is niet betrouwbaar, omdat hij over een eerdere rotonde heeft gesteld dat die niet verkeersveilig is, terwijl die rotonde goed functioneert, aldus [appellant sub 4]. De door [appellant sub 4] geraadpleegde verkeerskundige concludeert volgens haar dat er meer nadelen dan voordelen aan de voorziene ontsluiting kleven.

14.1. Ter zitting is gebleken dat [appellant sub 4] doelt op de ontsluiting op de Keppelerdijk ten westen van haar perceel.

De raad stelt zich op het standpunt dat het uitgangspunt voor de keuze van de locatie van de ontsluiting van Leuriks Oost is geweest dat de ontsluiting verkeersveilig moet zijn. De raad heeft te kennen gegeven om die reden voor de ontsluiting op de Keppelerdijk ter hoogte van de reeds bestaande rotonde te hebben gekozen. Hoewel aannemelijk is dat het aantal verkeersbewegingen als gevolg van het plan op de Keppelerdijk zal toenemen, acht de Afdeling de keuze van de raad voor die ontsluiting niet onredelijk. In dat verband wordt van belang geacht dat zowel Leuriks Oost als de Keppelerdijk deel uitmaken van een 30 km-zone en de raad onbestreden heeft gesteld dat de verkeersintensiteit op de Keppelerdijk ongeveer 500 motorvoertuigen per etmaal zal bedragen, hetgeen volgens de raad vergelijkbaar is met een gemiddelde woonbuurt. Volgens de raad zal de ontsluiting op de Keppelerdijk zodanig worden uitgevoerd dat de kruising en afwikkeling van automobilisten en fietsers op een overzichtelijke manier plaatsvindt. De Afdeling betrekt bij haar oordeel dat [appellant sub 4] geen verklaring van de door haar geraadpleegde deskundige heeft overgelegd.

15. [appellant sub 4] voert aan dat als gevolg van de ophoging van de gronden in de nabijheid van haar perceel grondwaterschade en overlast van hemelwater op haar perceel zal optreden, onder meer omdat de voorziene zes woningen ten oosten en ten noorden van haar woning zullen afwateren op de greppel op haar perceel. Volgens [appellant sub 4] kunnen de desbetreffende woningen ook zonder ophoging van de gronden worden gerealiseerd.

[appellant sub 4] betoogt verder dat ten onrechte nog geen definitieve afspraken zijn gemaakt over de inrichting en het onderhoud van de greppel nabij haar perceel. Volgens [appellant sub 4] wordt ten onrechte van haar verlangd dat zij de greppel moet onderhouden en is volgens haar bovendien geen voldoende breed schouwpad voorzien om de greppel machinaal te onderhouden.

15.1. De raad stelt zich op het standpunt dat op het perceel van [appellant sub 4] en aangrenzende perceel [locatie 9] in verband met de ophoging van nabijgelegen percelen waar de woningen zijn voorzien, een ter plaatse aanwezige greppel zal worden verbreed als extra waarborg tegen mogelijke wateroverlast. Volgens de raad is iedere eigenaar van een perceel verantwoordelijk voor het hemelwater dat op zijn of haar perceel valt, zodat [appellant sub 4] en de eigenaar van het perceel [locatie 9] verantwoordelijk zijn voor de greppel.

15.2. Aan de percelen [locatie 9] en [..] en aan de gronden waar de zes woningen ten noorden en ten oosten van het perceel [locatie 8] zijn voorzien, is de bestemming "Wonen" toegekend.

Ingevolge artikel 15, lid 15.1.1, aanhef en onder a en b, van de planregels zijn de voor "Wonen" aangewezen gronden bestemd voor:

a. het wonen in de vorm van woningen, al dan niet in combinatie met een beroep of bedrijf aan huis;

b. bij deze doeleinden behorende bouwwerken, erven, tuinen en voorzieningen, zoals woningen, bergingen, trappenhuizen, in- en uitritten, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en nutsvoorzieningen.

