Uitspraak 201305486/1/R6


Volledige tekst

201305486/1/R6.
Datum uitspraak: 12 februari 2014

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellanten sub 1] (hierna tezamen in enkelvoud: [appellant sub 1]), beiden wonend te Noordeloos, gemeente Giessenlanden,
2. [appellant sub 2], wonend te Alphen aan den Rijn,
3. [appellanten sub 3] (hierna tezamen in enkelvoud: [appellant sub 3]), beiden wonend te Hazerswoude-Rijndijk, gemeente Rijnwoude,
4. [appellanten sub 4] (hierna tezamen in enkelvoud: [appellant sub 4]), beiden wonend te Alphen aan den Rijn,
5. [appellant sub 5], wonend te Alphen aan den Rijn,
6. [appellanten sub 6] (hierna tezamen in enkelvoud: [appellant sub 6 B]), beiden wonend te Alphen aan den Rijn,

en

het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 28 maart 2013 heeft het college, ten behoeve van het bestemmingsplan "Maximabrug", met toepassing van artikel 83 van de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) voor een aantal woningen hogere waarden vastgesteld voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting vanwege het wegverkeer.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellant sub 5] en [appellant sub 6 B] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant sub 6 B] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak, tezamen met zaak nr. 201305481/1/R6 en zaak nr. 201308294/1/R6, ter zitting behandeld op 3 oktober 2013, waar [appellant sub 1], bijgestaan door [gemachtigde], [appellant sub 2], bijgestaan door mr. I.O. den Hollander, advocaat te Amsterdam, [appellant sub 3], bijgestaan door mr. S. Essakkili, [appellant sub 4], eveneens bijgestaan door mr. S. Essakkili, [appellant sub 5], [appellant sub 6 B], bijgestaan door mr. R.C.V. Mans en S.T.J. Olierook, beiden advocaat te Leiden, en het college, vertegenwoordigd door mr. ing. A.M.M. van der Wijst en ir. L.P.M. Hertsig, beiden werkzaam bij de Omgevingsdienst West-Holland, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Het bestreden besluit is genomen ten behoeve van het bestemmingsplan "Maximabrug". Dit bestemmingsplan maakt de aanleg van de Maximabrug over de Oude Rijn mogelijk, alsmede de herinrichting van bestaande aansluitende wegen en de aanleg van nieuwe aansluitende wegen. Bij het bestreden besluit zijn voor een aantal woningen hogere waarden voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting vanwege het wegverkeer vastgesteld.

Ontvankelijkheid

2. Het college betoogt dat de beroepen van [appellant sub 3] en [appellant sub 4] niet-ontvankelijk zijn, omdat zij geen zienswijzen over het ontwerpbesluit naar voren hebben gebracht.

2.1. Ingevolge de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), gelezen in samenhang met artikel 110c, eerste lid, van de Wgh, wordt het ontwerpbesluit ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht bij het college.

[appellant sub 3] en [appellant sub 4] hebben geen zienswijzen naar aanleiding van het ontwerpbesluit naar voren gebracht. Evenmin kunnen hun zienswijzen over het ontwerpbestemmingsplan "Maximabrug" van de raad van de gemeente Alphen aan den Rijn, dat gelijktijdig met het ontwerpbesluit ter inzage heeft gelegen, worden opgevat als mede te zijn gericht tegen het ontwerpbesluit.

Ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb, kan geen beroep worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van hogere waarden voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting door een belanghebbende die over het ontwerpbesluit niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten.

De beroepen van [appellant sub 3] en [appellant sub 4] kunnen slechts ontvankelijk zijn voor zover deze zijn gericht tegen de wijzigingen die ten opzichte van het ontwerpbesluit zijn aangebracht en voor zover aannemelijk is dat zij door die wijzigingen in een ongunstiger positie zijn geraakt. Nu het bestreden besluit, voor zover relevant voor de woningen van [appellant sub 3] en [appellant sub 4], niet gewijzigd is vastgesteld ten opzichte van het ontwerpbesluit, dienen de beroep van [appellant sub 3] en [appellant sub 4] niet-ontvankelijk te worden verklaard.

