Uitspraak 201305853/1/A2


Volledige tekst

201305853/1/A2.
Datum uitspraak: 19 februari 2014

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant A] en [appellant B], (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 17 juni 2013 in zaak nr. 12/2375 in het geding tussen:

[appellant]

en

de Belastingdienst/Toeslagen.

Procesverloop

Bij besluit van 21 februari 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de voorschotten zorgtoeslag van [appellant] voor 2012 herzien en op € 70,00 gesteld en het kindgebonden budget over dat jaar herzien en op € 123,00 gesteld.

Bij besluit van 21 maart 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de voorschotten huurtoeslag van [appellant] voor 2012 op nihil gesteld.

Bij besluit van 19 juni 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] e.a. tegen deze besluiten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 17 juni 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] e.a. daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 november 2013, waar [appellant], vetegenwoordigd door mr. E.C. Cerezo-Weijsenfeld en mr. S. Çakici-Reinders, beiden advocaat te Haarlem, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. J.H.E. van der Meer en mr. C.L.N.E. Bogaerts, beiden werkzaam bij de Belastingdienst/Toeslagen, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) heeft een ieder recht op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.

Ingevolge het tweede lid is geen inmenging van enig openbaar gezag toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.

Ingevolge artikel 14 moet het genot van de rechten en vrijheden die in dit verdrag zijn vermeld, worden verzekerd zonder enig onderscheid op welke grond ook, zoals geslacht, ras, kleur, taal, godsdienst, politieke of andere mening, nationale of maatschappelijke afkomst, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte of andere status.

Ingevolge artikel 10, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) kan de vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft, geen aanspraak maken op toekenning van verstrekkingen, voorzieningen en uitkeringen bij wege van een beschikking van een bestuursorgaan.

Ingevolge artikel 9, tweede lid, van de Algemene wet inkomsensafhankelijke regelingen (hierna: Awir) heeft de belanghebbende geen aanspraak op een tegemoetkoming ingeval zijn partner een vreemdeling is die niet rechtmatig verblijf houdt in de zin van artikel 8 van de Vw 2000.

2. De Belastingdienst/Toeslagen heeft aan het besluit van 19 juni 2012 ten grondslag gelegd dat [appellant A] op de voet van artikel 10 van de Vw 2000 geen recht heeft op voorschotten zorg- en huurtoeslag en kindgebonden budget voor het jaar 2012. Daaraan heeft hij ten grondslag gelegd dat uit gegevens van de Immigratie- en Naturalisatiedienst is gebleken dat [appellant A] vanaf 24 januari 2012 geen rechtmatig verblijf heeft in de zin van artikel 8 van de Vw 2000. Volgens de Belastingdienst/Toeslagen zijn er geen zeer bijzonder omstandigheden op grond waarvan artikel 10, eerste lid, van de Vw 2000 buiten toepassing zou moeten worden gelaten.

3. [appellant A] en [appellant B] hebben de Chinese nationaliteit. Hun kinderen zijn in Nederland geboren. Tussen partijen is niet in geschil dat [appellant A] vanaf 24 januari 2012 geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft. Zij beschikken intussen wel weer over een verblijfsvergunning. Deze is verleend na de periode waarop de herziening van de voorschotten betrekking heeft.

4. Partijen zijn verdeeld over de vraag of [appellant A] in de periode van 24 januari 2012 tot en met 31 december 2012 recht heeft op zorgtoeslag en kindgebonden budget. Voorts wordt het hoger beroep ten aanzien van het recht op huurtoeslag beperkt tot de maanden februari tot en met juni 2012, nu de gemeente Utrecht sinds juli 2012 een maandelijkse vergoeding van € 853,00 aan [appellant] heeft toegekend, welke vergoeding deels de woonkosten betreft.

5. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de Belastingdienst/Toeslagen, door de voorschotten zorg- en huurtoeslag en het kindgebonden budget met ingang van 24 januari 2012 op nihil te stellen, in strijd handelt met artikel 8, eerste lid, mede gelezen in verbinding met artikel 14 van het EVRM. Het met het koppelingsbeginsel beoogde doel kan niet worden bereikt, omdat het gezin Nederland niet kan verlaten. Bovendien is het niet toekennen van toeslagen disproportioneel. Hiertoe voert hij aan dat het gezin kwetsbaar is wegens de onzekere toekomst en dat de ontwikkeling van de kinderen onder druk staat. Het leidt voorts tot een groot en niet te rechtvaardigen verschil in verzorgingsniveau tussen Nederlandse kinderen en kinderen die weliswaar in Nederland zijn geboren, maar hier niet rechtmatig verblijven, aldus [appellant].