15.3. In de waterparagraaf staat dat in de voorziene situatie tussen de kavels [locatie 9] en [..] een sloot ligt die voor de afwatering zorgt. De sloot aan de oostkant van nummer [..] vormt een scheiding met de voorziene kavels. Die sloot is gedeeltelijk in eigendom bij de eigenaar van nummer [..]. De afwatering van de bestaande kavels lijkt gewaarborgd in de beoogde situatie, aldus de waterparagraaf.

15.4. Voor zover [appellant sub 4] betoogt dat de nabij haar perceel voorziene woningen ook zonder ophoging van de gronden kunnen worden gerealiseerd, waarvan niet in geschil is dat het gaat om een ophoging van 0,8 tot 1 m, overweegt de Afdeling dat zij die stelling niet heeft onderbouwd. Reeds hierom faalt het betoog.

Ten aanzien van de greppel overweegt de Afdeling het volgende. De raad heeft te kennen gegeven dat door middel van een greppel een goede waterhuishouding kan worden gewaarborgd voor [appellant sub 4], hetgeen ook uit de plantoelichting volgt. De Afdeling stelt vast dat artikel 15, lid 15.1.1, aanhef en onder b, van de planregels een greppel op gronden met de bestemming "Wonen" toelaat, nu een afwateringsgreppel kan worden aangemerkt als een bij wonen behorende voorziening. Ter zitting is gebleken dat op de percelen [locatie 9] en [..], waar op de verbeelding een stippellijn rond deze percelen is getekend, reeds een greppel ligt. De raad heeft ter zitting te kennen gegeven dat deze greppel moet worden verbreed om een goede waterhuishouding te kunnen garanderen.

Niet in geschil is dat de bestaande greppel geheel eigendom is van [appellant sub 4] en de eigenaar van het perceel [locatie 9]. Wat betreft de verbreding is niet duidelijk of die verbreding plaatsvindt op het perceel van [appellant sub 4] of op de voorziene kavels waar de bestaande greppel aan grenst. Daarnaast is niet duidelijk hoe de raad de greppel gaat verbreden, nu de greppel niet op gronden ligt die eigendom van de gemeente zijn en terzake geen waarborg is opgenomen in de planregels. Wat betreft de instandhouding overweegt de Afdeling dat [appellant sub 4] ter zitting heeft verklaard dat zij niet voornemens is de instandhouding van de greppel op haar perceel voor haar rekening te nemen, onder meer vanwege de lengte en de diepte van de greppel en omdat een volgens [appellant sub 4] benodigd voldoende breed schouwpad niet in het plan is voorzien. De raad heeft daarop ter zitting voor het eerst te kennen gegeven dat indien [appellant sub 4] het deel van de greppel dat op haar perceel ligt niet in stand houdt, de raad die taak op zich zal nemen. De Afdeling overweegt in dit verband dat [appellant sub 4] de gemeente weliswaar toestemming kan geven om de gronden te betreden teneinde de greppel te onderhouden, maar niet kan worden uitgesloten dat de raad die toestemming niet verkrijgt van een nieuwe bewoner indien [appellant sub 4] binnen de planperiode verhuist. Wanneer de verbreding van de greppel plaatsvindt op de voorziene kavels zal ook toestemming nodig zijn van de toekomstige bewoners van de voorziene kavels. Niet is gebleken dat de raad dit heeft onderkend.

Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat de realisering en instandhouding van de greppel ten onrechte niet in het bestemmingsplan als voorwaardelijke verplichting voor de realisering van de voorziene woningen, die zullen afwateren op het perceel van [appellant sub 4], is opgenomen en onvoldoende inzichtelijk is gemaakt hoe de raad voornemens is de verbreding en instandhouding van de greppel te realiseren. Derhalve heeft de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat in het plan een waterhuishouding is verzekerd die in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

16. [appellant sub 4] betoogt dat haar uitzicht als gevolg van het plan in onevenredige mate wordt aangetast. Zij voert in het bijzonder aan dat door de ophoging van de aangrenzende percelen, de schuttingen die op die percelen kunnen worden geplaatst vanaf haar perceel bezien ten onrechte de maximale hoogte van 2 m kunnen overschrijden. Voorts vreest zij dat ze moet bijdragen aan de kosten van de plaatsing van de schuttingen.