Inhoud bestreden besluit

3. [appellant sub 2] is eigenaar en bewoner van de woning aan de [locatie 1] en mede-eigenaar van de woning aan de [locatie 2] te Alphen aan den Rijn. [appellant sub 5] is bewoner van de woning aan de [locatie 3] te Alphen aan den Rijn; [appellant sub 1] is eigenaar van deze woning. [appellant sub 6 B] is eigenaar van de woningen aan de [locatie 4] en [locatie 5] te Alphen aan den Rijn.

3.1. Bij het bestreden besluit zijn, voor zover van belang, voor de woningen aan de [locatie 5] en [locatie 3] hogere waarden voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting vanwege het wegverkeer vastgesteld van 50 dB. Het college is hiertoe overgegaan, omdat uit de uitgevoerde akoestisch onderzoeken is gebleken dat de voorkeursgrenswaarde voor het wegverkeerslawaai als bedoeld in artikel 82 van de Wgh ten gevolge van het verkeer op de nieuwe wegen ter plaatse van deze woningen na het treffen van maatregelen zal worden overschreden. Voor de woningen aan de [locatie 1], [locatie 2] en [locatie 4] heeft het college geen hogere waarden vastgesteld.

Wettelijk kader

4. Ingevolge artikel 82, eerste lid, van de Wgh is, behoudens het in de artikelen 83, 100 en 100a bepaalde, de voor woningen binnen een zone ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de gevel, vanwege de weg, 48 dB.

Ingevolge artikel 83, eerste lid, kan voor de ter plaatse ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting als bedoeld in artikel 82, eerste lid, een hogere dan de in dat artikel genoemde waarde worden vastgesteld, met dien verstande dat deze waarde, buiten de in de volgende leden bedoelde gevallen, voor woningen in buitenstedelijk gebied 53 dB en voor woningen in stedelijk gebied 58 dB niet te boven mag gaan.

Ingevolge het derde lid, aanhef en onder b, kan bij toepassing van het eerste lid met betrekking tot woningen die reeds aanwezig of in aanbouw zijn, voor de toekomstige geluidsbelasting vanwege een weg die nog niet geprojecteerd is voor zover het woningen in buitenstedelijk gebied betreft, een hogere dan de in dat lid genoemde waarde worden vastgesteld, met dien verstande dat deze waarde 58 dB niet te boven mag gaan.

Ingevolge artikel 110a, eerste lid, zijn burgemeester en wethouders binnen de grenzen van de gemeente bevoegd tot het vaststellen van een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting.

Ingevolge het vijfde lid vinden het eerste en tweede lid slechts toepassing indien toepassing van maatregelen, gericht op het terugbrengen van de geluidsbelasting vanwege het industrieterrein, de weg of spoorweg, van de gevel van de betrokken woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen onderscheidenlijk aan de grens van de betrokken geluidsgevoelige terreinen tot de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting onvoldoende doeltreffend zal zijn dan wel overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de in dit lid bedoelde bevoegdheid enkel in bij die maatregel aan te geven gevallen kan worden toegepast.

Ingevolge artikel 111b, tweede lid, treffen burgemeester en wethouders, indien met betrekking tot gevels van in aanbouw zijnde of aanwezige woningen een hogere geluidsbelasting dan 48 dB vanwege een weg als de ten hoogste toelaatbare is vastgesteld, met betrekking tot de geluidwering van die gevels, ingeval het een weg betreft die na 1 januari 1982 is of wordt aangelegd en is opgenomen in een overeenkomstig de artikelen 76 en 77 vastgesteld bestemmingsplan, dan wel na dat tijdstip ingevolge een besluit, genomen met toepassing van de artikelen 79 tot en met 81, is aangelegd, maatregelen om te bevorderen dat de geluidsbelasting binnen de woning bij gesloten ramen ten hoogste 33 dB bedraagt.

