Uitspraak 201310957/2/R6


Volledige tekst

201310957/2/R6.
Datum uitspraak: 11 februari 2014

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

1. [verzoeker sub 1], wonend te Zoelen, gemeente Buren,
2. [verzoeker sub 2], wonend te Zoelen, gemeente Buren,
3. [verzoeker sub 3], wonend te Zoelen, gemeente Buren,
4. [verzoeker sub 4 A] en [verzoeker sub 4 B], beiden wonend te Zoelen,
gemeente Buren,

en

1. de raad van de gemeente Buren,
2. het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Buren,
verweerders.

Procesverloop

Bij besluit van 1 oktober 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Zoelen, Scharenburg 2e fase" vastgesteld.
Bij besluit van 1 oktober 2013 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van 14 huur- en 2 koopwoningen en 16 tuinbergingen binnen het plangebied.

Tegen deze besluiten hebben [verzoeker sub 1], [verzoeker sub 2], [verzoeker sub 3] en [verzoeker sub 4 A] en [verzoeker sub 4 B] beroep ingesteld.
[verzoeker sub 1], [verzoeker sub 2], [verzoeker sub 3] en [verzoeker sub 4 A] en [verzoeker sub 4 B] hebben de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 27 januari 2014, waar [verzoeker sub 1], [verzoeker sub 2], [verzoeker sub 4 A], bijgestaan door mr. R. Benhadi, advocaat te Nijmegen, en de raad en het college, vertegenwoordigd door ing. M.M. van der Dussen en ing. N.J. Stam, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door [gemachtigde], gehoord.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2. Het plan voorziet in 33 nieuwe woningen in de woonbuurt Scharenburg. De omgevingsvergunning heeft betrekking op 16 van die woningen.

Het verzoek van [verzoeker sub 3]

3. [verzoeker sub 3] is voor het door hem ingediende verzoek griffierecht verschuldigd. Een verzoek wordt ingevolge artikel 8:41, vierde, vijfde en zesde lid, gelezen in samenhang met artikel 8:82, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) niet ontvankelijk verklaard indien storting of bijschrijving van het griffierecht niet heeft plaatsgevonden binnen twee weken na de dag van verzending van de mededeling waarin de indiener van een verzoekschrift is gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.

4. [verzoeker sub 3] is bij aangetekend verzonden brief van 5 december 2013 op de verschuldigdheid van het griffierecht gewezen. Daarbij is meegedeeld dat het verschuldigde griffierecht binnen twee weken na de dag van verzending van de brief, dat wil zeggen uiterlijk 19 december 2013, op de rekening van de Raad van State dient te zijn bijgeschreven of contant op het adres van de Raad van State dient te zijn betaald. Tevens is vermeld dat, indien van deze gelegenheid geen gebruik wordt gemaakt, het verzoek reeds om die reden niet-ontvankelijk wordt verklaard, behoudens in uitzonderlijke gevallen.

5. Het bedrag is onder vermelding van het zaaknummer van de voorlopige voorzieningsprocedure binnen de aldus gestelde termijn op de rekening van de Raad van State bijgeschreven.

6. [verzoeker sub 3] is voor het door hem ingediende beroep griffierecht verschuldigd. Een beroep wordt ingevolge artikel 8:41, vierde, vijfde en zesde lid, van de Awb niet ontvankelijk verklaard indien storting of bijschrijving van het griffierecht niet heeft plaatsgevonden binnen vier weken na de dag van verzending van de mededeling waarin de indiener van een beroepschrift is gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. De termijn kan met toepassing van artikel 8:52, tweede lid, van de Awb (versnelde behandeling) worden verkort.

7. Bij aangetekend verzonden brief van 5 december 2013 is [verzoeker sub 3] meegedeeld dat het verschuldigde griffierecht binnen drie weken na de dag van verzending van de brief, dat wil zeggen uiterlijk 30 december 2013, op de rekening van de Raad van State dient te zijn bijgeschreven of contant op het adres van de Raad van State dient te zijn betaald. Tevens is vermeld dat, indien van deze gelegenheid geen gebruik wordt gemaakt, het beroep reeds om die reden niet ontvankelijk wordt verklaard, behoudens in uitzonderlijke gevallen.

8. Het bedrag is niet binnen de aldus gestelde termijn op de rekening van de Raad van State bijgeschreven of contant op het adres van de Raad van State betaald. In verband daarmee is het griffierecht dat is betaald voor de voorlopige voorzieningsprocedure overgeheveld naar de beroepsprocedure. Dit betekent dat het griffierecht in de beroepsprocedure geacht moet worden wel tijdig te zijn voldaan, terwijl het griffierecht in de voorlopige voorzieningsprocedure geacht moet worden niet tijdig te zijn voldaan. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden, op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat [verzoeker sub 3] in de voorlopige voorzieningsprocedure in verzuim is geweest.