16.1. De raad stelt zich op het standpunt dat erfafscheidingen onder voorwaarden vergunningvrij kunnen worden opgericht. In een bestemmingsplan kunnen geen regels worden opgenomen die de mogelijkheden tot het vergunningvrij bouwen van erfafscheidingen beperken, aldus de raad.

16.2. Ingevolge artikel 15, lid 15.1.1, aanhef en onder b, van de planregels zijn de voor "Wonen" aangewezen gronden bestemd voor de bij wonen behorende bouwwerken.

16.3. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, onder a, van Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van de bouwwerk.

Ingevolge bijlage II, artikel 2, onder 12 van het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor) is een omgevingsvergunning voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo niet vereist, indien deze activiteiten betrekking hebben op een erf- of perceelafscheiding, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

a. niet hoger dan 1 m, of

b. niet hoger dan 2 m, en

1°. op een erf of perceel waarop al een gebouw staat waarmee de erf- of perceelafscheiding in functionele relatie staat,

2°. achter de voorgevelrooilijn, en

3°. op meer dan 1 m van openbaar toegankelijk gebied, tenzij geen redelijke eisen van welstand van toepassing zijn.

Ingevolge artikel 1, tweede lid, aanhef en onder b, worden, tenzij anders bepaald, hoogten gemeten vanaf het aansluitend afgewerkt terrein, waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven.

Ingevolge het derde lid wordt bij de toepassing van het tweede lid, aanhef en onder b, een bouwwerk, voor zover dit zich bevindt op een erf- of perceelgrens, gemeten aan de kant waar het aansluitend afgewerkt terrein het hoogst is.

16.4. Volgens de nota van toelichting op het Bor (Stb. 2010, 143, blz. 139) leidt het criterium in artikel 1, tweede lid, onder b, van bijlage II bij het Bor, dat niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk buiten beschouwing moeten blijven, ertoe dat gronden niet eerst vrijelijk (en ongelimiteerd) opgehoogd kunnen worden, waarna vervolgens vanaf dat nieuwe peil de hoogtebepaling van het vergunningvrije bouwwerk kan plaatsvinden. Indien ophogingen of verdiepingen zijn aangebracht die niet bij het natuurlijk verloop van de grond passen, behoren deze bij het meten van de hoogte van het bouwwerk buiten beschouwing te worden gelaten. In dat geval dient te worden gemeten vanaf de oorspronkelijke, voor de plaatsgevonden ophoging of verdieping aanwezige, als natuurlijk aan te merken terreinhoogte. Een uitzondering hierop is opgenomen voor situaties waarin ophogingen of verdiepingen noodzakelijk zijn om het bouwwerk te kunnen realiseren.

16.5. Niet in geschil is dat de percelen ten oosten en ten noorden van het perceel van [appellant sub 4] 0,8 tot 1 m worden opgehoogd in het kader van de realisering van het plan. De Afdeling overweegt dat de ophoging niet moet worden aangemerkt als een vrijelijke ophoging, zoals bedoeld in de nota van toelichting op het Bor, maar als een bij het verdere verloop van het terrein passende ophoging. Gelet hierop dient bij de oprichting van een schutting op het eigen perceel te worden gemeten vanaf het peil waarop de schutting wordt gerealiseerd. Indien de schutting op een erf- of perceelsgrens wordt geplaatst, dient de hoogte ingevolge artikel 1, derde lid, van het Bor te worden bepaald aan die zijde van de schutting waar de gronden het hoogst liggen. Het voorgaande brengt met zich dat, zoals [appellant sub 4] terecht stelt, de schutting vanaf haar perceel bezien de hoogte van 2 m kan overschrijden. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat indien de bewoners van de drie voorziene woningen ten oosten van het perceel van [appellant sub 4] schuttingen oprichten op hun gronden, hetgeen wettelijk vergunningvrij is toegestaan, het woon- en leefklimaat van [appellant sub 4] niet dusdanig wordt aangetast dat niet meer van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gesproken. Nu het perceel van [appellant sub 4] is omgeven door bomen en haar uitzicht in zoverre reeds beperkt wordt, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid de bestemming "Wonen" aan de percelen waar de drie woningen zijn voorzien heeft kunnen toekennen.