[locatie 1] en [locatie 2]

5. [appellant sub 2] voert aan dat de woningen aan de [locatie 1] en [locatie 2] behouden kunnen blijven, indien alsnog voor een tunnelvariant in plaats van een brug wordt gekozen. Volgens [appellant sub 2] had daarom onderzoek moeten worden uitgevoerd naar de geluidbelasting op deze en andere woningen op basis van zowel de tunnel- als de brugvariant. Het college heeft volgens hem ten onrechte alleen de geluidbelasting van de brugvariant onderzocht. Het bestreden besluit is daarmee op de verkeerde uitgangspunten gebaseerd, aldus [appellant sub 2].

5.1. Het bestreden besluit is genomen ten behoeve van het bestemmingsplan "Maximabrug". Dat bestemmingsplan maakt de aanleg van de Maximabrug en enkele nieuwe wegen, onder meer ter hoogte van de Gnephoek, mogelijk. Bij het nemen van een besluit op grond van de Wgh omtrent de vaststelling van hogere waarden voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting vanwege het wegverkeer diende het college uit te gaan van hetgeen in het (ontwerp)bestemmingsplan is vastgelegd ten aanzien van de nieuwe infrastructuur. Alternatieven voor de brug en de nieuwe wegen, waaronder alternatieve tracés, staan in deze procedure niet ter beoordeling en kunnen uitsluitend in het kader van de beroepsprocedure tegen de vaststelling van het bestemmingsplan worden beoordeeld.

Het betoog faalt.

[locatie 5]

6. [appellant sub 6 B] betoogt dat het college ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat een geluidscherm ter hoogte van de woning [locatie 6] - die zich tussen de nieuwe weg en [locatie 5] bevindt - geen doelmatige maatregel is ter vermindering van de geluidbelasting op zijn woning aan de [locatie 5]. Hij voert in dit verband allereerst aan dat in het akoestisch onderzoek dat aan het bestreden besluit ten grondslag is gelegd ten onrechte geen rekening is gehouden met de voorgenomen aanleg van een rondweg rond Alphen aan den Rijn. De aanleg van de rondweg is volgens [appellant sub 6 B] een redelijkerwijs te verwachten ontwikkeling waarmee het college bij het nemen van het bestreden besluit rekening had moeten houden. Volgens hem zijn de Maximabrug en de rondweg deel van hetzelfde verkeersplan en kunnen de effecten daarvan niet los van elkaar worden beschouwd. [appellant sub 6 B] wijst in dat verband tevens op de Structuurvisie Verkeer en Vervoer van de gemeente Alphen aan den Rijn, waarin de aanleg van de rondweg is opgenomen.

Wanneer de aanleg van de rondweg in het akoestisch onderzoek wordt betrokken, is een geluidscherm ter hoogte van [locatie 6] volgens [appellant sub 6 B] wel een doelmatige maatregel. Dit is volgens hem het geval, omdat de aanleg van de rondweg tot gevolg heeft dat de verkeersintensiteit op dit deel van de Gnephoek sterk zal afnemen. Als gevolg daarvan neemt ter plaatse van [locatie 5] de geluidbelasting vanwege de bestaande wegen af in vergelijking met de toekomstige situatie zonder rondweg. In die situatie is het geluidscherm wel effectief, omdat de geluidreductie dan niet meer grotendeels teniet wordt gedaan door het geluid afkomstig van de bestaande wegen. Het college heeft dit effect van de rondweg ten onrechte niet meegewogen bij de besluitvorming, aldus [appellant sub 6 B].