9. Het verzoek van [verzoeker sub 3] is niet-ontvankelijk.

De verzoeken van [verzoeker sub 1], [verzoeker sub 2] en [verzoeker sub 4 A] en [verzoeker sub 4 B]

10. [verzoeker sub 4 A] en [verzoeker sub 4 B], alsmede [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2], betwisten dat behoefte bestaat aan de in het plan voorziene woningen. [verzoeker sub 4 A] en [verzoeker sub 4 B] voeren onder meer aan dat de zogenoemde harde plancapaciteit in de gemeente Buren de woningbouwbehoefte overschrijdt. Volgens hen voldoet het plan niet aan de voorwaarden die artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) stelt voor het mogelijk maken van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

10.1. Ingevolge artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro voldoet de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, aan de volgende voorwaarden:

a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;

b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaande stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;

c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld. Ingevolge artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, wordt verstaan onder stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

10.2. De voorzitter gaat er voorshands van uit dat de in het plan mogelijk gemaakte ontwikkeling - 33 nieuwe woningen - moet worden aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro. Dit brengt mee dat ingevolge artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro met het oog op zorgvuldig ruimtegebruik in de plantoelichting onder meer inzichtelijk moet zijn gemaakt dat deze ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte en in hoeverre in die behoefte binnen het bestaande stedelijke gebied van de betreffende regio kan worden voorzien als nader omschreven in deze bepaling.

10.3. In de plantoelichting is vermeld dat het college van gedeputeerde staten van Gelderland op 12 januari 2010 het Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019 heeft vastgesteld waarin afspraken tussen de provincie, de gemeenten en de regio’s in Gelderland over de woningbouw en de bestaande woningvoorraad voor de komende 10 jaar zijn vastgelegd. In de regio Rivierenland - waartoe het plangebied behoort - mogen blijkens de plantoelichting in de periode tot 2020 9.800 woningen worden gebouwd. Verder is vermeld dat op basis van in 2012 tussen provincie, regio en gemeenten aanvullend gemaakte afspraken de gemeente Buren voor de periode tot 2020 een planvoorraad van 1040 op te leveren woningen mag hebben. De gemeenteraad heeft in het rapport "Prioriteitstelling Woningbouwprojecten 2010-2012, november 2011, versie 7, eindrapport" (hierna: het rapport Prioriteitstelling) de prioriteitstelling woningbouw vastgesteld waarbij - zo is in de plantoelichting gesteld - het aantal woningen in plannen tot 2020 werd teruggebracht tot 1040 woningen.

De raad heeft ter zitting in reactie op hetgeen [verzoeker sub 4 A] en [verzoeker sub 4 B] naar voren hebben gebracht erkend dat de geldende plancapaciteit aan woningen in de gemeente Buren het contingent van 1040 woningen overschrijdt. De bij het verweerschrift overgelegde stukken - betreffende onder meer bij het rapport Prioriteitsstelling behorende overzichten van woningaantallen in woningbouwprojecten in de gemeente Buren - geven daarvan een bevestigend beeld. Tegen de achtergrond van die omstandigheid moet naar het voorlopig oordeel van de voorzitter worden betwijfeld of met de in de plantoelichting genoemde prioriteitstelling in relatie tot het contingent van 1040 woningen is verantwoord dat het voorliggende plan voorziet in een actuele behoefte. De prioriteitstelling doet immers in beginsel aan de geldende plancapaciteit in de gemeente Buren niet af.

De voorzitter acht het niet uitgesloten dat in de bodemprocedure zal worden geoordeeld dat de raad zijn verantwoordingsplicht, zoals neergelegd in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro bij de vaststelling van het plan niet is nagekomen en dat het besluit tot vaststelling van het plan en

- in het verlengde daarvan - het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning niet in stand zullen blijven.

11. Gelet op het vorenstaande, en in aanmerking genomen de betrokken belangen, ziet de voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen. De overige gronden behoeven geen bespreking.

Proceskostenveroordeling

12. De raad dient ten aanzien van [verzoeker sub 4 A] en [verzoeker sub 4 B] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Ten aanzien van [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van [verzoeker sub 3] bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het verzoek van [verzoeker sub 3] niet-ontvankelijk;

II. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Buren van 1 oktober 2013 tot vaststelling van het bestemmingplan "Zoelen, Scharenburg 2e fase", alsmede het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Buren van 1 oktober 2013 waarbij een omgevingsvergunning is verleend voor het bouwen van 14 huur- en 2 koopwoningen en 16 tuinbergingen;

III. veroordeelt de raad van de gemeente Buren tot vergoeding van bij [verzoeker sub 4 A] en [verzoeker sub 4 B] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 974,00 (zegge: negenhonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

IV. gelast dat de raad van de gemeente Buren aan verzoekers het door hen voor de behandeling van de verzoeken betaalde griffierecht ten bedrage van € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) voor [verzoeker sub 1], € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) voor [verzoeker sub 2] en € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) voor [verzoeker sub 4 A] en [verzoeker sub 4 B] vergoedt, met dien verstande dat ten aanzien van [verzoeker sub 4 A] en [verzoeker sub 4 B] geldt dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. W.G. Timmerman, ambtenaar van staat.

w.g. Van Diepenbeek w.g. Timmerman
Voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 11 februari 2014

431.