Voor zover [appellant sub 4] betoogt dat niet alleen door de drie schuttingen, maar als gevolg van overige voorziene bebouwing haar uitzicht onevenredig beperkt wordt, overweegt de Afdeling dat geen recht bestaat op een vrij uitzicht. Hoewel niet in geschil is dat het uitzicht van [appellant sub 4] als gevolg van het plan zal worden beperkt, is niet gebleken dat sprake is van een dusdanige aantasting van het uitzicht van [appellant sub 4] dat in zoverre geen sprake meer is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De Afdeling betrekt ook bij dit oordeel dat het perceel van [appellant sub 4] is omgeven door bomen en haar uitzicht in zoverre reeds beperkt wordt.

Ten aanzien van het betoog van [appellant sub 4] dat zij als gevolg van de voorziene woningen voor kosten kan komen te staan indien de buren willen dat ze bijdraagt aan de plaatsing van schuttingen, overweegt de Afdeling dat dat een kwestie van uitvoering betreft die niet in deze bestemmingsplanprocedure aan de orde kan komen.

Het beroep van [appellant sub 1] voor het overige

17. [appellant sub 1] voert aan dat het plan niet uitvoerbaar is, omdat de aan zijn perceel toegekende bestemming "Groen" niet binnen de planperiode gerealiseerd zal worden. [appellant sub 1] wijst er in dat verband op dat hij het perceel op grond van het overgangsrecht als bosgebied gebruikt en niet als openbaar groen en dat de raad niet voornemens is zijn perceel aan te kopen.

17.1. De raad erkent dat het eerder de bedoeling was om een openbaar toegankelijk groengebied te realiseren op de gronden van [appellant sub 1], maar dat mede op grond van financiële overwegingen is besloten dat voornemen niet meer in het plan op te nemen.

17.2. Ter zitting is gebleken dat [appellant sub 1] doelt op het deel van het perceel met de bestemming "Groen", niet zijnde het deel van het perceel dat als toegangsweg wordt gebruikt.

Ingevolge artikel 4, lid 4.1, van de planregels zijn de voor "Groen" aangewezen gronden bestemd voor:

a. groenstroken, plantsoenen, waterpartijen, -lopen, -bergingen, wadi's, infiltratiestroken en andere voorzieningen in het kader van de waterbeheersing;

b. in- en uitritten;

c. voet- en fietspaden;

d. speelvoorzieningen

e. nutsvoorzieningen;

f. bij deze doeleinden behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, straatmeubilair en andere werken.

Ingevolge artikel 27, lid 27.2.1, mag het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, worden voortgezet.

Ingevolge lid 27.2.4 is lid 27.2.1 niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

17.3. In het voorgaande bestemmingsplan "De Eschmarke" was aan het desbetreffende deel van het perceel van [appellant sub 1] de bestemming "Groengebied" toegekend.

Ingevolge artikel 5, lid A, onder 1, van de voorschriften bij dat plan waren de op de plankaart voor "Groengebied" aangewezen gronden bestemd voor de handhaving (en/of de aanleg) van onder meer parken, plantsoenen, bospercelen, waterpartijen, bermstroken, toegangspaden, fietspaden en voetpaden.