Daarnaast betoogt [appellant sub 6 B] dat er in het akoestisch onderzoek ten onrechte geen rekening mee is gehouden dat, zolang er geen rondweg is aangelegd, het verkeer van en naar de brug dat over de keerlus rijdt de woning [locatie 5] twee keer passeert. Als hiermee rekening wordt gehouden, is de bijdrage van het verkeer op de nieuwe weg aan de totale geluidbelasting groter en is een geluidscherm bij [locatie 6] wel een effectieve maatregel, aldus [appellant sub 6 B].

6.1. Het college stelt zich op het standpunt dat de plaatsing van een geluidscherm ter hoogte van [locatie 6] niet zinvol is. Weliswaar kan met een geluidscherm de geluidbelasting vanwege de nieuwe wegen op de gevels van [locatie 6] en [locatie 5] worden teruggebracht tot de wettelijke voorkeursgrenswaarde van 48 dB, maar de geluidbelasting vanwege de bestaande wegen is zodanig, dat een geluidscherm de gecumuleerde geluidbelasting slechts met 0,2 dB vermindert. Dit verschil is volgens het college met het menselijk oor niet waarneembaar.

Het college heeft bij de vaststelling van de hogere waarden voor de [locatie 5] geen rekening gehouden met de mogelijke toekomstige aanwezigheid van de rondweg en de effecten daarvan op bestaande wegen, omdat nog geen concrete besluitvorming over de rondweg heeft plaatsgevonden en de realisatie van de rondweg niet binnen de planperiode van tien jaar wordt verwacht.

6.2. Met betrekking tot het betoog dat in het akoestisch rapport geen rekening is gehouden met het feit dat verkeer over de keerlus [locatie 5] twee keer passeert, overweegt de Afdeling het volgende. Ter zitting heeft het college gesteld dat de gehele route, inclusief de keerlus, is ingevoerd in het rekenmodel dat bij het akoestisch onderzoek is gebruikt. Volgens het college is bij de berekeningen derhalve rekening gehouden met het feit dat de woning [locatie 5] door het verkeer van en naar de brug twee keer wordt gepasseerd. Nu niet aannemelijk is gemaakt dat dit onjuist is, mist het beroep in zoverre feitelijke grondslag.

6.3. Met betrekking tot de rondweg overweegt de Afdeling het volgende. Het bestemmingsplan, waarvan het college bij het nemen van het bestreden besluit diende uit te gaan, maakt de aanleg van een rondweg niet mogelijk. Ook overigens is niet aannemelijk geworden dat de aanleg van de rondweg binnen de planperiode van het bestemmingsplan is te verwachten. Dat de rondweg is opgenomen in de gemeentelijke structuurvisie, doet daaraan niet af, te minder nu deze structuurvisie pas na de datum van het bestreden besluit is vastgesteld. Het college hoefde bij het nemen van het bestreden besluit dan ook geen rekening te houden met het mogelijke effect van de aanleg van de rondweg op de verkeersintensiteit op de Gnephoek. Dit betekent dat het college de gevolgen van een mogelijke vermindering van de verkeersintensiteit op de Gnephoek voor de gecumuleerde geluidbelasting op de gevel van [locatie 5] en voor de effectiviteit van een geluidscherm ter hoogte van [locatie 6] bij het nemen van het bestreden besluit buiten beschouwing mocht laten.

Gelet op het voorgaande heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat een geluidscherm ter hoogte van [locatie 6] als geluidreducerende maatregel onvoldoende doeltreffend zal zijn.

Het betoog faalt.

[locatie 3]

7. [appellant sub 1] kan zich niet met het besluit tot vaststelling van een hogere waarde voor de woning aan de [locatie 3] verenigen. Volgens hem gebruikt de overheid hiermee machtsmiddelen om verkeer op korte afstand van de woonboerderij te kunnen laten rijden.

