Uitspraak 201304201/1/A4


Volledige tekst

201304201/1/A4.
Datum uitspraak: 19 februari 2014

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Baarle-Nassau,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 14 maart 2013 in zaak nr. 12/4829 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Baarle-Nassau.

Procesverloop

Bij besluit van 3 april 2012 heeft het college aan [belanghebbende] omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een overdekte uitloop en een aflevergang op het perceel [locatie 1] (in de vergunning aangeduid als [locatie 2]) te Baarle-Nassau (hierna: het perceel).

Bij besluit van 31 juli 2012 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 14 maart 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 31 juli 2012 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak, gevoegd met zaak nr. 201304177/1/A4, ter zitting behandeld op 5 november 2013, waar [appellant], vergezeld door [gemachtigde] en bijgestaan door mr. J. Schoneveld, en het college, vertegenwoordigd door H. van der Borst en ing. J. Klei, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende], bijgestaan door ir. A.C.H.M. Commissaris, als partij gehoord. Na de zitting zijn de zaken gesplitst.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo), is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.

Ingevolge artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c, wordt de omgevingsvergunning, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, geweigerd indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro).

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het in beroep bestreden besluit van 31 juli 2012, waarbij het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning in stand is gelaten, vernietigd. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat tussen partijen weliswaar niet in geschil is dat het bouwplan waarvoor omgevingsvergunning is verleend in overeenstemming is met het geldende bestemmingsplan "Buitengebied 1990", maar dat uit het bestreden besluit niet blijkt dat het college tevens heeft getoetst aan het reconstructieplan "De Baronie" (hierna: het reconstructieplan) en aan de bepalingen met planologische doorwerking van de Verordening ruimte 2012 van de provincie Noord-Brabant (hierna: de verordening). De rechtbank heeft de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten omdat het college ter zitting heeft opgemerkt dat het deze toetsing wel heeft verricht en dat het bouwplan daarmee niet in strijd is, en [appellant] dit standpunt volgens de rechtbank niet heeft betwist.

3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat hij heeft betwist dat het bouwplan in overeenstemming is met het geldende bestemmingsplan. Het bouwplan is daarmee volgens [appellant] in strijd, nu het bouwwerken ten behoeve van een intensieve veehouderij betreft, waarbij moet worden uitgegaan van één inrichting die de percelen [locatie 3], [locatie 2], [locatie 1] en [locatie 4] beslaat. Volgens [appellant] laat het bestemmingsplan "Buitengebied 2008", voor zover dat na de gedeeltelijke vernietiging daarvan door de Afdeling ten tijde van belang nog van toepassing was, noch het bestemmingsplan "Buitengebied 1990" dat toe.

3.1. Bij uitspraak van 19 oktober 2011 in zaak nr. 200906702/1/R3 heeft de Afdeling het besluit van de raad van de gemeente Baarle-Nassau tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied 2008" onder meer vernietigd voor zover het de plandelen met de bestemming "Agrarisch, agrarisch bedrijf" en de aanduiding "intensieve veehouderij" betreft. Het perceel maakte hiervan deel uit, zodat daarop ten tijde van belang het voorgaande bestemmingsplan "Buitengebied 1990" van toepassing was.

Ingevolge het bestemmingsplan "Buitengebied 1990" rust op het perceel de bestemming "Agrarisch gebied (A)" met aanduiding "landschappelijke en/of kultuurhistorische waarde (lk)". Ingevolge artikel 5, onder I, van de planvoorschriften zijn de als zodanig aangewezen gronden bestemd voor onder meer de uitoefening van het agrarisch bedrijf met daarbij behorende voorzieningen.

3.2. De overdekte uitloop en aflevergang houden verband met het op het perceel houden van varkens. Het bouwplan is in zijn geheel gelegen binnen het op de plankaart aangeduide bouwvlak ten noorden van de openbare weg, waarop blijkens artikel 5, onder A en 1, van de planvoorschriften bouwwerken ten behoeve van een agrarisch bedrijf mogen worden gebouwd. Uit de planvoorschriften vloeit derhalve niet voort dat, zoals [appellant] betoogt, het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, omdat het perceel onderdeel uitmaakt van een intensieve veehouderij die uit meer percelen bestaat.

Het betoog faalt.

4. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank op onjuiste gronden de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand heeft gelaten. De enkele verklaring van het college ter zitting van de rechtbank dat het de aanvraag mede heeft getoetst aan de verordening is daarvoor onvoldoende, nu uit het besluit van 3 april 2012 noch het besluit van 31 juli 2012 van deze toetsing blijkt, aldus [appellant]. Volgens [appellant] heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat hij het standpunt van het college niet heeft betwist. Volgens hem had de vergunning op grond van artikel 9.3 van de verordening moeten worden geweigerd, nu de intensieve veehouderij waarop het bouwplan betrekking heeft blijkens het reconstructieplan is gelegen binnen een verwevingsgebied en beschikt over een bouwblok dat groter is dan 1,5 ha. Volgens [appellant] hangt de vernietiging van de plandelen van het bestemmingsplan "Buitengebied 2008" met de bestemming "Agrarisch, agrarisch bedrijf" en de aanduiding "intensieve veehouderij" samen met de grootte van bouwblokken. Daarom dient in zoverre te worden teruggevallen op de verordening, ook voor zover deze bepalingen bevat die zich tot de planwetgever richten, aldus [appellant].

4.1. Ingevolge artikel 4.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening kunnen bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van onder meer bestemmingsplannen en omtrent de daarbij behorende toelichting.

Ingevolge het derde lid kunnen bij of krachtens een verordening als bedoeld in het eerste lid regels worden gesteld die noodzakelijk zijn om te voorkomen dat in de verordening begrepen gronden of bouwwerken minder geschikt worden voor de verwezenlijking van het doel van de verordening zolang geen bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid in werking is getreden.

4.2. Voor de beantwoording van de vraag of het perceel is gelegen in een verwevingsgebied, is het reconstructieplan niet van belang nu uit de bij de verordening behorende kaarten voor het thema natuur en landschap blijkt dat het perceel is gelegen binnen een verwevingsgebied.

Ingevolge artikel 9.3, eerste lid, aanhef en onder c, kan een bestemmingsplan dat is gelegen in een verwevingsgebied bepalen dat hervestiging van en omschakeling naar intensieve veehouderij zijn toegestaan op een duurzame locatie tot een omvang van ten hoogste 1,5 ha in welk geval ten minste 10% van het bouwblok wordt aangewend voor goede landschappelijke inpassing.

Ingevolge dit lid, aanhef en onder d, kan een bestemmingsplan dat is gelegen in een verwevingsgebied voorzien in uitbreiding van bouwblokken voor intensieve veehouderij die kleiner zijn dan 1,5 ha tot een omvang van ten hoogste 1,5 ha op een duurzame locatie in welk geval ten minste 10% van het bouwblok wordt aangewend voor goede landschappelijke inpassing.

Ingevolge het derde lid geldt, tot het tijdstip waarop het bestemmingsplan dat in overeenstemming is met het eerste lid, onder b, in werking is getreden, de regel dat binnen gebouwen ten hoogste één bouwlaag gebruikt mag worden voor het houden van dieren, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar ten hoogste twee bouwlagen gebruikt mogen worden.

Ingevolge het vierde lid is, in afwijking van het eerste lid, onder d, voor bouwblokken, die op 20 maart 2010 een omvang hebben van 1,5 ha of meer en geheel zijn benut, eenmalig uiterlijk tot 1 januari 2013 vergroting van het bouwblok toegestaan onder de in dit lid genoemde omstandigheden.

4.3. Het eerste, tweede en vierde lid van artikel 9.3 bevatten regels als bedoeld in artikel 4.1, eerste lid, van de Wro, omtrent de inhoud van en de toelichting bij de in artikel 4.1, eerste lid, van de Wro bedoelde besluiten. Het bouwplan is niet in strijd met het bestemmingsplan "Buitengebied 1990". Dit brengt gelet op artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo mee dat het bouwplan niet aan de regels van het eerste, tweede en vierde lid van artikel 9.3 van de verordening kan worden getoetst. Dat het bestemmingsplan "Buitengebied 2008" gedeeltelijk is vernietigd, maakt, ongeacht de aanleiding van die vernietiging, niet dat het college de aanvraag toch aan deze regels had moeten toetsen. Slechts het derde lid van artikel 9.3 bevat regels als bedoeld in artikel 4.1, derde lid, van de Wro, waaraan het bouwplan diende te worden getoetst. Het bouwplan is niet in strijd met deze regels. Hetgeen [appellant] aanvoert, geeft dan ook geen grond voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het bouwplan niet in strijd is met de verordening en de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit ten onrechte in stand heeft gelaten.

Het betoog faalt.

5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, voor zover aangevallen, te worden bevestigd.

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevallen.

Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van staat.

w.g. Van Kreveld w.g. Van Roessel
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2014

462-727.