17.4. Ter zitting is gebleken dat het perceel van [appellant sub 1] is ingericht als bosgebied. De Afdeling overweegt dat uit artikel 4, lid 4.1, van de planregels volgt dat het gebruik als bos niet binnen de bestemmingsomschrijving van de bestemming "Groen" valt en dat dat gebruik van die gronden in dit plan dus niet als zodanig is bestemd. In het voorgaande bestemmingsplan was het gebruik van het perceel van [appellant sub 1] als bosgebied gelet op het bepaalde in artikel 5, lid A, onder 1, van de voorschriften bij dat plan wel als zodanig bestemd.

Nu [appellant sub 1] ter zitting heeft gesteld dat de gronden reeds sinds ongeveer 100 jaar als bosgebied worden gebruikt, hetgeen de raad niet heeft bestreden, is derhalve niet in geschil dat het gebruik van de gronden als bosgebied bestond ten tijde van de inwerkingtreding van het voorliggende plan. Gelet hierop valt dat gebruik van die gronden onder het overgangsrecht van het voorliggende plan.

Niet is gebleken dat [appellant sub 1] binnen de planperiode op de gronden de groenbestemming wil realiseren en niet is gebleken dat de raad binnen de planperiode het perceel wenst aan te kopen of zo nodig zal onteigenen om deze bestemming ter plaatse te realiseren. Derhalve is niet aannemelijk dat de bestemming "Groen" binnen de planperiode zal worden gerealiseerd. Gelet hierop is de bestemming "Groen" voor het perceel van [appellant sub 1] in strijd met een goede ruimtelijke ordening, hetgeen de raad ter zitting heeft erkend.

18. [appellant sub 1] voert aan dat voor een gedeelte van zijn perceel ten onrechte de woonbestemming, die voor die gronden op basis van het voorgaande bestemmingsplan "De Eschmarke" gold, is komen te vervallen.

18.1. De raad stelt zich op het standpunt dat in het voorgaande bestemmingsplan aan een deel van het perceel van [appellant sub 1] een uit te werken woonbestemming was toegekend. Omdat het gaat om een smalle strook grond ligt het volgens de raad niet voor de hand dat ter plaatse woningbouw zal worden gerealiseerd. Gelet hierop heeft de raad de gronden overeenkomstig het feitelijk gebruik bestemd.

18.2. Aan het deel van het perceel van [appellant sub 1] waar de toegangsweg ligt, is de bestemming "Verkeer" toegekend.

Ingevolge artikel 4, lid 4.1, aanhef en onder a, van de planregels zijn de voor "Verkeer" aangewezen gronden bestemd voor wegen.

In het voorgaande bestemmingsplan "De Eschmarke" was aan dat deel van het perceel de bestemming "Wonen (uit te werken)" toegekend.

18.3. Anders dan waar [appellant sub 1] van uitgaat, was aan zijn perceel in het voorgaande bestemmingsplan "De Eschmarke" geen woonbestemming toegekend die de bouw van een woning bij recht mogelijk maakte, maar een uit te werken woonbestemming. Die omstandigheid nog daargelaten, kunnen aan een voorgaand bestemmingsplan in beginsel geen rechten worden ontleend. Nu [appellant sub 1] niet aannemelijk heeft gemaakt dat op de desbetreffende smalle strook grond een woning kan worden gebouwd en bovendien ter zitting is gebleken dat [appellant sub 1] geen concreet bouwvoornemen heeft, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad er niet in redelijkheid voor heeft kunnen kiezen geen woonbestemming aan dat deel van het perceel toe te kennen. De Afdeling overweegt voorts dat het gebruik van de gronden als toegangsweg kan worden voortgezet, nu daaraan de bestemming "Verkeer" is toegekend.

Het exploitatieplan

19. [appellant sub 1] voert aan dat zijn perceel ten onrechte geen deel uitmaakt van het exploitatieplan. Volgens [appellant sub 1] is zijn perceel onlosmakelijk verbonden met de gronden waar de raad de beoogde ontwikkeling voor woongebied Leuriks Oost heeft voorzien.

19.1. Ingevolge artikel 6.12, eerste lid, van de Wro stelt de raad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen.