7.1. De Wgh kent het college de bevoegdheid toe om ten behoeve van de aanleg van nieuwe wegen hogere waarden voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting vanwege het wegverkeer vast te stellen. De vastgestelde hogere waarde voor de woning [locatie 3] is 50 dB. Dit is lager dan hetgeen op grond van de Wgh maximaal kan worden toegestaan. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het bestreden besluit in strijd is met de bepalingen van de Wgh of enige andere rechtsregel. Voor zover [appellant sub 1] zich niet kan verenigen met de aanleg van de nieuwe infrastructuur als zodanig, betreft dit een kwestie die niet in de onderhavige procedure, maar uitsluitend in de beroepsprocedure tegen de vaststelling van het bestemmingsplan ter beoordeling kan staan.

Het betoog faalt.

8. [appellant sub 5] kan zich niet verenigen met de voorgenomen plaatsing van een geluidscherm ter hoogte van [locatie 3]. Dit vormt volgens hem een onaanvaardbare aantasting van het landschap en van de cultuurhistorische waarde van de monumentale boerderij.

8.1. Uit het bestreden besluit blijkt dat langs de nieuwe weg ter hoogte van [locatie 3] een geluidscherm zal worden geplaatst met een hoogte van 3 m en een lengte van 90 m. Het college heeft bij het vaststellen van de overdrachtsmaatregelen en hogere waarden voor de woning [locatie 3] de gevolgen van het geluidscherm voor het landschap afgewogen tegen het geluidreducerende effect. Een geluidscherm van maximaal 3 m hoog stuit volgens het college niet op overwegende bezwaren als bedoeld in artikel 110a, vijfde lid, van de Wgh. De mogelijke vermindering van de landschappelijke en cultuurhistorische waarde van de boerderij is volgens het college onvoldoende ernstig om af te zien van de plaatsing van het geluidscherm en voor [locatie 3] een hogere geluidbelasting toe te laten.

8.2. De Afdeling stelt voorop dat uit artikel 110a, vijfde lid, van de Wgh niet volgt dat het college in het geheel geen hogere waarde voor [locatie 3] mag vaststellen als een geluidscherm op die plaats op overwegende stedenbouwkundige of landschappelijke bezwaren stuit. Uit die bepaling volgt dat het college in dat geval juist een hoger geluidniveau als hogere waarde voor deze woning kan hanteren, mits daarbij de wettelijke maximumwaarde niet wordt overschreden.

Volgens het bestreden besluit bedraagt de geluidbelasting vanwege de weg op de gevel van [locatie 3] zonder het geluidscherm ongeveer 54 dB en kan met het geluidscherm worden voldaan aan de vastgestelde hogere waarde van 50 dB. De juistheid hiervan is door [appellant sub 5] niet bestreden. Bij de behandeling van de beroepen tegen de vaststelling van het bestemmingsplan heeft de raad van de gemeente Alphen aan den Rijn een tekening getoond waaruit blijkt dat de kortste afstand tussen het geluidscherm langs de nieuwe weg en de oostelijke gevel van de woning ongeveer 25 m bedraagt. Ter hoogte van de rotonde zal het geluidscherm over een lengte van enkele meters in oost-westrichting worden geplaatst; daar bedraagt de kortste afstand tot de gevel van [locatie 3] ongeveer 15 m. De plaats van het geluidscherm op die tekening komt overeen met hetgeen is weergegeven in bijlage 2 van het akoestisch onderzoek "Geluidbeperkende maatregelen aan de nieuwe wegen. Bestemmingsplan Maximabrug te Alphen aan den Rijn" van 2 november 2012 dat aan het bestreden besluit ten grondslag is gelegd.

Aangenomen kan worden dat het geluidscherm het landschap en de cultuurhistorische waarde van de monumentale boerderij in zekere mate aantast. Gelet op de afstand tot de boerderij en gelet op de mate waarin het geluidscherm de geluidbelasting op de gevel van [locatie 3] vermindert, is de Afdeling echter van oordeel dat het college de bezwaren van stedenbouwkundige en landschappelijke aard in redelijkheid niet overwegend heeft kunnen achten. Daarbij is tevens van belang dat de aanwezigheid van de weg zelf - die in deze procedure als een gegeven moet worden beschouwd - ook reeds een zekere aantasting van deze waarden met zich brengt. De bezwaren die [appellant sub 5] daartegen heeft, dienen in de procedure tegen het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan te worden beoordeeld.

