Uitspraak 201303342/1/A1


Volledige tekst

201303342/1/A1.
Datum uitspraak: 19 februari 2014

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats], gemeente Texel,

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 28 februari 2013 in zaak nr. 11/634 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Texel.

Procesverloop

Bij besluit van 13 augustus 2009 heeft het college aan de [belanghebbende] binnenplanse vrijstelling en reguliere bouwvergunning eerste fase verleend voor het vergroten van een bedrijfsgebouw met toonzaal aan de [locatie] te [plaats], gemeente Texel.

Bij besluit van 19 juni 2012 heeft het college, voor zover hier van belang, in het kader van een nieuw besluit op bezwaar, onder verlening van vrijstelling van het bestemmingsplan "Den Burg" en ontheffing van artikel 2.5.30, eerste lid, van de Bouwverordening 2010 van de gemeente Texel, bouwvergunning eerste fase verleend voor het bouwplan.

Bij uitspraak van 28 februari 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 november 2013, waar [appellant], vertegenwoordigd door B.J. Boon, en het college, vertegenwoordigd door mr. C.H. Witte, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door J. Liu en J.A. Eelman, gehoord.

Overwegingen

1. Het bouwplan voorziet in de uitbereiding van een bestaand bedrijfspand dat wordt gebruikt als woonwinkel. Daartoe zijn aan de rechterzijgevel vier bouwlagen voorzien, waarvan de begane grond en de daarop aansluitende verdieping zullen worden gebruikt als toonkamer en de bovenste twee bouwlagen voor de opslag van producten.

2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Den Burg" rust op het perceel de bestemming "Bedrijven, klasse 2".

Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de op de plankaart voor "Bedrijven" aangewezen gronden bestemd voor bedrijfsdoeleinden in de vorm van lichte bedrijvigheid.

3. Niet in geschil is dat het met het bouwplan voorziene gebruik, gericht op detailhandel in volumineuze goederen, in strijd is met de op het perceel rustende bestemming. Teneinde het bouwplan niettemin mogelijk te maken, heeft het college met toepassing van artikel 19, eerste lid, van de Wet Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) vrijstelling verleend. Voorts heeft het vrijstelling verleend van het in artikel 2.5.30, eerste lid, van de Bouwverordening neergelegde vereiste om parkeergelegenheid op eigen terrein te realiseren.

4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het bouwplan van een goede ruimtelijke onderbouwing is voorzien. Daartoe voert hij onder verwijzing naar zijn zienswijze aan, dat daarin ten onrechte en niet gemotiveerd is opgenomen dat het bouwplan niet in strijd is met rijks- en provinciaal beleid. Voorts is daaraan ten onrechte ten grondslag gelegd dat het bouwplan in overeenstemming is met de door de gemeenteraad op 2 maart 2010 vastgestelde "Toekomstvisie voorzieningenstructuur Texel", nu clustering van detailhandel op het bedrijventerrein niet aan de orde is. Thans is immers uitsluitend een bouwmarkt op het bedrijventerrein gevestigd, die verplaatst wordt, waarna de detailhandelsactiviteiten op dat perceel worden gestaakt, aldus [appellant]. Verder is in de ruimtelijke onderbouwing ten onrechte opgenomen dat het bouwplan voorziet in voldoende parkeerplaatsen, nu voor de berekening daarvan is uitgegaan van een onjuiste brutovloeroppervlakte (hierna: bvo). Bovendien is ten onrechte opgenomen dat de bebouwingsmogelijkheden van het bestemmingsplan niet worden overschreden, nu niet wordt voldaan aan het in artikel 6, vierde lid, aanhef en onder b van de planvoorschriften opgenomen vereiste dat 2 parkeerplaatsen per 100 m² bvo dienen te worden gerealiseerd, aldus [appellant]. Tot slot acht hij de ruimtelijke onderbouwing ondeugdelijk nu deze namens het college door een ambtenaar, werkzaam bij de gemeente, is opgesteld.

