Uitspraak 201303908/1/R3


Volledige tekst

201303908/1/R3.
Datum uitspraak: 26 februari 2014

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante], gevestigd te Heeswijk-Dinther, gemeente Bernheze,
appellante,

en

de raad van de gemeente Bernheze,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 14 maart 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Golfbaan De Hooge Vorssel Bernheze" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

Daartoe in de gelegenheid gesteld hebben de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid Company Club "De Hooge Vorssel" B.V. (hierna: Company Club) en [partij B] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellante] en de raad hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 december 2013, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. J. Versluis, advocaat te Eindhoven, en de raad, vertegenwoordigd door mr. M.J.M. Ploegmakers en C.T.J. Hendriks, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn de Company Club en [partij B], beide vertegenwoordigd door mr. R.S. Wertheim, advocaat te Zwolle, als partijen gehoord.

Overwegingen

Procedureel

1. Het bestemmingsplan is met de omgevingsvergunning voor het verbouwen en uitbreiden van een clubhuis binnen het plangebied gecoördineerd voorbereid en bekendgemaakt met toepassing van de artikelen 3.30 en 3.32 van de Wet ruimtelijke ordening. Niet langer in geschil is dat het besluit van de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (thans: staatssecretaris van Economische Zaken) van 7 januari 2013 tot verlening van een ontheffing als bedoeld in artikel 75, derde lid, van de Flora- en faunawet niet met voornoemde besluiten gecoördineerd is voorbereid. Hiervoor is reeds een separate procedure doorlopen.

2. Behoudens in geschillen waar de wet anders bepaalt, kunnen ook na afloop van de beroepstermijn en, indien die termijn is gegeven, na de termijn als bedoeld in artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht, nieuwe gronden worden ingediend, zij het dat die mogelijkheid wordt begrensd door de goede procesorde. Voor het antwoord op de vraag of de goede procesorde zich daartegen verzet, is in het algemeen bepalend een afweging van de proceseconomie, de reden waarom de desbetreffende beroepsgrond pas in een laat stadium is aangevoerd, de mogelijkheid voor de andere partijen om adequaat op die beroepsgrond te reageren en de processuele belangen van de partijen over en weer.

[appellante] heeft eerst ter zitting gronden aangevoerd over het opgestelde milieueffectrapport (hierna: MER). Daarbij is van belang dat de in het beroepschrift aangevoerde grond dat de nadelige gevolgen van het gekozen natuurcompensatieperceel [locatie] niet zijn onderzocht niet is te herleiden tot een beroepsgrond die is gericht tegen het MER. [appellante] heeft geen feiten of omstandigheden gesteld op grond waarvan moet worden geoordeeld dat het voor haar redelijkerwijs niet mogelijk was deze grond eerder aan te voeren. In aanmerking genomen dat de raad hierop niet op passende wijze heeft kunnen reageren, is het ter zitting aanvoeren van deze beroepsgrond in strijd met de goede procesorde, zodat de Afdeling deze grond buiten beschouwing zal laten bij de beoordeling van het bestreden besluit.

Inhoudelijk

3. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

4. Het plan voorziet in de legalisatie en uitbreiding van de golfbaan van 9 naar 18-holes met voorzieningen. De gronden ten behoeve van de natuurcompensatie, waaronder het perceel [locatie], kadastraal bekend Heeswijk-Dinther, sectie D, nummers 1504 en 1505, behoren ook tot het plangebied.

5. [appellante], die een agrarisch bedrijf exploiteert op het perceel [locatie], betoogt dat de raad het plandeel met de bestemming "Natuur" en de aanduiding "toegevoegde EHS" op het aan haar gronden grenzende perceel [locatie] ten onrechte heeft vastgesteld. Daartoe voert zij aan dat dit laatste perceel is meegenomen in het natuurcompensatieplan, terwijl zij in de zienswijze te kennen heeft gegeven deze gronden te willen pachten of kopen. In ruil daarvoor had zij diverse voor compensatie geschikte percelen in Vorstenbosch aangeboden. De raad heeft de beoogde grondruil afgewezen om reden dat ten behoeve van de natuurcompensatie zou worden gezocht naar in de nabijheid van de golfbaan gelegen percelen die bij voorkeur zijn gelegen in de groenblauwe mantel en die nauw aansluiten op de ecologische hoofdstructuur (hierna: EHS), terwijl niet is gebleken dat hieraan is voldaan. Gelet op het voorgaande zijn haar belangen bij een grondruil ten onrechte niet bij de besluitvorming betrokken.