Gelet op het voorgaande heeft het college in redelijkheid de voorkeur kunnen geven aan plaatsing van het geluidscherm ter hoogte van [locatie 3] als geluidreducerende maatregel boven een verdere verhoging van de hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting vanwege het wegverkeer tot 54 dB.

Het betoog faalt.

9. [appellant sub 5] betoogt verder dat het college in het bestreden besluit ten onrechte niet nader heeft aangeduid wat onder maatregelen aan de woning wordt verstaan. Volgens [appellant sub 5] bestaan er voor een 350 jaar oude boerderij geen passende maatregelen en is onzeker of geluidwerende maatregelen zoals het aanbrengen van dubbel of driedubbel glas door Monumentenzorg zullen worden toegestaan.

9.1. Het college betoogt dat pas na vaststelling van een hogere waarde hoeft te worden onderzocht of gevelisolerende maatregelen moeten worden getroffen om aan een binnenwaarde van 33 dB te kunnen voldoen. Dit staat volgens het college los van het besluit tot het vaststellen van hogere waarden. In het onderzoek naar gevelisolerende maatregelen zal rekening worden gehouden met de monumentale waarde van de boerderij, aldus het college. Ter zitting heeft het college gesteld dat alternatieven voor dubbel glas bestaan die geschikt zijn voor monumentale panden, zoals voorzetramen.

9.2. De verplichting tot het treffen van maatregelen vloeit rechtstreeks voort uit artikel 111b, tweede lid, van de Wgh. Als ten tijde van het nemen van het bestreden besluit nog niet was onderzocht welke maatregelen moeten worden getroffen om aan de voorgeschreven maximale binnenwaarde van 33 dB(A) te voldoen, dan kan dit derhalve de rechtmatigheid van het bestreden besluit niet raken. Op grond van hetgeen partijen naar voren hebben gebracht, acht de Afdeling het bovendien niet op voorhand aannemelijk dat in dit geval geen toereikende maatregelen kunnen worden getroffen.

Het betoog faalt.

10. [appellant sub 5] voert daarnaast aan dat de toekomstige rondweg ten onrechte niet in het akoestisch onderzoek is meegenomen. Vanwege de afmetingen van de Maximabrug acht hij het waarschijnlijk dat de rondweg in de toekomst zal worden gerealiseerd. [appellant sub 5] acht de extra geluidbelasting vanwege de rondweg onaanvaardbaar.

10.1. Zoals hiervoor onder 5.1 is overwogen, diende het college bij het nemen van het bestreden besluit omtrent de vaststelling van hogere waarden voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting vanwege het wegverkeer uit te gaan van hetgeen in het (ontwerp)bestemmingsplan is vastgelegd ten aanzien van de nieuwe wegen. Het bestemmingsplan voorziet niet in de aanleg van een rondweg. Het college hoefde de gevolgen van de aanleg van een rondweg voor de geluidbelasting op de woning [locatie 3] dan ook niet te betrekken in het akoestisch onderzoek dat bij de voorbereiding van het bestreden besluit is uitgevoerd.

Het betoog faalt.

Conclusie

11. De beroepen van [appellant sub 3] en [appellant sub 4] zijn niet-ontvankelijk. De beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 5] en [appellant sub 6 B] zijn ongegrond.

12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart de beroepen van [appellanten sub 3] en [appellanten sub 4] niet-ontvankelijk;

II. verklaart de beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 5] en [appellanten sub 6] ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en drs. W.J. Deetman en mr. D.J.C. van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Teuben, ambtenaar van staat.

w.g. Van Diepenbeek w.g. Teuben
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 12 februari 2014

483.