5.1. Aan het door de Belastingdienst/Toeslagen toegepaste artikel 9, tweede lid, van de Awir en artikel 10, eerste lid, van de Vw 2000 ligt het koppelingsbeginsel ten grondslag. De Afdeling verwijst hiervoor naar de uitspraken van 22 december 2010 in zaak nr. 200909234/1/H2 en 13 februari 2013 in zaak nr. 201202839/1/A2. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Koppelingswet (Kamerstukken II, 1994/95, 24 233, nr. 3, blz. 1 en 2) strekt het in deze wet neergelegde koppelingsbeginsel ertoe het recht op verstrekkingen, voorzieningen en uitkeringen ten laste van de collectieve middelen, te koppelen aan rechtmatig verblijf in Nederland. Het koppelingsbeginsel heeft tot doel te voorkomen dat illegale vreemdelingen door ontvangst van uitkeringen en verstrekkingen in staat worden gesteld tot voortzetting van hun wederrechtelijke verblijf of het verwerven van de schijn van legaliteit. Daarnaast is het erop gericht te voorkomen dat de vreemdeling die procedeert voor een verblijfsvergunning gaandeweg in staat blijkt een zodanig sterke rechtspositie op te bouwen - of de schijn van een dergelijke positie - dat hij na ommekomst van de procedure zo goed als onuitzetbaar blijkt (Kamerstukken II, 1994/95, 24 233, nr. 3, blz. 1 en 2).

5.2. Onder verwijzing naar uitspraken van 22 december 2010 in zaak nr. 200909234/1/H2 en 26 juni 2013 in zaak nr. 201210452/1/A2 overweegt de Afdeling dat, gezien het met het koppelingsbeginsel nagestreefde doel, dit beginsel op zichzelf een redelijke en objectieve rechtvaardiging biedt voor het onderscheid tussen enerzijds een persoon met de Nederlandse nationaliteit of een vreemdeling met een verblijfsrecht ingevolge artikel 8, onder a tot en met e en l, van de Vw 2000 en anderzijds een vreemdeling, zoals [appellant], aan wie een zodanig verblijfsrecht (nog) niet is toegekend.

5.3. Zoals de Afdeling eveneens eerder heeft overwogen in hiervoor vermelde uitspraken, vinden ingevolge artikel 94 van de Grondwet wettelijke voorschriften evenwel geen toepassing, indien deze toepassing niet verenigbaar is met ieder verbindende bepalingen van verdragen en van besluiten van volkenrechtelijke organisaties. Het niet toekennen van een zorg- of huurtoeslag en kindgebonden budget, kan onder zeer bijzondere omstandigheden in het concrete geval worden aangemerkt als zijnde in strijd met het discriminatieverbod van artikel 14 van het EVRM in samenhang met het in artikel 8 van het EVRM besloten recht op respect voor het familie- en gezinsleven, in welk geval de desbetreffende bepaling buiten toepassing moet worden gelaten. De Belastingdienst dient een beroep op zeer bijzondere omstandigheden zelfstandig te beoordelen.

5.4. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de weigering voorschotten zorg- en huurtoeslag en kindgebonden budget te verlenen niet strijdig is met artikel 8, gelezen in verbinding met artikel 14 van het EVRM, omdat zich geen zeer bijzondere omstandigheden voordoen die nopen tot het buiten toepassing laten van de artikelen 10, eerste lid van de Vw 2000 en 9, tweede lid van de Awir. Dat, naar [appellant] betoogt, de ontwikkeling van de kinderen onder druk staat, dat zij kwetsbaar zijn en dat de gemeente en Bureau Jeugdzorg financiële en ondersteunende hulp bieden, zijn geen omstandigheden in voornoemde zin, terwijl voorts voorschotten zorg- en huurtoeslag en kindgebonden budget niet strekken tot het waarborgen van het bestaansminimum.

De door [appellant] aangevoerde omstandigheid dat hij Nederland buiten zijn schuld niet kan verlaten is evenmin een omstandigheid in voornoemde zin. Anders dan hij aanvoert, biedt deze omstandigheid geen grond voor het oordeel dat de doelstelling van het koppelingsbeginsel, te weten onder meer het voorkomen van worteling in de Nederlandse samenleving die hem onuitzetbaar maakt, niet meer kan worden bereikt door de weigering van toeslagen.

Het betoog faalt.

6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, voorzitter, en mr. A. Hammerstein en mr. R.J.J.M. Pans, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van staat.

w.g. Wortmann w.g. Lodder
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2014

17-657.