5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de verwerving van de natuurcompensatiepercelen zorgvuldig heeft plaatsgevonden. Het perceel [locatie], dat gedeeltelijk wordt ingericht als dassenleefgebied, sluit aan op de bestaande EHS en ligt in de nabijheid van een bestaande dassentunnel. De door [appellante] aangeboden percelen liggen verspreid en op grotere afstand van de golfbaan dan het perceel [locatie].

5.2. Ingevolge artikel 4.8, eerste lid, van de Verordening ruimte 2012 van de provincie Noord-Brabant (hierna: Verordening 2012) kan het college van gedeputeerde staten de begrenzing van de EHS wijzigen door toepassing van de saldobenadering.

Ingevolge artikel 4.11, eerste lid, gaat een verzoek als bedoeld in artikel 4.8 alsmede een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 4.2, vierde lid, vergezeld van een compensatieplan.

5.3. Op verzoek van het gemeentebestuur van Bernheze heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant bij besluit van 11 maart 2013 besloten tot herbegrenzing van de EHS, de groenblauwe mantel en agrarisch gebied in de Verordening 2012 met toepassing van de saldobenadering. Aan dit besluit ligt het natuurcompensatieplan van 16 januari 2013 ten grondslag, waarin onder meer het perceel [locatie] is opgenomen. Uit de bij dit besluit tot herbegrenzing gevoegde kaart is af te leiden dat het perceel [locatie] is aangewezen als EHS. Deze begrenzing is vastgelegd in de Verordening 2012.

De Afdeling vat het betoog van [appellante] in dit geval op als mede gericht tegen de herbegrenzing van de EHS in de Verordening 2012, voor zover het betreft het perceel [locatie]. In de Verordening 2012 zijn algemene regels opgenomen met betrekking tot bestemmingsplannen die zijn gelegen in de EHS.

Aan een algemeen verbindend voorschrift, zoals hier aan de orde, kan verbindende kracht worden ontzegd, indien het in strijd is met een hoger wettelijk voorschrift, dan wel indien het in strijd is met een algemeen rechtsbeginsel.

5.4. De herbegrenzing van de EHS is blijkens de toelichting bij het besluit van 11 maart 2013 van het college van gedeputeerde staten overeenkomstig het verzoek van het gemeentebestuur van Bernheze vastgesteld, waarbij het college van gedeputeerde staten in ogenschouw heeft genomen dat in de onderliggende onderzoeken zorgvuldig is onderbouwd dat het verzoek tot herbegrenzing met toepassing van de saldobenadering voldoet aan de regels die daarover zijn gesteld in de Verordening 2012. In hetgeen [appellante] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de wijziging van de begrenzing van de EHS, voor zover die betrekking heeft op het perceel [locatie], in strijd is met een hoger wettelijk voorschrift of in strijd is met een algemeen rechtsbeginsel. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de keuze van de raad om het perceel [locatie] in het natuurcompensatieplan op te nemen, waarbij niet is gebleken dat de betrokken belangen onzorgvuldig zijn afgewogen, voldoende is gemotiveerd. De Afdeling acht mede van belang dat het perceel [locatie] direct aansluit op een reeds gerealiseerde dassentunnel. Dat er mogelijk ook andere percelen voor natuurcompensatie geschikt zouden zijn, doet niet aan het vorenstaande af. Het betoog faalt.

5.5. Gelet op het voorgaande heeft de raad aan het perceel [locatie] in overeenstemming met het besluit van 11 maart 2013 terecht de bestemming "Natuur" en de aanduiding "toegevoegde EHS" toegekend. Het betoog faalt.

5.6. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. K.J.M. Mortelmans en mr. J. Kramer, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.S. Bongertman, ambtenaar van staat.

w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Bongertman
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2014

709.