Uitspraak 201304871/1/A3 en 201304872/1/A3


Volledige tekst

201304871/1/A3 en 201304872/1/A3.
Datum uitspraak: 26 februari 2014

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraken van de rechtbank Oost-Brabant van 19 april 2013 in zaak nrs. 12/3815 en 12/3897 in de gedingen tussen:

[appellant]

en

1. het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven,
2. de raad van de gemeente Eindhoven.

Procesverloop

Op 7 juli 2012 heeft [appellant] aan de raad verzocht om hem informatie te verstrekken op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob).

Bij besluit van 4 september 2012 heeft het college de door [appellant] gevraagde informatie verstrekt.

Op 11 september 2012 heeft [appellant] bezwaar ingediend bij de raad wegens het niet tijdig nemen van een besluit op zijn verzoek.

Bij besluit van 26 oktober 2012 heeft het college het bezwaar van [appellant] niet-ontvankelijk verklaard.

Bij uitspraak van 19 april 2013 met zaak nr. 12/3815 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Bij uitspraak van dezelfde datum met zaak nr. 12/3897 heeft de rechtbank het door [appellant] ingestelde beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de raad niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraken zijn aangehecht.

Tegen deze uitspraken heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De zaken zijn door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaken ter zitting behandeld op 28 januari 2014, waar [appellant] is verschenen.

Overwegingen

1. Niet in geschil is dat alle door [appellant] verzochte informatie door het college aan hem is verstrekt bij besluit van 4 september 2012. Gevraagd naar zijn procesbelang heeft [appellant] ter zitting bij de Afdeling te kennen gegeven dat de bevoegdheid om op zijn Wob-verzoek te beslissen door de raad niet rechtsgeldig is gedelegeerd aan het college, zodat de raad een besluit op zijn verzoek diende te nemen en niet het college. Hij wenst om principiële redenen een oordeel van de Afdeling ten aanzien van de vraag of het college bevoegd op zijn verzoek heeft beslist.

Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 12 mei 2010 in zaak nr. 200909166/1/H3) is de bestuursrechter slechts gehouden tot inhoudelijke beoordeling van een bij hem ingediend beroep tegen een besluit van een bestuursorgaan indien de indiener daarbij een actueel en reëel belang heeft. Indien dat belang is vervallen, is de bestuursrechter niet geroepen uitspraak te doen vanwege de principiële betekenis daarvan.

Niet is gebleken dat [appellant] nog een actueel en reëel belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van de hoger beroepen aangezien alle door hem verzochte informatie aan hem is verstrekt. Dat [appellant] een principiële uitspraak van de bestuursrechter wenst te verkrijgen over de vraag of deze informatie aan hem is verstrekt door het bevoegde bestuursorgaan, wordt niet als voldoende belang bij de hoger beroepen aangemerkt.

2. De hoger beroepen zijn niet-ontvankelijk.

3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart de hoger beroepen niet ontvankelijk.

Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van staat.

w.g. Borman w.g. Klein
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2014

176-798.