Ingevolge artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) wordt als bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, eerste lid, van de Wro aangewezen een bouwplan voor:

a. de bouw van een of meer woningen;

b. de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen;

c. de uitbreiding van een gebouw met ten minste 1.000 m² bruto-vloeroppervlakte of met een of meer woningen;

d. de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste tien woningen worden gerealiseerd;

e. de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1.500 m² bruto-vloeroppervlakte bedraagt;

f. de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m² bruto-vloeroppervlakte.

19.2. De Afdeling overweegt dat op de gronden van [appellant sub 1] die niet in het exploitatiegebied zijn opgenomen geen aangewezen bouwplan is voorgenomen. Voorts is niet gebleken dat er anderszins kosten van grondexploitatie worden gemaakt. Bovendien maakt het perceel van [appellant sub 1] niet een dusdanig groot deel uit van het totaal aan gronden met een groenbestemming in het gebied Leuriks Oost, dat de ontwikkeling om ter plaatse een woonwijk op te richten niet zonder het perceel van [appellant sub 1] gerealiseerd kan worden. Gelet op het voorgaande bestaat derhalve geen aanleiding voor het oordeel dat deze gronden van [appellant sub 1] ten onrechte niet in het exploitatiegebied zijn opgenomen.

19.3. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant sub 1] voor zover het is gericht tegen het besluit tot vaststelling van het exploitatieplan ongegrond.

Bestuurlijke lus

20. De Afdeling ziet in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding de raad op te dragen de geconstateerde gebreken in het bestreden besluit te herstellen.

De raad dient daartoe met inachtneming van overweging 11.4 alsnog te onderzoeken of behoefte bestaat aan 110 woningen in het gebied Leuriks Oost.

De raad dient voorts met inachtneming van overweging 15.4 een planregeling vast te stellen waarin de realisering en instandhouding van een voldoende brede greppel als voorwaardelijke verplichting voor de realisering van de voorziene woningen die zullen afwateren op de greppel is opgenomen. In het bijzonder dient de raad inzichtelijk te maken hoe hij voornemens is de verbreding en instandhouding van de greppel te realiseren, nu de gronden geen eigendom zijn van de gemeente.

De raad dient tot slot met inachtneming van overweging 17.4 een planregeling vast te stellen waarin het gebruik door [appellant sub 1] van zijn gronden met de bestemming "Groen" als bosgebied planologisch mogelijk wordt gemaakt.

Voor zover de raad naar aanleiding van de geconstateerde gebreken wijzigingen aanbrengt in het plan, behoeft afdeling 3.4 van de Awb niet te worden toegepast. De raad dient in dat geval het nieuwe besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken.

Proceskosten

21. Wat betreft [appellant sub 2A] en [appellant sub 3C] en [appellant sub 3F] bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

In de einduitspraak zal wat betreft [appellant sub 4] en [appellant sub 1] worden beslist over de proceskosten en de vergoeding van het betaalde griffierecht. Tevens zullen in de einduitspraak, gelet op de samenhang met de geconstateerde gebreken, de beroepsgronden van [appellant sub 4] over de uitruil van gronden, de vrees voor schade aan haar eigendom als gevolg van bouwwerkzaamheden en de waardedaling van haar woning besproken worden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart de beroepen van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], voor zover ingesteld door [appellant sub 2B], en [appellant sub 3A], [appellant sub 3B], [appellant sub 3D] en [appellant sub 3E] niet-ontvankelijk;

II. verklaart het beroep van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] voor het overige ongegrond;

III. draagt in de beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 4] de raad van de gemeente Enschede op om binnen 16 weken na verzending van deze uitspraak:

- met inachtneming van overwegingen 11.5, 15.4 en 17.4 de daar omschreven gebreken te herstellen, en;

- de Afdeling de uitkomst mede te delen en eventuele wijzigingen van het besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.

Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.C.M. van Gisbergen, ambtenaar van staat.

w.g. Van Sloten w.g. Van Gisbergen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2014

668.