4.1. De ruimtelijke onderbouwing is neergelegd in de "Ruimtelijke Onderbouwing [locatie], te [plaats], gemeente Texel" van 13 december 2011. Daarin is onder meer ingegaan op de feitelijke situatie ter plaatse, de relatie met het bestemmingsplan, alsmede de ruimtelijke inpassing van het bouwplan in het gebied. Anders dan [appellant] stelt, is gemotiveerd weergegeven dat het bouwplan niet in strijd is met rijks-, provinciaal of gemeentelijk beleid. De enkele stelling dat het bouwplan wel in strijd is met rijks- en provinciaal beleid, geeft onder verwijzing naar de zienswijzen die door het college bij besluit van 17 juni 2012 zijn weerlegd, geen aanleiding voor een ander oordeel. Voorts leidt de enkele omstandigheid dat de eveneens op het bedrijventerrein gevestigde bouwmarkt zal worden verplaatst, nog daargelaten dat in de directe omgeving van [belanghebbende] tevens een andere woonwinkel is gevestigd, niet tot het oordeel dat het bouwplan niet voldoet aan de toekomstvisie. Daartoe wordt overwogen dat in de toekomstvisie staat vermeld dat indien zich vestigingsaanvragen met betrekking tot grootschalige detailhandel voordoen die gericht zijn op een locatie buiten het centrum, deze welwillend tegemoet dienen te worden getreden. De clustering van gelijksoortige bedrijven wordt in dat verband slechts als voorkeur genoemd.

Het door [appellant] genoemde vereiste dat 2 parkeerplaatsen per 100 m² bedrijfsvloeroppervlakte dienen te worden gerealiseerd, wordt in het bestemmingsplan als voorwaarde gesteld voor het college om vrijstelling als bedoeld in artikel 15 van de WRO te verlenen. Een dergelijke vrijstelling is thans niet aan de orde. Het betoog kan reeds daarom in zoverre niet leiden tot het ermee beoogde doel.

Voorts kan uit wet- noch regelgeving worden afgeleid dat de omstandigheid dat een ruimtelijke onderbouwing door een ambtenaar, werkzaam bij - in dit geval - de gemeente Texel, is opgesteld, reeds maakt dat deze ondeugdelijk is, zodat het betoog ook op dit punt faalt.

4.2. In de ruimtelijke onderbouwing staat voorts vermeld dat het aantal te realiseren parkeerplaatsen voldoet aan de op 27 juli 2010 door het college vastgestelde Parkeernorm gemeente Texel om ontheffing te kunnen verlenen van de Bouwverordening. Volgens dat beleid dienen in alle daarin niet genoemde gevallen minimaal de aanbevelingen van het Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water-, en Wegenbouw en de Verkeerstechniek (hierna: CROW) te worden gehanteerd. Nu grootschalige detailhandel in het beleid niet wordt genoemd, is, mede gelet op de kleinschaligheid en bereikbaarheid van Texel, aansluiting gezocht bij de CROW-norm voor een arbeids- en bezoekersextensief (winkel)bedrijf van 0,8 parkeerplaats voor elke 100 m² bvo. Ter zitting heeft het college te kennen gegeven dat in de ruimtelijke onderbouwing abusievelijk is uitgegaan van 1.628 m² bvo, terwijl het bvo van [belanghebbende] na realisering van het bouwplan 1.802 m² is. Uitgaande van een bvo van 1.802 m² zijn, gelet op voornoemde CROW-norm, 15 parkeerplaatsen nodig. Het bouwplan voldoet derhalve met 13 parkeerplaatsen niet aan de CROW-norm, die ter invulling van de bevoegdheid om ontheffing te verlenen als beleid wordt toegepast. Hieruit volgt dat de rechtbank in het door [appellant] aangevoerde ten onrechte geen aanleiding heeft gezien voor het oordeel dat het bouwplan in zoverre niet van een goede ruimtelijke onderbouwing is voorzien.

Het betoog slaagt in zoverre.

5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Afdeling het door [appellant] bij de rechtbank tegen het besluit van 19 juni 2012 ingestelde beroep gegrond verklaren en dat besluit vernietigen wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

6. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 28 februari 2013 in zaak nr. 11/634;

III. verklaart het door [appellant] bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Texel van 19 juni 2012, kenmerk 12.UP07919;

V. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Texel aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 399,00 (zegge: driehonderdnegenennegentig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van staat.

w.g. Hoekstra w.g. Van Driel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2014

407-713.